ECLI:NL:PHR:2019:1234

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
18/02966
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek en gebruik van getuigenverklaringen in drugszaken

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanhoudingsverzoek door het hof in verband met de afwezigheid van de verdachte, die op 16 oktober 2012 in Barendrecht werd aangehouden met cocaïne. De verdachte, geboren in 1972, was niet aanwezig op de zitting en zijn raadsman kon hem niet bereiken. De voorzitter van het hof verklaarde dat de oproeping rechtsgeldig was betekend aan een huisgenoot. De raadsman verzocht om aanhouding, maar het hof wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe stukken aan het dossier waren toegevoegd sinds de laatste zitting. De verdachte had eerder verklaard dat hij wel eens verdovende middelen had verkocht en was op de hoogte van de zitting, maar had geen contact opgenomen met zijn raadsman. Het hof oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek voldoende was gemotiveerd en dat er een belangenafweging was gemaakt. Daarnaast werd er geklaagd over het gebruik van bij de politie afgelegde verklaringen door getuigen, die de verdachte niet herkenden. Het hof kon deze verklaringen echter gebruiken voor het bewijs, omdat de getuigen eerder contact hadden gehad met de verdachte. De conclusie van de Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen, en de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte tot zes maanden gevangenisstraf voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/02966
Zitting3 december 2019

CONCLUSIE

J. Silvis
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 6 maart 2018 door het Gerechtshof Den Haag wegens “3. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf met aftrek.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de afwijzing door het hof van een aanhoudingsverzoek in verband met de afwezigheid van verdachte.
Het tweede middel klaagt over het gebruik van bij de politie afgelegde verklaringen door drie getuigen.
Het derde middel klaagt over de inzendtermijn in cassatie.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Het hof heeft ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat:
“3.
hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 16 oktober 2012 te Rotterdam, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, telkens een of meer gebruikers hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 oktober 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17J0 2012507365-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 111 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 16 oktober 2012 zagen wij een man aan de overkant van de straat aan de Van Ommerenhaven te Barendrecht lopen. Wij zagen de man, aan de passagierszijde, in een Mercedes-Benz VITO voorzien van kenteken [kenteken] stappen. Wij zagen de VITO ongeveer 100 meter rijden. Vervolgens zagen wij de eerder ingestapte persoon uitstappen en teruglopen naar de plaats waar wij de persoon voor het eerst zagen. Wij vermoedden dat er een drugstransactie had plaatsgevonden in de VITO. Wij hebben de persoon staande gehouden. Ter vaststelling van de identiteit van de verdachte stelde ik, verbalisant [verbalisant 1] , op grond van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering, een onderzoek in aan zijn kleding. In de rechterbroekzak trof ik, verbalisant [verbalisant 1] , 3 zogenaamde ponypacks aan, welke vermoedelijk cocaïne bevatten.
De aangetroffen ponypacks zijn in beslag genomen.
Tijdens de insluitingsfouillering troffen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] 3 Nokia telefoons aan. Wij hebben de telefoons in beslag genomen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17J0 2012212538-61. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 97):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 18 oktober 2012 ontving ik via Bureau Logistiek Intake en Service de volgende stukken van overtuiging met het verzoek deze te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen:
Monstername
3. Een rapport Identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 31 oktober 2012 betreffende o.a. Politieregistratienummer PL17PO 2012212538-61. Dit rapport houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (ongenummerd):
Vraagstelling:
Bevat het materiaal middelen die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet of op de bijlage van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) en zo ja, welke?
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17J0 2012212538-64. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 118 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Naar aanleiding van een doorzoeking van de woning [a-straat 1] te [plaats] , op 11 januari' 2012, waarbij op de tweede verdieping in deze woning ongeveer 3 kilo cocaïne en een geldbedrag van ongeveer 80.000 euro wérd aangetroffen,.werd door mij een nader onderzoek ingesteld.
De tweede verdieping van de [a-straat 1] zou gebruikt worden door [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1972.
Op 16 oktober 2012 zien politiemedewerkers dat een man, die later [verdachte] bleek te zijn, als bijrijder in een Mercedes-Benz Vito stapte en na ongeveer 100 meter weer uitstapte. Vervolgens zagen zij dat [verdachte] weer terugliep naar de plaats waar hij even daarvoor in de genoemde Vito was ingestapt. Vervolgens werd [verdachte] staande gehouden. In zijn broekzak werden 3 ponypacks met cocaïne aangetroffen, waarop [verdachte] werd aangehouden.
Er werden bij [verdachte] drie telefoons aangetroffen, die continu gebeld werden. Bij onderzoek bleek dat er in een van deze telefoons een adreslijst stond met 271 contacten. Ook stonden in deze telefoon diverse sms-berichten met afspraken voor een ontmoeting op een bepaalde locatie. Gezien de hoeveelheid contacten en de bovengenoemde sms- berichten kreeg ik vermoeden dat deze telefoons zijn gebruikt voor de handel in verdovende middelen.
5. Een proces-verbaal d.d. 21 november 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17J0 2012212538-73. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 141 e.v.) :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Naar aanleiding van de aanhouding op 16 oktober 2012 van de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1972, op de Van Ommerenhaven te Barendrecht, werd een nader onderzoek . ingesteld. Bij zijn aanhouding was de verdachte [verdachte] in het bezit van 3 ponypacks met cocaïne en 3 mobiele telefoons.
Deze telefoons werden veelvuldig gebeld, soms werden in een periode van 24 uur meer dan 99 oproepen gedaan. Bij onderzoek naar de inhoud van deze telefoons bleek dat één telefoon was voorzien van twee simkaarten, dus gebruik kon maken van twee verschillende telefoonnummers. Tevens bleek dat in de contactenlijst van deze telefoon 271 contacten stonden. Ook de tweede telefoon was voorzien van twee simkaarten en een groot aantal contacten in de contactenlijst. De derde telefoon was voorzien van één simkaart en ook diverse contacten. Gezien het bovenstaande kregen wij het vermoeden dat deze telefoons werden gebruikt voor de handel in verdovende middelen.
Bij onderzoek van de historische verkeersgegevens telefonie bleek het volgende:
- Dat het nummer [telefoonnummer 1] in de periode 19 juli 2012 tot en met 4 oktober 2012 in totaal 29 maal contact heeft gemaakt met het nummer [telefoonnummer 2] behorende bij de telefoons welke bij de verdachte [verdachte] werden aangetroffen. Vervolgens bleek het nummer [telefoonnummer 1] op naam te staan van [betrokkene 1] te [plaats] .
- Dat het nummer [telefoonnummer 3] in de periode 24 augustus 2012 tot en met 16 oktober 2012 in totaal 40 maal contact heeft gemaakt met het nummer [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 4] behorende bij de telefoons welke bij de verdachte [verdachte] werden aangetroffen. Bij onderzoek bleek dit nummer in gebruik te zijn bij [betrokkene 2] .
- Dat het nummer [telefoonnummer 5] in de periode 1 augustus 2012 tot en met 13 oktober 2012 in totaal 28 maal contact heeft gemaakt met het nummer [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 4] behorende bij de telefoons welke bij de verdachte [verdachte] werden aangetroffen. Vervolgens bleek het nummer [telefoonnummer 5] op naam te staan van [betrokkene 3] .
- Dat het nummer [telefoonnummer 6] in de periode 14 juni 2012 tot en met 19 oktober 2012 in totaal 74 maal contact heeft gemaakt met het nummer [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 4] behorende bij de telefoons welke bij de verdachte [verdachte] werden aangetroffen. Vervolgens bleek het
nummer [telefoonnummer 6] op naam te staan van [betrokkene 4] .
Verder bleek uit deze historische verkeersgegevens telefonie dat er in totaal 90 telefoonnummers meer dan 10 maal contact hebben opgenomen met de nummers behorende bij de telefoons welke bij de verdachte [verdachte] werden aangetroffen.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 november 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17J0 2012212538-68. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 143 e.v.):
als de op 16 november 2012 afgelegde verklaring van
[betrokkene 1]:
Ik ben telefonisch bereikbaar op het nummer [telefoonnummer 1] .
V: Uit onderzoek is gebleken dat jouw telefoonnummer tussen 19 juli 2012 en 4 oktober 2012 29 keer is gebruikt om contact op te nemen met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
A: Ik heb alleen gebeld voor het kopen van drugs.
V: Welke drugs koop je?
A: XTC of cocaïne.
V: Wie verstrekt de drugs?
A: Het is altijd dezelfde persoon. Hij is Marokkaansachtig denk ik.
V: Hoe gaat de koop van drugs in zijn werk?
A: Ik bel het nummer [telefoonnummer 2] . Ik zeg dan wat en hoeveel drugs ik wil kopen en dan komt er een auto. Ik stap dan meestal in de auto. In de auto geef ik dan geld en krijg dan de drugs en daarna stap ik weer uit.
V: Hoe is de drugs verpakt?
A: In een ponypack.
V: Hoe lang koop je al via hem?
A: Meer dan een jaar denk ik.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 november 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17J0 2012212538-69. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (b1z. 146 e.v.):
als de op 16 november 2012 afgelegde verklaring van
[betrokkene 4]:
Ik ben telefonisch bereikbaar op het nummer [telefoonnummer 6] .
V: Uit het onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer een aantal keren contact heeft opgenomen met de telefoonnummers [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 4] . Waarom heeft u die nummers gebeld?
A: Ik neem wel eens wat af van die jongens.
V: Welke drugs gebruikt u?
A: Cocaïne.
V: Koopt u elke keer bij dezelfde?
A: Het ligt eraan wie er rijdt.
V: Welke afkomst hebben de andere jongens?
A: Het zijn allemaal wel gekleurde jongens, Surinaams, maar ook wel Turks en Marokkaans.
V: Hoe gaat de koop van drugs in zijn werk?
A: Ik bel in naar het nummer en dan vraag ik of ik ergens naartoe kan komen. Ik krijg dan een plaats door. Daar ga ik naartoe. Dan komen ze aangereden, dan stap ik even bij hen in en dan wordt het geregeld.
V: In welke vorm is het verpakt?
A: Het is zo'n gevouwen envelopje.
V: Hoe lang koop je al van die jongens?
A: De hele tijd, dus 5 jaar.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 november 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17J0 2012212538-71. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 149 e.v.):
als de op 20 november 2012 afgelegde verklaring van
[betrokkene 3]:
Ik ben telefonisch bereikbaar op het nummer [telefoonnummer 5] .
V: Uit onderzoek is gebleken dar jouw telefoonnummer tussen 1 augustus 2012 en 13 oktober 2012 27 keer gebruikt is om contact op te nemen met de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 4] . Wie maakt er gebruik van die telefoonnummers?
A: Een man met een Turks/Marokkaans accent nam de telefoon op.
V: Welke drugs koop je?
A: Af en toe 0.5 cocaïne .of een pilletje XTC.
V: Wie verstrekt de drugs?
A: De dealers.
V: Hoe gaat de koop van drugs in zijn werk?
A: Ik belde op één van de eerder genoemde nummers en vroeg of we konden afspreken. Daarna vroegen ze waar ik was en spraken we een plek af. Ik werd dan gebeld als ze er bijna waren. Dan zag ik een auto aankomen en daar stapte ik in. In de auto waren het steeds verschillende mensen. Het verschilde van 1 tot 3 personen. De afkomst van die gasten was in ieder geval nooit Nederlands. Vervolgens zei er één iemand: ´Zeg het maar' en dan zei ik wat ik wilde kopen.
Ik kreeg de drugs vervolgens van één van de gasten in mijn handen gedrukt en gaf tegelijkertijd geld terug.
V: Hoe is de drugs verpakt?
A: In een ponypack.
V: Hoe vaak koop je van de dealers?
A: Van juni/juli 2012 tot oktober 2012.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige d. d. 2.1 november 2012 van de politie Rotterdam - Rijnmond met nr. PL17J0 2012212538-72. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 152 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van
[betrokkene 2]:
V: Op 16 oktober 2012 is er een Mercedes-Benz gezien op de Van Ommerenhaven te Barendrecht. Wat kun je daarover yertellen?
A: Dat ben ik zelf geweest.
V: Op 16 oktober 2012 is er gezien dat er een manspersoon aan de passagierszijde van de Mercedes-Benz is ingestapt. Na ongeveer 100 meter rijden, stopt het voertuig en stapt deze manspersoon weer uit. Wat is er in dit voertuig gebeurd?
A: Daar heeft een transactie van cocaïne plaatsgevonden. Ik was de koper van de cocaïne van de man die was ingestapt.
V: Wat kun je vertellen over de manspersoon die aan de passagierszijde was ingestapt?
A: Hij had een Turks uiterlijk. Ik denk dat hij tussen de 30 en 40 jaar oud was. Hij had donker haar en een stoppelbaardje.
V: Nadat de manspersoon was uitgestapt is hij aangehouden op de Van Ommerenhaven in Barendrecht. Bij zijn aanhouding zijn meerdere ponypacks cocaïne aangetroffen. Wat kun je daarover vertellen?
A: Dat gebruikt hij om te verkopen denk ik. Ik heb ook een ponypack van hem gekocht.
V: Op.16 oktober 2012 heeft volgens onderzoek jouw telefoonnummer 2 keer contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Wat kun je daarover vertellen?
A: Ik heb de eerste keer gebeld om een plaats af te spreken om drugs te kopen en de tweede keer heb ik gebeld om te vertellen dat ik bijna bij de afgesproken plek was om drugs te kopen.
V: Belde je altijd op dezelfde nummers?
A: Ik belde altijd op het nummer [telefoonnummer 2] en het nummer is volgens mij ook een keer veranderd geweest.
V: Hoe vaak heeft u van de eerder genoemde persoon drugs gekocht?
A: Ik denk een keer of 10.
V: Hoe lang kocht u al drugs van hem?
A: Ik denk een half jaar.
V: Alle 40 eerder genoemde gesprekken zijn van korte duur waardoor wij het vermoeden hebben dat de gesprekken gaan over een afspraak maken om drugs te kopen. Wat kun je daarover vertellen?
A: Ja, die gesprekken gingen over drugs, kopen.
V: Welke drugs koop je?
A: Cocaïne.
V: Wie verstrekt de drugs?
A: De man die op 16 oktober 2012 op de Van Ommerenhaven bij mij in de auto zat.
V: Hoe gaat de koop van drugs in zijn werk?
A: Ik bel het eerder genoemde nummer en zeg dat ik wil afspreken. Dan spreken we een plek af. Dan stapt de eerder genoemde persoon bij mij in de auto. Ik zeg dan voor welk bedrag ik drugs wil kopen. Hij geeft de drugs aan mij en ik geef hem daar geld voor.
V: Hoe is de drugs verpakt?
A: In een witte ponypack.
10. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 januari 2015 verklaard – zakelijk weergegeven -:
Op 16 oktober 2012 ben ik in Barendrecht aangehouden. Ik had cocaïne bij me. Het klopt dat ik wel eens verdovende middelen heb verkocht. Ik had 16 oktober 2012 negen ponypacks bij me. Drie ponypacks waren voor mijzelf, de rest heb ik verkocht aan [betrokkene 2] .”
Bespreking van de middelen
6. Het eerste middel bevat de klacht dat de afwijzing door het hof van het verzoek om aanhouding in verband met de afwezigheid van verdachte getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat de afwijzing onvoldoende met redenen is omkleed, terwijl het hof er geen blijk van heeft gegeven de vereiste belangenafweging te hebben gemaakt.
7. Het proces-verbaal van de zitting van 20 februari 2018 houdt dienaangaande het volgende in:
“De verdachte, opgeroepen als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
adres: [b-straat 1] te [postcode] [plaats] ,
is niet ter terechtzitting verschenen.
(…)
Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman het volgende mede:
Ik heb mijn cliënt niet kunnen bereiken en weet dus niet of mijn cliënt op de hoogte is van de zitting van heden.
De voorzitter deelt mede dat de oproeping om ter terechtzitting van heden te verschijnen op de juiste wijze aan de verdachte is betekend.
De raadsman deelt hierop mede:
Ik verzoek u de onderhavige zaak aan te houden nu mijn cliënt niet is verschenen. Ik begrijp namelijk niet waarom hij er niet is. Mijn cliënt is ter terechtzitting in eerste aanleg namelijk wel verschenen en ook bij de eerste zitting van dit hof op 17 februari 2016 was hij aanwezig. Het telefoonnummer dat ik van hem heb, is niet meer in gebruik.
Desgevraagd door de oudste raadsheer deelt de raadsman mede:
Ik heb geen goede onderbouwing en ik kan het verzoek tot aanhouding niet beter onderbouwen. Het heeft mijn voorkeur de zaak te behandelen in aanwezigheid van mijn cliënt.
De advocaat-generaal verzet zich – gelet op het tijdsverloop, het geen nieuwe stukken toegevoegd zijn aan het dossier en de omstandigheid dat verdachte geen contact met raadsman heeft gezocht – tegen aanhouding van de zaak.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen. De voorzitter deelt hierop mede dat het verzoek tot aanhouding van de raadsman niet deugdelijk is onderbouwd en dat er sinds de laatste zitting van het hof op 17 februari 2016 – op welke zitting de verdachte en diens raadsman beiden aanwezig waren – geen (inhoudelijk) nieuwe stukken aan het dossier zijn toegevoegd, die een ander en/of nieuw licht werpen op hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman mede door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
Met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hervat het hof – ondanks zijn gewijzigde samenstelling – het onderzoek in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing op 2 maart 2016 bevond.”
8. In een recent arrest van 9 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1142) heeft de Hoge Raad nadere regels gegeven voor de beoordeling van een aanhoudingsverzoek in een situatie als de onderhavige waarin de raadsman aangeeft niet te weten waarom de verdachte niet is verschenen en ook niet te weten of zijn cliënt op de hoogte is van de zitting en om die reden een aanhoudingsverzoek doet. [1] In het algemeen kan de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde omstandigheid dat de verdachte mogelijk geen weet heeft van de zitting, zonder meer als “niet aannemelijk” worden beoordeeld indien de dagvaarding of oproeping voor de zitting in persoon is betekend.
9. De oproeping voor de zitting van 20 februari 2018 is uitgereikt op het BRP-adres van verdachte aan een huisgenoot op de voet van art. 588 lid 3 onder a Sv. Dat blijkt uit de akte van uitreiking. Nu de oproeping niet in persoon is betekend kan niet worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk van de zitting op de hoogte is. In dat geval moet de rechter een afweging maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek betrokken belangen. Bij die afweging mag wel de omstandigheid dat de oproeping rechtsgeldig is betekend een rol spelen. In dat geval mag immers van de verdachte die in beroep is gegaan en prijsstelt op berechting op tegenspraak worden verwacht dat hij “de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de dagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan hem niet bekend wordt”. Onder een dergelijke maatregel valt ook dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman. [2] In het onderhavige geval heeft verdachte die maatregel in ieder geval niet getroffen. De raadsman heeft verdachte niet kunnen bereiken voor de zitting: het telefoonnummer dat de raadsman van verdachte heeft is niet meer in gebruik.
10. Het hof heeft het verzoek om aanhouding afgewezen op de grond dat het verzoek niet deugdelijk is onderbouwd en op de grond dat er sinds de laatste zitting van het hof op 17 februari 2016 – waar verdachte en diens raadsman beiden aanwezig waren – geen (inhoudelijk) nieuwe stukken aan het dossier zijn toegevoegd, die een ander en/of nieuw licht werpen op hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd. Uit die laatste in aanmerking genomen grond volgt naar mijn mening dat het hof een afweging heeft gemaakt tussen de bij aanhouding van het onderzoek betrokken belangen.
11. Ik betrek daarbij dat het onderzoek op de zitting van 17 februari 2016 was gesloten. Bij tussenarrest van 2 maart 2016 heeft het hof het onderzoek heropent en geschorst onder verwijzing van de zaak naar de raadsheer-commissaris teneinde drie getuigen te horen. Het onderzoek wordt ter zitting van 20 februari 2018 voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing van 2 maart 2016. De raadsheer-commissaris heeft de getuigen niet kunnen horen en er zijn dus geen (inhoudelijk) nieuwe stukken toegevoegd aan het dossier. De advocaat-generaal draagt de vordering voor en de raadsman voert vervolgens het woord tot verdediging persisterend bij de inhoud en conclusies van de pleitnota die hij op de zitting van 17 februari 2016 had overgelegd en nog een nadere opmerking over dat het niet gelukt is om de drie getuigen te horen. Ook ter zitting is derhalve niets nieuws aan de orde geweest vergeleken met de zitting van 17 februari 2016.
12. In aanmerking genomen dat de oproeping rechtsgeldig is betekend aan een huisgenoot op het BRP-adres van verdachte en dat verdachte zich niet bereikbaar heeft gehouden voor zijn raadsman en ook zelf geen contact met de raadsman heeft opgenomen, meen ik dat het hof de afwijzing voldoende met redenen heeft omkleed en, gelet op hetgeen ik hierboven onder nr. 10 heb overwogen, er tevens blijk van heeft gegeven een afweging te hebben gemaakt tussen bij aanhouding van het onderzoek betrokken belangen.
13. Ten overvloede merk ik nog het volgende op. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat hetgeen de raadsman in de onderhavige zaak heeft aangevoerd een door de Hoge Raad bedoelde “zich onverwacht aandienende omstandigheid” betreft, en dat daarom niet kan worden gezegd dat de onvoldoende onderbouwing ervan reeds het oordeel kan dragen dat de omstandigheid niet aannemelijk is. De steller van het middel miskent echter dat in het onderhavige geval in het geheel geen omstandigheid is aangevoerd, ook geen “onverwacht aandienende”. [3] Het hof kon derhalve ook niets zeggen over de aannemelijkheid van een omstandigheid.
14. Het middel faalt.
15. Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op het verweer dat getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat zij degene op de foto absoluut niet herkenden als hun dealer, terwijl het hof wel de bij de politie afgelegde verklaringen van deze getuigen als bewijsmiddel heeft gebruikt. Daarom is de verwerping van het verweer en/of de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
16. Uit de bewijsmiddelen volgt dat ten tijde van zijn aanhouding verdachte drie mobiele telefoons, al dan niet met dubbele SIM-kaart, bij zich had. Deze werden veelvuldig gebeld. In de contactenlijst van een van de telefoons stonden 271 contacten. Ook de andere telefoons bevatten een (groot) aantal contacten (bewijsmiddelen 1, 4 en 5). Verdachte werd aangehouden nadat hij drugs, zes ponypacks cocaïne, had verkocht en geleverd aan getuige [betrokkene 2] (bewijsmiddelen 1, 4, 9 en 10). Getuige [betrokkene 2] had het afgelopen half jaar al een keer of tien eerder drugs bij verdachte gekocht. Hij belde dan naar verdachte dat hij drugs wilde kopen, ze spraken een plek af, en dan kwam verdachte daarheen met de drugs (bewijsmiddel 9). Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens bleek dat het nummer van [betrokkene 2] meerdere malen contact had gemaakt met nummers behorend bij telefoons die onder verdachte waren aangetroffen. Ook de nummers van de telefoons van getuige [betrokkene 1] , getuige [betrokkene 3] , en getuige [betrokkene 4] hebben meerdere malen contact gemaakt met nummers van de bij verdachte aangetroffen telefoons (bewijsmiddel 5). Getuigen [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben ieder verklaard dat zij met die nummers belden om drugs, cocaïne en soms ook XTC, te kopen (bewijsmiddelen 6, 7 en 8). Getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] hebben verklaard dat de drugs door verschillende mensen werden gebracht (bewijsmiddelen 7 en 8).
17. De pleitnotities houden ten aanzien van de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] het volgende in:
“Indien wel rechtmatig, duur en intensiviteit van het handelen:
[verdachte] heeft verklaard dat hij twee a drie keer een pakje cocaïne heeft verkocht aan [betrokkene 2] op verzoek van een Chinese jongen. Deze Chinese jongen was de dealer van [verdachte] . De telefoons die bij [verdachte] zijn aangetroffen, had hij kortstondig van deze Chinese jongen gekregen om voor hem te kunnen dealen.
[betrokkene 1] verklaart bij de politie dat hij naar hij denkt kocht van een Marokkaansachtig iemand.
Wanneer [betrokkene 1] bij de r-c een foto van [verdachte] te zien krijgt, zegt hij dat dit absoluut niet zijn dealer is en dat hij zijn dealer wel zou herkennen.
[betrokkene 4] verklaart dat zijn dealer een beetje Indisch type is, halfbloed en verder zijn er gekleurde jongens, Surinaams, Turks en Marokkaans.
Bij de r-c zegt Damste over de foto van [verdachte] dat hij de betreffende man helemaal niet kent.
[betrokkene 3] verklaard bij de politie dat hij steeds van verschillende "gasten" kocht.
Bij de r-c zegt hij over de foto van [verdachte] dat hij met honderd procent zekerheid kan zeggen hem nooit te hebben gezien, [verdachte] lijkt er niet op, zijn dealers waren donkerder.
(…)
Samenvattend meent de verdediging dat geconcludeerd moet worden dat [verdachte] niet heeft verkocht aan [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] . Zij kennen [verdachte] niet.”
18. In aanmerking genomen dat het verweer erop neerkomt dat geconcludeerd moet worden dat verdachte niet heeft verkocht aan [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] , omdat zij, volgens hun verklaringen bij de rechter-commissaris, verdachte niet herkennen op de hun getoonde foto van verdachte, komt het mij voor dat het hof zonder uitdrukkelijk in te gaan op het verweer, de bij de politie afgelegde verklaringen van de getuigen kon gebruiken voor het bewijs. Het gestelde niet herkennen laat immers onverlet dat deze drie getuigen meermalen hebben gebeld met een van de onder verdachte aangetroffen telefoons om drugs te kopen. Ik meen dan ook dat het hof de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
19. Het middel faalt.
20. Het derde middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
21. Het cassatie beroep is op 19 maart 2018 ingesteld. De stukken van het geding zijn op 7 december 2018 bij de Hoge Raad ingekomen, derhalve acht maanden en 18 dagen na het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad zal niet binnen 16 maanden uitspraak doen, maar wel binnen twee jaar. Gelet op de geringe overschrijding van de termijn meen ik dat de Hoge Raad kan volstaan met de vaststelling daarvan.
22. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142; zie ook M.J. Dubelaar, Het aanwezigheidsrecht in strafzaken anno 2019, DD 2019/47.
2.HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142, r.o. 2.4.4.
3.Zie HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1943, NJ 2019/85 m.nt. Mevis, r.o. 2.4. over de “zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdende met ziekte van de verdachte”.