■ Gesprek d.d. 9 juni 2011 te 16:14 uur:
[medeverdachte 1] wordt gebeld door NN-vrouw 1104. [medeverdachte 1] vraagt waar ze zijn. Ze zijn om de hoek van het cafeetje waar ze altijd eten. [medeverdachte 1] wil weten waarom NN-vrouw zo gek als een deur is. [medeverdachte 1] zou naar de kapper komen. NN-vrouw had hem moeten bellen en zeggen dat ze daar zijn weggegaan. [medeverdachte 1] had immers geen beltegoed. NN-vrouw zegt dat ze bij een andere kapper zijn. NN-vrouw had het tegen [medeverdachte 1] moeten zeggen. NN-vrouw zegt sorry.
Het hof constateert dat de vrouwen in deze berichten en gesprekken voor volkomen dagelijkse en bijna futiele dingen verantwoording afleggen en toestemming vragen aan [medeverdachte 1] . Hij wil weten waar ze zijn en wordt vervolgens boos, als de vrouw niet bij de kapper blijkt te zijn, maar elders, en [medeverdachte 1] kennelijk niet weet waar zij en de andere vrouw(en) zijn. Ze krijgen daarbij op 9 juni 2011 te 15:09 uur telefonisch de opdracht ervoor te zorgen dat ze niet gezien worden. Dit telefoongesprek vindt plaats tussen [medeverdachte 1] en een vrouw met telefoonnummer [telefoonnummer 4] , een nummer dat in gebruik is bij [betrokkene 2] . Dat de vrouwen deze boodschap serieus hebben genomen blijkt reeds uit het feit dat [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] later die dag in de woning aan de [a-straat 1] worden aangetroffen in een van de binnenzijde afgesloten badkamer. Kortom: [medeverdachte 1] controleert de vrouwen en houdt toezicht op het gaan en staan van de vrouwen. Dit geeft [betrokkene 1] ook aan. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hoofdzakelijk de beslissingen nam en er altijd was: “
sliep bij ons, ging met ons naar de winkel, dus hij was er altijd.”
Ook is er voortdurend toezicht op de vrouwen in de vorm van het halen en brengen naar de clubs. [betrokkene 1] heeft hierover verklaard dat zij en de andere vrouwen altijd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte van de woning naar de clubs en omgekeerd werden gebracht. Ook hier is voldoende steunbewijs voorhanden. Met [betrokkene 1] is namelijk in haar intakegesprek en haar politieverhoor gesproken over een woning aan de [b-straat 1] in [plaats] . De buurman van die woning, de getuige [betrokkene 13] , heeft verklaard dat hij begin 2010 nieuwe buren kreeg. Twee jonge dames die uit Oost-Europa afkomstig waren en die altijd in het gezelschap waren van drie Oost-Europese jongens. Vrijwel dagelijks gingen de meisjes rond 15.00 uur weg in gezelschap van de drie jongens. De meisjes waren nooit alleen. Tussen 22.00 en 23.00 uur kwamen de meisjes weer thuis, altijd in gezelschap van de drie jongens. Eén van de jongens voerde altijd het woord. De meisjes zelf kwamen niet aan de voordeur en deden geen boodschappen; dat werd door de jongens gedaan. Als de meisjes en de jongens ‘s middags vertrokken, dan werd eerst één van de auto’s gehaald en voorgereden. Daarna kwamen de meisjes onder begeleiding van één van de jongens naar buiten, stapten ze in de auto en reden ze weg. Als men ’s avonds thuiskwam, dan werden de meisjes met de auto voor de deur afgezet en gingen ze onder begeleiding van één van de jongens de woning binnen. In het voorjaar van 2011 heeft [betrokkene 13] deze jongens en meisjes voor het laatst gezien.
Op foto’s heeft [betrokkene 13] verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] herkend als de drie jongens over wie hij heeft verklaard. [medeverdachte 1] is volgens [betrokkene 13] degene die altijd met de meisjes meeliep als de auto werd opgehaald en voor de deur werd geplaatst. [medeverdachte 1] verliet dan met de meisjes de woning en stapte vervolgens in de auto. Verdachte is door [betrokkene 13] aangeduid als de bestuurder van de auto’s waarmee de meisjes werden opgehaald. [medeverdachte 2] werd door [betrokkene 13] “de bokser” genoemd en volgens [betrokkene 13] was hij er ook altijd bij. Uit deze verklaring, in samenhang bezien met de sms-berichten en de tapgesprekken, blijkt derhalve dat de vrouwen vergaand onvrij waren.
Alles bijeengenomen is er dan ook sprake geweest van een ernstige beperking van de vrijheid van de vrouwen, zodanig dat voor het hof vast staat dat zij gedwongen hebben gewerkt voor [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte en dat zij ook gedwongen werden om hun verdiensten aan hen af te staan en te verantwoorden.
Met de rechtbank hecht het hof geen geloof aan de uitlatingen die [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben gedaan tegenover de politie als zij, na hun ontdekking in het pand aan de [a-straat] , zeggen geen slachtoffer te zijn van mensenhandel. De zojuist weergegeven feiten en omstandigheden zijn met die uitlatingen in een te grote tegenspraak en voorts zijn deze tegenstrijdig met de later door [betrokkene 4] en [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen. Het hof hecht wel geloof aan deze latere verklaringen.
Uit de door [betrokkene 4] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring volgt dat zij op 9 juni 2011 door de politie is aangetroffen in de woning waar zij samen met [betrokkene 2] woonde. [betrokkene 3] kwam ook wel eens op bezoek en bleef af en toe in de woning slapen. [betrokkene 4] is in november 2010 naar Nederland gekomen om hier te werken. Zij is vanuit Letland naar het vliegveld in Düsseldorf gevlogen, alwaar [verdachte] (
het hof begrijpt, gelet op de haar getoonde foto: verdachte [verdachte]) haar heeft opgehaald en haar naar een appartement in [plaats] heeft gebracht. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) waren bij aankomst ook in het appartement aanwezig en zij vertelden [betrokkene 4] dat ze verkocht was. Het geld, een bedrag van € 5.000, moest zij terugbetalen. Diezelfde avond is besproken welke werkzaamheden in de prostitutie zij moest doen en [betrokkene 2] gaf haar een training. [betrokkene 4] wilde gelijk naar huis toe, maar haar werd verteld dat ze nergens naartoe zou kunnen totdat zij het geld waarvoor ze verkocht was had terugbetaald. Het geld wat zij en de andere vrouwen op een dag verdiend hadden, moesten ze aan [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geven. De mannen kwamen met de auto naar de club en haalden de vrouwen op en zij, de vrouwen, gaven vervolgens het geld aan hen af. Soms kwamen zij met z’n tweeën: [verdachte] en [medeverdachte 1] of [verdachte] en [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Heel soms kwam [medeverdachte 2] alleen. De club waar [betrokkene 4] heeft gewerkt lag in Roermond en heette [B] (
het hof begrijpt: [B]). Zij heeft daar 5 à 6 maanden gewerkt. Zij heeft ook gewerkt in de [C] in Herzogenrath te Duitsland, samen met [betrokkene 1] , die zij bij [B] voor het eerst had ontmoet. [betrokkene 4] heeft ook nog verklaard dat [medeverdachte 1] haar altijd ‘ [betrokkene 4] ’ noemde. Bij de politie heeft [betrokkene 4] niet geheel naar waarheid verklaard, omdat [verdachte] haar had gezegd te zwijgen.
[betrokkene 2] is ook door de raadsheer-commissaris gehoord en zij heeft toen het volgende verklaard. Zij heeft gedurende ongeveer één jaar gewerkt in [B] , een intieme club in Roermond. Zij had niet eerder in de prostitutie gewerkt en heeft het werk gedwongen gedaan. Zij moest de voor haar betaalde reis terugbetalen. De helft van het door haar verdiende geld moest zij afstaan. Zij werd gedwongen om het geld terug te geven. Als zij dat niet deed, kon ze niet terug naar huis. Zij woonde samen met [betrokkene 4] . De vrouwen werden door [verdachte] naar het werk gebracht en werden ook weer naar huis gebracht. Direct na het werk, gaven ze gelijk de helft van het geld aan [verdachte] . De anderen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , wisten dat ze geld moesten afdragen aan [verdachte] . Iedereen moest de helft afgeven. [verdachte] gaf meestal orders en [medeverdachte 1] hielp hem.
Medeplegen
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte 1] een grote rol in het geheel heeft gehad. Naar het oordeel van het hof kan ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] en verdachte nauw betrokken waren bij de activiteiten van [medeverdachte 1] . Dit volgt niet alleen uit de verklaringen van [betrokkene 1] , maar ook diverse zich in het dossier bevindende tapgesprekken duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte.
■ Gesprek d.d. 8 juni 2011 te 21:13 uur:
[medeverdachte 1] belt uit naar [betrokkene 9] . [medeverdachte 1] zegt dat hij het heeft gevonden, een hotel waar een ober marihuana op een dienblad brengt. [medeverdachte 1] verwacht van [betrokkene 9] een erotische massage gratis. [medeverdachte 1] zegt: “wie gaat jullie anders naar het werk brengen? ” [betrokkene 9] zegt dat [verdachte] het dan gaat doen. [medeverdachte 1] zeg dat [verdachte] en [medeverdachte 2] nog duurder zijn.
■ Gesprek d.d. 8 juni 2011 (uitgaand gesprek naar [telefoonnummer 2] ):
[medeverdachte 1] belt uit met NN-vrouw. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen er zo aan. NN-vrouw moet naar buiten komen en tabletten bij hen ophalen. Zij moet geld meenemen voor [medeverdachte 2] . Het zijn twee tabletten die meteen ingenomen moeten worden. Zij krijgt wat gerommel in de buik en zal zich vandaag beroerd voelen. Zij mag geen alcohol vandaag drinken. Het zijn sterke tabletten. Zij kan beter gaan slapen. [medeverdachte 2] vertelt op de achtergrond hoe NN-vrouw de tabletten moet innemen. Zij moet ze 2 keer per dag innemen. NN-vrouw moet voorzichtig zijn omdat het heel sterke tabletten zijn. Het is geen grap. Zij moet geld meenemen en aan ‘hem’ geven. Hij zei 50 euro. NN-vrouw vindt dat ze haar belazeren. [medeverdachte 1] zegt van niet. Het zijn immers 3 tabletten. NN-vrouw vraagt of zij niet eraan doodgaat. [medeverdachte 1] zegt dat het hem om het even is of zij wel of niet doodgaat. [medeverdachte 1] lacht. [medeverdachte 2] zegt via [medeverdachte 1] dat als NN-vrouw hem niet gelooft, dat zij dan mee moet gaan naar de apotheek en ze daar moet kopen. Dan krijgt zij ze nu niet. NN-vrouw zegt dat zij ze wel gelooft. [medeverdachte 2] zegt via [medeverdachte 1] dat hij voor de tabletten 50 euro van NN-vrouw krijgt en dat ze hem ook moet pijpen. NN-vrouw vraagt of ze het van de apotheek te horen hebben gekregen. Volgens [medeverdachte 1] slaan de tabletten dan beter aan. Ze moeten lachen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn er over 5 minuten. NN-vrouw moet zich aankleden en naar de Action lopen. [medeverdachte 1] zegt dat als ‘zij ’ honger hebben, dat ‘ze ’ dan naar het pompstation moeten lopen, ‘ze' hebben geld als het goed is. Of NN-vrouw moet zelf er naartoe gaan.
Ten aanzien van dit laatste gesprek overweegt het hof nog dat de omstandigheid dat er tijdens het gesprek een grap wordt gemaakt, althans dat er wordt gelachen, niet wegneemt dat de vrouw in kwestie - gelet op het telefoonnummer: [betrokkene 3] — van hen bepaalde sterke tabletten moet innemen en daarvoor ook geld moet betalen. Het gesprek levert een sterke aanwijzing op dat het hier om een overtijdbehandeling gaat. [betrokkene 3] geeft later op 8 juni 2011 aan dat zij niet werkt, omdat ze een crisis heeft. Het hele gesprek ademt in elk geval uit dat de vrouw zich in een ondergeschikte positie bevindt ten opzichte van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Op 25 mei 2011 heeft verdachte aan [medeverdachte 1] een sms gestuurd met de vraag of [medeverdachte 1] “
ze al naar de club heeft gebracht.” Dit halen en brengen komt ook naar voren uit de inhoud van de verklaringen van [betrokkene 1] en de getuige [betrokkene 13] , zoals hiervoor reeds overwogen.
Uit deze verklaringen en telefoongegevens kan dan ook worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] en verdachte betrokken waren bij het brengen van vrouwen naar de clubs, er kennelijk van op de hoogte waren dat er verdiensten werden afgestaan en dat zij zelf ook geld ontvingen; [medeverdachte 2] en verdachte zijn immers duurder dan [medeverdachte 1] .
Het bestaan van een nauwe relatie tussen [medeverdachte 1] en verdachte blijkt verder uit de inhoud van een gesprek dat door hen is gevoerd op 9 juni 2011, kort nadat [medeverdachte 1] de woning aan de [a-straat] in [plaats] is binnengegaan:
■ Gesprek d.d. 9 juni 2011, te 16:56 uur:
[medeverdachte 1] belt uit met [verdachte] . [medeverdachte 1] vraagt waar hij is. [verdachte] is in [plaats] . [medeverdachte 1] zegt dat hij zo meteen met die Joegoslaaf gaat praten. [medeverdachte 1] zegt dat ‘shit’ is gebeurd. ‘Die klootzak wil ons volgens mij bij de politie verklikken,’ zegt [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is nu bij ‘villeboedka’ (fonetisch). ‘Hij’ komt zo naar Kruidvat, bij Jan Linders. [medeverdachte 1] gaat met ‘hem’ praten. [medeverdachte 1] zegt dat [verdachte] beter thuis kan blijven. Want misschien wordt hij in de gaten gehouden. [medeverdachte 1] zegt dat er vandaag de politie ‘daar’ is geweest. Bij het huis van [slachtoffer] . [verdachte] wil ook komen. [verdachte] moet het zelf weten maar ‘hij’ zegt dat het beter is als niet iedereen komt. [medeverdachte 1] zegt: ‘ [verdachte] , stel dat er shit gebeurt. Jij hebt thuis iets liggen. Daarom kun je er beter blijven.’ [medeverdachte 1] zal [verdachte] bellen als hij klaar is. Dan kan [verdachte] komen.
[medeverdachte 1] spreekt over “ons” verklikken en dat verdachte iets thuis heeft liggen. Ook acht hij het raadzaam dat “niet iedereen” komt. Voor verdachte is kennelijk meteen duidelijk waar dit gesprek precies betrekking op heeft en hij geeft aan te willen komen. Voor het hof volgt daaruit dat afstemming plaatsvindt en dat beide betrokkenen nauw met elkaar samenwerken.
Ten slotte volgt uit het dossier dat ‘ [betrokkene 4] ’ een mededeling van verdachte aangaande de verdiensten aan [medeverdachte 1] voorhoudt in haar hiervoor reeds genoemde sms van 2 juni 2011.
Met dit alles staat het voor het hof in voldoende mate vast dat er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte, zodanig dat bewezen kan worden geacht dat [medeverdachte 2] en verdachte, overeenkomstig de verklaring van [betrokkene 1] , als medeplegers van de uitbuiting kunnen worden aangemerkt en derhalve ook deelden in de verdiensten van de vrouwen.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het plegen van de mensenhandel van vier vrouwen.”
8. Blijkens de toelichting op het middel richten de klachten zich in het licht van art. 273f, eerste lid (respectievelijk onder 1°, 3° en 9°) Sr tegen drie onderdelen van de bewezenverklaring, te weten (i) het tewerkstellen van [betrokkene 3] in België en/of Duitsland, (ii) het ‘huisvesten en opnemen’ van [betrokkene 3] en (iii) het voordeel trekken uit de uitbuiting van [betrokkene 3] . Onbestreden in cassatie is dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] .
9. Ten aanzien van [betrokkene 3] heeft het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vastgesteld. [betrokkene 3] – ook wel “ [betrokkene 3] ” genoemd – wordt op 9 juni 2011 samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] in een, van de binnenzijde afgesloten, badkamer in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] door de politie aangetroffen. Voorts worden in die woning visitekaartjes van seks- en saunaclubs, vrouwenlingerie en een grote hoeveelheid condooms gevonden. Tijdens een intakegesprek met de politie verklaart [betrokkene 3] ( [betrokkene 2] en [betrokkene 4] hebben dit ook verklaard) dat zij werkzaam is als prostituee. Van het nummer wat volgens [betrokkene 1] toebehoort aan [betrokkene 3] zijn op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] meerdere sms-berichten aangetroffen. In deze berichten heeft [betrokkene 3] onder meer aan [medeverdachte 1] gevraagd: “Mogen we ALSJEBLIEFT vandaag vrij nemen” en “Ik heb 300. [betrokkene 9] heb ik lang niet gezien”. Ook vraagt [betrokkene 3] op 7 juni respectievelijk 9 juni 2011 aan [medeverdachte 1] of zij bij de apotheek een pleister mag kopen en of zij naar de kapper mag. Het vragen om toestemming om een keer niet te hoeven werken, past in de verklaring van [betrokkene 1] dat het werk altijd, zeven dagen per week, doorging. Op die 9e juni laat [medeverdachte 1] in een telefoongesprek met een NN-vrouw, die samen met [betrokkene 3] is, weten dat de vrouwen niet gezien mogen worden. Iets meer dan een uur later, zegt [medeverdachte 1] dat de NN-vrouw had moeten bellen en zeggen dat ze bij de kapper waren weggegaan, waarna de NN-vrouw sorry tegen [medeverdachte 1] zegt. Het is op deze dag dat [betrokkene 3] (later) samen met de twee anderen in de afgesloten badkamer wordt aangetroffen. Verder blijkt uit een telefoongesprek op 8 juni 2011 van [betrokkene 3] met de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat zij van hen bepaalde sterke tabletten moet innemen, waarschijnlijk vanwege een overtijdbehandeling, en dat zij voor deze pillen moet betalen. Op deze zelfde dag stuurt [betrokkene 3] een sms-bericht naar medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin zij aangeeft dat zij niet werkt omdat zij een crisis heeft. Voorts maakt van de bewijsvoering deel uit de verklaring van een getuige ( [betrokkene 13] ), die inhoudt dat de meisjes nooit alleen waren, zij altijd in gezelschap van drie jongens waren en zij altijd onder begeleiding van een van de jongens naar buiten kwamen en de woning binnen gingen.
10. Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden heeft het hof niet onbegrijpelijk afgeleid dat de genoemde vrouwen, waaronder [betrokkene 3] , in Nederland zeven dagen per week voor de verdachte en de medeverdachten in de prostitutie moesten werken, zij van en naar hun werk werden gehaald en gebracht, zij de verdachten op de hoogte moesten houden van hun werkzaamheden en het geldbedrag dat zij hadden verdiend, zij het geld (dat zij overhielden) moesten afstaan aan de verdachte en zijn medeverdachten, en zij toestemming aan de verdachte en zijn medeverdachten moesten vragen voor kleine dingen als een vrije dag of een bezoek aan de apotheek of de kapper.
11. Uit de bewijsvoering blijkt evenwel niet dat [betrokkene 3] als prostituee werkzaam is geweest in België en/of Duitsland. Wat dit buitenlandse aspect betreft, kan uit de bewijsvoering enkel worden afgeleid dat [betrokkene 1] werkzaam is geweest in sauna- en seksclubs in Sint Truiden in België en dat Sirikova samen met [betrokkene 4] werkzaam is geweest in Duitsland. [betrokkene 3] wordt in dat verband niet genoemd. Voor zover het middel daarover klaagt (de eerste klacht), is het terecht voorgesteld. Daarover later meer.
12. Wat betreft het ‘huisvesten en opnemen’ van [betrokkene 3] merk ik het volgende op. Het hof heeft niet onbegrijpelijk overwogen dat (a) de verklaring van [betrokkene 1] , (b) de sms-berichten, (c) de uitlatingen van [medeverdachte 1] in de tapgesprekken met “ [betrokkene 5] ” en (d) de wijze van aantreffen van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] in de woning aan de [a-straat] in [plaats] , tot de conclusie leiden dat [medeverdachte 1] de vier vrouwen – [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] – heeft gehuisvest en opgenomen. Daarbij haalt het hof inderdaad niet specifiek de [a-straat 1] te [plaats] aan. Maar dat hoefde het hof ook niet te doen nu, anders dan de steller van het middel kennelijk meent, de bewezenverklaring evenmin van dat adres rept. Overigens is, zo laat een blik achter de papieren muur zien, het proces-verbaal van bevindingen (p. 243) daarover duidelijk: [betrokkene 3] verklaart in haar intakegesprek bij de politie dat zij woonachtig is in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] en dat zij voor deze woning samen met de andere vrouwen € 500,00 huur moet betalen. De tweede klacht mist doel.
13. Dan de derde klacht, dat het voordeel trekken uit de uitbuiting van [betrokkene 3] niet uit de bewijsvoering zou blijken. Dat zie ik anders. Ik meen te kunnen volstaan met een verwijzing naar randnummer 7, waarin de bewijsvoering van het hof is aangehaald en waaruit genoegzaam blijkt dat ook de verdachte (op verschillende manieren) betrokken was bij de prostitutiewerkzaamheden van onder meer [betrokkene 3] .
14. Staan blijft evenwel dat de bewijsvoering geen grondslag biedt voor het bewijs dat [betrokkene 3] als prostituee werkzaam is geweest in België en/of Duitsland. Tot vernietiging van het bestreden arrest behoeft dit echter niet te leiden. Ook indien dit onderdeel uit de bewezenverklaring wordt geschrapt, kan niet worden gezegd dat daarmee aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde – dat tevens betrekking heeft op de andere vrouwen ( [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] ) – wezenlijk afbreuk wordt gedaan. Waar het in essentie om gaat is dat de verdachte en de medeverdachten de bedoelde vrouwen met name in Nederland intensief in de prostitutie hebben laten werken, de situatie waarin deze vrouwen moesten werken hebben gecontroleerd en deze vrouwen ernstig hebben beknot in hun bewegingsvrijheid, terwijl deze vrouwen daarnaast een aanzienlijk deel van hun verdiensten hebben moeten afstaan aan de verdachte en de medeverdachten.
15. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
16. Het
tweede middelklaagt dat het hof niet heeft vermeld in welke mate de door het hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot vermindering van de gevangenisstraf.
17. Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 38 maanden, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:
“Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook gelet op de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2018, niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt voorts rekening met de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, welke bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep fors is geschonden. Ondanks dat door de verdediging in hoger beroep is verzocht om het horen van zich in het buitenland bevindende getuigen en die onderzoekswens aan de termijnoverschrijding heeft bijgedragen, kan die overschrijding niet geheel op het conto van de verdediging worden geschoven. Gelet hierop, zal het hof thans volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest.”
18. Uitgangspunt is dat het oordeel van de feitenrechter omtrent de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Onderzocht kan alleen worden of dat oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden van het geval. Van onbegrijpelijkheid zal niet heel snel sprake zijn, nu de beoordeling hiervan sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard. Ook het rechtsgevolg dat de feitenrechter aan de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden, kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Zie voor dit een en ander HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,NJ2008/358, m.nt. Mevis. 19. In voormeld arrest wordt evenwel ook benadrukt dat, met het oog op de door de Hoge Raad uit te oefenen controle, in geval van vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn de rechter in zijn uitspraak behoort aan te geven in welke vorm of mate de straf is verlaagd. Dit betekent dat in de uitspraak ook vermeld dient te worden welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
20. Het hof heeft (terecht) geconstateerd dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM en dat de overschrijding van de redelijke termijn fors is. Daartoe heeft het verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen in het buitenland bijgedragen, maar niet geheel, aldus het hof.
21. Niet heeft het hof expliciet tot uitdrukking gebracht welke gevangenisstraf het zou hebben opgelegd ware de redelijke termijn niet overschreden en evenmin tot welke vermindering de overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid. Het is mij niet duidelijk waarom het hof dat niet even in zoveel woorden heeft aangegeven. Dan was er in dat verband in cassatie geen probleem geweest. Anders dan in de twee samenhangende zaken kan mijns inziens in de onderhavige zaak namelijk niet worden gezegd dat die vermindering (impliciet) in de strafmotivering van het hof besloten ligt. Ik leg dat hieronder uit.
22. De rechtbank achtte – anders dan het hof – alle vier tenlastegelegde feiten bewezen en veroordeelde de verdachte voor deze feiten tot een gevangenisstraf van vier jaren (met aftrek van voorarrest). Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 25 april 2018 heeft de advocaat-generaal in zijn requisitoir op deze strafoplegging van de rechtbank gewezen en heeft hij, uitgaande van een bewezenverklaring van vier feiten, met betrekking daartoe opgemerkt dat hoewel het tijdsverloop verklaarbaar is vanwege de onderzoekwensen van de verdediging, daarmee wel rekening moet worden gehouden in de strafoplegging; dit bracht hem tot een eis van 3 jaren gevangenisstraf.
23. Kon ik in de twee samenhangende zaken – in die zaken heeft het hof dezelfde feiten bewezenverklaard als de rechtbank – nog schrijven: “De overweging van het hof dat het gelet op de overschrijding van de redelijke termijn
thans(cursivering van mij, A-G) zal volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van […], met aftrek van voorarrest, kan mijns inziens niet anders worden begrepen dan in relatie tot die door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van […] en het requisitoir van de advocaat-generaal zoals zojuist door mij weergegeven”, met dezelfde stelligheid kan ik dat in de onderhavige zaak niet zeggen. In de onderhavige zaak speelt in het verband van de strafoplegging immers mee dat het hof – anders dan de rechtbank – heeft vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 2 en 3 (poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, deel uitmakend van een voortgezette handeling, respectievelijk medeplegen van mishandeling, deel uitmakend van een voortgezette handeling). Niet laat zich daarom ’s hofs, ten opzichte van de door de rechtbank opgelegde straf van vier jaren, vermindering van de straf geheel en al verklaren uit de overschrijding van de redelijke termijn; een (niet onbelangrijk) deel van de strafvermindering zou immers kunnen worden toegeschreven aan de vrijspraak voor de feiten 2 en 3. Het bestaan van deze mogelijkheid brengt mee dat uit de strafmotivering van het hof niet kan worden afgeleid welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, noch in welke mate de door het hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot vermindering van de gevangenisstraf.
24. Het middel slaagt daarom.
25. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede middel slaagt.
26. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.