ECLI:NL:PHR:2018:978
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Gekwalificeerde diefstal en niet-ontvankelijkheid in cassatieberoep
In deze zaak betreft het een conclusie van de Advocaat-Generaal inzake een verdachte die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2016 is veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak en inklimming. De veroordeling is gedaan terwijl er nog geen vijf jaren waren verstreken sinds een eerdere veroordeling van de verdachte voor een soortgelijk misdrijf.
De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. De aanzegging zoals bedoeld in artikel 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is geldig betekend, maar de verdachte heeft niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend. Hierdoor is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling zal nemen, omdat de verdachte niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een cassatieberoep. De zaak heeft samenhang met de zaken 16/01310 en 16/02519, waarin ook conclusies zijn getrokken.