ECLI:NL:PHR:2018:911

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
17/05230
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens niet-ontvankelijkheid in hoger beroep door onjuiste betekening van de dagvaarding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 augustus 2018 een conclusie getrokken over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep door het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest was gebaseerd op de stelling dat de dagvaarding in hoger beroep niet geldig was betekend. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 22 mei 2015, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor mishandeling, eenvoudige belediging aan een ambtenaar en wederspannigheid. De advocaat van de verdachte, mr. A.N. Slijters, heeft cassatie ingesteld en één middel van cassatie voorgesteld, waarin werd betoogd dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de dagvaarding geldig was betekend.

De Hoge Raad heeft in zijn conclusie vastgesteld dat er geen bewijs was dat een afschrift van de appeldagvaarding was verzonden naar het door de verdachte opgegeven adres. Dit was in strijd met artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een afschrift van de dagvaarding naar het laatst opgegeven adres van de verdachte moet worden verzonden. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet had onderzocht of de verdachte in de gelegenheid was gesteld om bij de zitting aanwezig te zijn, wat leidde tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 17/05230
Zitting: 28 augustus 2018
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 9 februari 2017 de verdachte bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 22 mei 2015, waarbij de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde “mishandeling”, het onder 2 bewezenverklaarde “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd” en het onder 3 bewezenverklaarde “wederspannigheid”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek. Voorts is beslist op de vorderingen van drie benadeelde partijen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, alsmede de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden gelast, een en ander zoals in het vonnis vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep geldig was betekend en dientengevolge kon worden overgegaan tot verstekverlening tegen de niet-verschenen verdachte.
3.2. Bij de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een akte rechtsmiddel inhoudende dat op 4 juni 2015 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het door de rechtbank Limburg, locatie Roermond op 22 mei 2015 gewezen vonnis, waarbij als adres van de verdachte vermeld staat [a-straat 1] te [plaats] ;
(ii) een aan de onder (ii) genoemde akte rechtsmiddel gehechte volmacht ex. art. 450, derde lid, Sv inhoudende een namens de verdachte opgegeven adres ten behoeve van de ontvangst van een afschrift van de appeldagvaarding: [b-straat 1] te [plaats] ;
(iii) een kopie van de appeldagvaarding d.d. 16 november 2016 gericht aan het adres [b-straat 2] te [plaats] ;
(iv) een aan de kopie van de appeldagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 19 december 2016, onder meer inhoudende dat:
- van de verdachte in de periode van 13 juli 2012 tot 12 juni 2013 het adres [a-straat 1] te [plaats] bekend is;
- van de verdachte in de periode van 9 oktober 2014 tot 1 juli 2015 het adres [b-straat 1] te [plaats] bekend is;
- de verdachte met ingang van 1 juli 2015 stond ingeschreven in de BRP aan de [b-straat 2] te [plaats] ;
(v) een aan de kopie van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 19 december 2016, na vergeefse aanbieding op het adres [b-straat 2] te [plaats] , is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant en dat een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden aan voorgenoemd adres;
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2017 inhoudende dat tegen de aldaar niet verschenen verdachte verstek is verleend:
“De verdachte genaamd:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [plaats] , [b-straat 2] ,
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. R.A. van der Horst, is evenmin ter terechtzitting verschenen.
(…)
De voorzitter maakt melding van een e-mail van de raadsman d.d. 25 januari 2017, waarin de raadsman primair om aanhouding van de zaak verzoekt en schrijft dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met verdachte, dat verdachte waarschijnlijk niet op de hoogte is van de zitting, dat hij niet gemachtigd is de verdediging te voeren als de zaak niet wordt aangehouden en mitsdien niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De voorzitter stelt vast dat de dagvaarding op het adres van verdachte volgens SKDB niet is uitgereikt, omdat niemand werd aangetroffen. Er is toen een bericht van aankomst achtergelaten. De dagvaarding is teruggezonden aan de afzender en vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank. Verder is een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het adres dat is vermeld op de informatiestraat SKDB.
De voorzitter deelt mede dat het hof in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding ziet de zaak aan te houden.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
(…)
De voorzitter maakt melding van het feit dat verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven heeft.
(…)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 9 februari 2017 om 9.00 uur.”;
(vii) het bij verstek gewezen arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 februari 2017 inhoudende:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.”
3.3.
Aart. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv luidt:
“1. In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(...)
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(...)"
3.4.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de invoering van deze bepaling heeft geleid houdt, voor zover relevant, het volgende in:
"Géén uitzondering op de verzendplicht van artikel 588a, eerste lid, wordt gevormd door het geval dat de verdachte ná zijn adresopgave bij de politie of justitie zijn inschrijving in de GBA heeft gewijzigd. De desbetreffende adressen staan los van elkaar: het ingevolge artikel 588[a] [1] op te geven adres is een ander adres dan het GBA-adres (is het wel hetzelfde, dan behoeft daaraan geen afschrift te worden gezonden). Wanneer de verdachte wijziging brengt in zijn GBA-adres behoeft dat niet te betekenen dat hij er geen prijs meer op stelt om een afschrift van de dagvaarding te ontvangen op het andere, speciaal daarvoor door hem opgegeven adres." [2]
3.5.
De uitdrukkelijke vermelding van het adres [b-straat 1] te Heerlen in de bij de appelakte gevoegde schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep als adres waaraan een afschrift van de dagvaarding kan worden verstuurd, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
3.6.
Uit de omstandigheid dat in het kader van de betekening van de appeldagvaarding bekend is geworden dat na het instellen van het hoger beroep een wijziging heeft plaatsgevonden in de BRP-gegevens van de verdachte, kon het hof niet zonder meer afleiden dat de verdachte het adres [b-straat 1] te Heerlen niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de appeldagvaarding wenste te ontvangen.
3.7.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek ter terechtzitting tegenwoordig te zijn. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2017 geeft weliswaar blijk van een onderzoek naar de betekening van de appeldagvaarding, maar daarbij heeft het hof kennelijk geen acht geslagen op het laatste door de verdachte opgegeven adres en de uit art. 588a Sv voortvloeiende consequenties daarvan. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. [3]
3.8.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Invoeging conform de verbeterde lezing door de Hoge Raad in HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736,
2.
3.Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736,