ECLI:NL:PHR:2019:1246
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie na betekening van uitspraak met rode kaart
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep. De verdachte, woonachtig in België, heeft een beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling door het gerechtshof te Arnhem. De advocaat-generaal (AG) heeft in zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep. Dit advies is gebaseerd op de stelling dat de mededeling van de verstekuitspraak van 29 mei 2007 niet op de juiste wijze aan de verdachte is betekend. De AG wijst erop dat de rode kaart, die als bewijs van ontvangst dient, niet correct is ingevuld en dat er geen bewijs is dat de verdachte de mededeling daadwerkelijk heeft ontvangen.
De AG stelt dat de rode kaart dezelfde datum van verzending heeft als de mededeling van de uitspraak en dat deze documenten elkaar hebben begeleid. De handtekening op de rode kaart vertoont sterke gelijkenis met eerdere handtekeningen van de verdachte, wat erop wijst dat de verdachte de mededeling in persoon heeft ontvangen. De AG concludeert dat de verdachte binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling beroep in cassatie had moeten instellen, wat niet is gebeurd. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen, conform artikel 432, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De conclusie van de AG strekt er dan ook toe om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep, omdat de termijn voor het instellen van beroep niet is nageleefd. De zaak illustreert de belangrijke rol van correcte betekening in het strafrecht en de gevolgen van het niet tijdig instellen van beroep.