ECLI:NL:PHR:2018:828

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
17/01695
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

mr. C.M. Ettema
Advocaat-Generaal
Conclusievan 29 juni 2018 inzake:
Nr. Hoge Raad: 17/01695
staatssecretaris van Financiën
Nrs. Gerechtshof: 16/00167 t/m 16/00174
Nrs. Rechtbank: HAA 15/1206 t/m HAA 15/1213
Derde Kamer A
tegen
Douanerecht 2012 - 2014
[X] B.V.

1.Inleiding

1.1
Douanerechten worden in beginsel vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen die gelden ten tijde van het in het vrije verkeer brengen van goederen. In artikel 121, lid 1, van het Communautair douanewetboek (CDW) [1] is een uitzondering opgenomen voor goederen die bij binnenkomst in de Unie onder de douaneregeling actieve verdeling zijn geplaatst, maar later alsnog in het vrije verkeer worden gebracht. Die bepaling regelt dat het bedrag van de douaneschuld dan wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de (invoer)goederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve verdeling is aanvaard.
1.2
In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of artikel 121, lid 1, van het CDW meebrengt dat bij het bepalen van de douaneschuld een inmiddels geschorst preferentieel tarief van toepassing is.
1.3
De direct vertegenwoordiger van belanghebbende heeft in 2012 en 2013 acht aangiften gedaan voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem. In die jaren gold voor de door belanghebbende binnengebrachte goederen (hydrolisanten van proteïnen) een preferentieel tarief. In 2014 heeft de vertegenwoordiger voor die goederen acht aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen gedaan. Daarbij is, onder verwijzing naar artikel 121, lid 1, van het CDW, verzocht om toepassing van een preferentieel tarief. Dat preferentiële tarief was na 1 januari 2014 echter geschorst.
1.4
De Rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) oordeelt dat het preferentiële tarief van toepassing is. Zij overweegt dat, aangezien voor de vaststelling van de heffingsgrondslagen moet worden aangesloten bij het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van deze goederen onder de douaneregeling actieve veredeling zijn aanvaard, op dat moment moet worden beoordeeld of belanghebbende aan de vormvereisten voor toepassing van het preferentiële tarief voldoet. Nu belanghebbende op dat moment beschikte over de formulieren A en voorts noch is gesteld noch gebleken dat de goederen niet aan de andere voorwaarden voldeden, voldoet belanghebbende daaraan.
1.5
Gerechtshof Amsterdam (het Hof) komt eveneens tot het oordeel dat de Inspecteur [2] ingevolge artikel 121, lid 1, van het CDW gehouden is het preferentiële tarief toe te passen bij de berekening van de douaneschulden van belanghebbende, echter op andere gronden. Hij overweegt namelijk dat voor toepassing van het preferentiële tarief op de voet van artikel 121, lid 1, van het CDW enkel van belang is of belanghebbende op het moment van plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling voor toepassing van het preferentiële tarief in aanmerking
had kunnen komen, indien zij de goederen op dat moment voor het vrije verkeer zou hebben aangegeven en om preferentie
zou hebben verzocht. Dat belanghebbende op het moment van plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling voldeed aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor het preferentiële tarief, is tussen partijen niet in geschil.
1.6
De staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) komt met één cassatiemiddel op tegen dit oordeel van het Hof.
1.7
Uit de letterlijke bewoordingen en de context van artikel 121, lid 1, van het CDW, alsmede uit het systeem van de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt, volgt naar mijn mening buiten redelijke twijfel dat een preferentieel tarief dat gold ten tijde van de aanvaarding van de aangifte voor de douaneregeling actieve veredeling, maar op het moment dat de douaneschuld ontstaat geschorst is, van toepassing is indien daartoe een verzoek wordt ingediend en ten tijde van het verzoek aan de voorwaarden voor de toepassing van dat verzoek wordt voldaan. Vaststaat dat belanghebbende bij de aangifte voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer een verzoek om toepassing van het preferentiële tarief heeft ingediend. Uit de stukken van het geding volgt dat op dat moment aan alle voorwaarden voor toepassing van het preferentiële tarief is voldaan. Dit brengt mee dat de Inspecteur gehouden was in het onderhavige geval het preferentiële tarief toe te passen. Ik sluit me dus aan bij de door de Rechtbank gebezigde gronden.
1.8
Het cassatieberoep van de Staatssecretaris is in mijn visie ongegrond.
2
De feiten [3] en het geding in feitelijke instanties
2.1
Aan belanghebbende is een vergunning voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem verleend. De vergunning was geldig van 23 mei 2012 tot en met 23 mei 2015. De goederen welke onder deze regeling mogen worden geplaatst, betreffen volgens onderdeel 7 van de vergunning ‘Hydrolisanten van proteïne’ (postonderverdeling 2106 9092 40 van de Gecombineerde Nomenclatuur).
2.2
In de periode van 12 november 2012 tot en met 17 juni 2013 heeft [A] B.V. als direct vertegenwoordiger van belanghebbende acht aangiften gedaan voor de douaneregeling ‘actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem’. In de aangiften is – voor zover van belang – vermeld:
“(…)
Regeling: 51 00 I A03
Goederencode: 21069092 40
Goederenomschrijving: proteïne concentraat, zijnde hydrolisanten van proteïnen
(…)
Land van oorsprong: TH Thailand
Communautaire pref: 200
Preferentie/contingent: 035
(…)”
2.3
In de periode van 4 februari 2014 tot en met 26 augustus 2014 heeft [A] B.V. als direct vertegenwoordiger van belanghebbende acht aangiften gedaan voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. In de aangiften is – voor zover van belang – vermeld:
“(…)
Regeling: 40 51
Goederencode: 21069092 40
Goederenomschrijving: hydrolisanten van proteïnen
(…)
Land van oorsprong: TH Thailand
Communautaire pref: 100
(…)”
2.4
In de onder 2.3 genoemde aangiften is vermeld dat de goederen eerder onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem zijn geplaatst, maar dat nu wordt afgezien van deze regeling. In deze aangiften heeft [A] B.V. verzocht om toepassing van het preferentiële tarief van 8,9%.
2.5
De Inspecteur heeft acht utb’s uitgereikt en heeft het tarief van 12,8% aan douanerecht toegepast en niet het door [A] B.V. verzochte preferentiële tarief van 8,9%.
De Rechtbank
2.6
Voor de Rechtbank is in geschil of de utb’s terecht aan belanghebbende zijn uitgereikt. Meer in het bijzonder is de toepassing van artikel 121, lid 1, CDW in geschil.
2.7
De Rechtbank overweegt onder meer dat bij het plaatsen van de goederen onder de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem geen douaneschuld ontstaat. In dit kader wijst zij op het uitzonderlijke karakter van die douaneregeling en op het gegeven dat in de artikelen 201 tot en met 212 van het CDW geen wettelijke bepalingen zijn opgenomen op grond waarvan een douaneschuld ontstaat bij het plaatsen van goederen onder die douaneregeling. De douaneschuld is volgens de Rechtbank dus pas ontstaan bij het plaatsen van de goederen onder de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’.
2.8
Belanghebbende heeft in de aangiften in het vrije verkeer brengen vermeld dat zij afziet van de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem en verzocht om toepassing van het preferentiële tarief. Zij heeft zodoende direct bij het ontstaan van de douaneschuld om toepassing van het preferentiële tarief verzocht, aldus de Rechtbank.
2.9
Uit de bewoordingen van Titel II van het CDW, het feit dat de wettelijk verschuldigde rechten worden gebaseerd op het douanetarief en gelet op artikel 20, derde lid, aanhef en onder c van het CDW, waarin staat ‘percentages en andere heffingsgrondslagen’ leidt de Rechtbank af dat onder de heffingsgrondslagen ook het percentage van het douanetarief moet worden begrepen. Nu voor de beoordeling van de heffingsgrondslagen moet worden aangesloten bij het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van deze goederen onder de douaneregeling actieve veredeling zijn aanvaard, moet volgens de Rechtbank op dat moment worden beoordeeld of belanghebbende aan de vormvereisten voor toepassing van het preferentiële tarief voldoet. Nu tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende op dat moment beschikte over de formulieren A en voorts noch gesteld noch gebleken is dat de goederen niet aan de andere voorwaarden voldeden, is naar het oordeel van de Rechtbank het preferentiële tarief van toepassing.
2.1
De Rechtbank verklaart de beroepen bij uitspraak van 31 maart 2016, nr. HAA 15/1206 tot en met HAA 15/1213, ECLI:NL:RBNHO:2016:7492, Duda 2016-0456, FutD 2016-2324, gegrond en vernietigt de uitspraken op bezwaar en de utb’s.
Het Hof
2.11
Voor het Hof is evenals voor de Rechtbank in geschil of de utb’s terecht aan belanghebbende zijn uitgereikt. Meer in het bijzonder is de toepassing van artikel 121, lid 1, van het CDW in geschil.
2.12
Volgens het Hof volgt uit artikel 547bis van het TCDW dat voor toepassing van het preferentiële tarief op de voet van artikel 121, lid 1, CDW, enkel van belang is of belanghebbende op het moment van plaatsing van goederen onder de douaneregeling actieve veredeling voor toepassing van het preferentiële tarief in aanmerking had kunnen komen, indien zij de goederen op dat moment voor het vrije verkeer zou hebben aangegeven en om preferentie zou hebben verzocht.
2.13
Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende op het moment van plaatsing van de goederen onder de douaneregeling actieve veredeling voldeed aan alle voorwaarden om – zo zij de goederen op dat moment voor het vrije verkeer zou hebben aangegeven en om preferentie zou hebben verzocht – in aanmerking te komen voor het preferentiële tarief van 8,9%, is de Inspecteur ingevolge artikel 121, lid 1, van het CDW gehouden het preferentiële tarief toe te passen bij de berekening van de douaneschulden die voortvloeiden uit de aangiften ten invoer, aldus het Hof.
2.14
Het Hof overweegt ten overvloede dat ook indien belanghebbende reeds op het moment dat zij de invoergoederen onder de douaneregeling actieve veredeling plaatste moet hebben verzocht om toepassing van het preferentiële tarief, dit niet tot een andere uitkomst leidt daar belanghebbende in haar aangiften reeds kenbaar heeft gemaakt dat zij om toepassing van het preferentiële tarief verzocht en dit verzoek door de Inspecteur is onderkend en gehonoreerd.
2.15
Bij uitspraak van 21 februari 2017, nr. 16/00167 tot en met 16/00174, ECLI:NL:GHAMS:2017:577, FutD 2017-0574, vernietigt het Hof de uitspraak van de Rechtbank in verband met een kennelijke verschrijving in het dictum van die uitspraak, verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de utb’s.

3.Het geding in cassatie

3.1
De Staatssecretaris heeft tijdig [4] en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Als cassatiemiddel draagt hij voor:
“Schending van het recht, met name van de artikelen 20 en 121 van het Communautair douanewetboek […], artikel 889 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek […] en van artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur op grond van artikel 121, eerste lid, van het CDW is gehouden om het preferentiële tarief toe te passen bij de berekening van de douaneschulden die voortvloeiden uit de aangiften ten invoer, zulks evenwel in verband met het hierna volgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.”
3.2
Ter onderbouwing van dit middel betoogt de Staatssecretaris in de eerste plaats dat onder het begrip ‘heffingsgrondslagen’ in artikel 121, lid 1, van het CDW (mogelijk) niet mede moet worden verstaan het douanetarief in de zin van artikel 20, lid 3, van het CDW (
cassatiemiddelonderdeel 1). Steun voor dit standpunt vindt hij in het gegeven dat in het op 1 juni 2016 in werking getreden douanewetboek van de Unie (DWU) [5] een artikel 86 (de opvolger van artikel 121, lid 1, van het CDW) is opgenomen waarin als heffingsgrondslag alleen de tarief
indelingis genoemd en niet het tarief
percentageof het preferentieel
tarief. Het Hof is in de optiek van de Staatssecretaris dan ook ten onrechte ervan uitgegaan dat artikel 121, lid 1, van het CDW mede betrekking heeft op het douanetarief.
3.3
Daarnaast bestrijdt de Staatssecretaris ’s Hofs oordeel dat voor de toepassing van het preferentiële tarief op de voet van artikel 121, lid 1, van het CDW enkel van belang is of belanghebbende op het moment van plaatsing van de goederen onder de douaneregeling actieve veredeling voor toepassing van het preferentiële tarief in aanmerking
had kunnen komen, indien zij de goederen op dat moment voor het vrije verkeer zou hebben aangegeven en om preferentie
zou hebben verzocht. De Staatssecretaris wijst erop dat artikel 20, lid 4, van het CDW voor de toepassing van het preferentiële tarief als voorwaarde stelt dat expliciet om toepassing van het preferentiële tarief wordt verzocht. Nu op het tijdstip van aanvaarden van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem geen douaneschuld ontstaat, kon in de aangiften in 2012/2013 niet om toepassing van het preferentiële tarief worden verzocht. Het Hof is derhalve ten onrechte ervan uitgegaan dat belanghebbende op het moment van plaatsing van de goederen onder de douaneregeling actieve veredeling om preferentie heeft kunnen verzoeken (
cassatiemiddelonderdeel 2).
3.4
Voorts betoogt de Staatssecretaris dat het Hof voor zijn uitleg van artikel 121, lid 1, van het CDW ten onrechte steun heeft gevonden in artikel 547bis TCDW, betreffende de douaneregeling bijzondere bestemmingen (
cassatiemiddelonderdeel 3). Aangezien voor de toepassing van het preferentiële tarief andere voorwaarden gelden dan voor de gunstige tariefbehandeling in het kader van een bijzondere bestemming, legt het Hof ten onrechte een link tussen voornoemde bepalingen, aldus de Staatssecretaris.
3.5
De Staatssecretaris bestrijdt verder ‘s Hofs overweging ‘ten overvloede’ (zie 2.14). Volgens de Staatssecretaris leidt het Hof ten onrechte uit de feiten af dat belanghebbende in de aangifte actieve veredeling om toepassing van het preferentiële tarief heeft verzocht en dat dit verzoek door de Inspecteur is gehonoreerd (
cassatiemiddelonderdeel 4).
3.6
Tot slot pleit de Staatssecretaris voor het stellen van prejudiciële vragen over de uitleg van artikel 121 van het CDW in relatie tot artikel 20 van het CDW.
3.7
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend, waarin zij de standpunten van de Staatssecretaris weerspreekt.
3.8
De Staatssecretaris heeft afgezien van het indienen van een conclusie van repliek.

4.Plaatsing van goederen onder een douaneregeling

4.1
Wanneer goederen het douanegebied van de Europese Unie (de Unie) worden binnengebracht, zijn in beginsel douanerechten verschuldigd. Binnenkomende goederen komen op grond van de Unierechtelijke douanewetgeving van rechtswege direct onder douanetoezicht te staan (artikel 37, lid 1, van het CDW), zodat wordt verzekerd dat de verschuldigde douanerechten geheven kunnen worden (artikel 4, onderdeel 13, van het CDW). Het douanetoezicht wordt door de nationale douaneautoriteiten uitgevoerd. Bij het uitoefenen van hun bevoegdheden zijn de nationale douaneautoriteiten gebonden aan een stelsel van formele regels. Het douanetoezicht duurt zolang dit nodig is om de douanestatus van de goederen te bepalen en tot het ogenblik waarop zij een andere douanestatus krijgen (artikel 37, lid 2, van het CDW).
4.2
Na binnenkomst in het douanegebied moeten de goederen door de persoon die met het vervoer van de goederen is belast, onverwijld bij de douane worden gebracht (artikel 38, lid 1, CDW). De bij de douane aangebrachte goederen hebben, zodra zij zijn aangebracht, tot het tijdstip waarop zij een douanebestemming krijgen, de status van goederen in tijdelijke opslag. De douanebestemming moet binnen de geldende termijnen aan de goederen worden gegeven (artikelen 48 en 49 van het CDW). Er zijn vijf douanebestemmingen (artikel 4, onderdeel 15, van het CDW). Eén van de douanebestemmingen betreft ‘plaatsing van goederen onder een douaneregeling’ (artikel 4, onderdeel 15, onder a, van het CDW). In onderdeel 16 van artikel 4 van het CDW zijn de douaneregelingen opgesomd (cursivering van mij):
“16.
douaneregeling:
a. in het vrije verkeer brengen;
b. douanevervoer;
c. douane-entrepot;
d.
actieve veredeling;
e. behandeling onder douanetoezicht;
f. tijdelijke invoer;
g. passieve veredeling;
h. uitvoer;”
4.3
Bij plaatsing onder een douaneregeling blijven de goederen op het douanegebied van de Unie. De goederen worden ofwel in het vrije verkeer gebracht, ofwel onder een douaneregeling geplaatst waaraan douanetoezicht verbonden is. Daarom moet voor de douanebestemming ‘plaatsing van goederen onder een douaneregeling’ een (in beginsel) schriftelijke douaneaangifte worden gedaan (artikelen 59, lid 1, en 61 van het CDW). Het begrip ‘douaneaangifte’ is in onderdeel 17 van artikel 4 van het CDW als volgt gedefinieerd:
“17.
douaneaangifte: handeling waarbij een persoon, in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, het voornemen kenbaar maakt goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen;”
4.4
De schriftelijke aangifte wordt gedaan op een formulier dat overeenkomt met het daartoe vastgestelde officiële model (artikel 62, lid 1, van het CDW). Dit officiële model voor de schriftelijke douaneaangifte is het zogenoemde ‘enig document’ (artikel 205 van het TCDW [6] ). Het enig document (en aanverwante formulieren) zijn opgenomen in de bijlagen bij het TCDW (bijlage 31 en verder). Ingevolge artikel 212, lid 1, van het TCDW dient het enig document te worden ingevuld overeenkomstig de in bijlage 37 van het TCDW opgenomen toelichting “en eventueel met inachtneming van aanvullende aanwijzingen, voorzien in het kader van andere communautaire wetgeving.” In bijlage 38 van het TCDW zijn de op de formulieren van het enig document te gebruiken codes opgesomd. De nationale douaneautoriteiten zijn bevoegd de op Unierechtelijk niveau vastgestelde toelichting, indien nodig, aan te vullen (artikel 212, lid 3, van het CDW). Naast het enig document moeten alle bescheiden bij de aangifte worden overgelegd die voor de toepassing van de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven zijn vereist (artikel 62, lid 2, van het CDW).
4.5
In het onderhavige geval heeft belanghebbende in de periode van 12 november 2012 tot en met 17 juni 2013 acht aangiften gedaan voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het systeem inzake schorsing. Vervolgens heeft zij in de periode van 4 februari 2014 tot en met 26 augustus 2014 voor die goederen acht aangiften gedaan voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen.

5.Actieve veredeling met toepassing van het systeem inzake schorsing

5.1
Als vermeld zijn in beginsel douanerechten verschuldigd, indien goederen de Unie worden binnengebracht. [7] De douaneregeling ‘actieve veredeling’ voorkomt dat bedrijven die goederen (grondstoffen, halffabricaten of eindproducten) vanuit derdelanden binnenbrengen in het douanegebied van de Unie (invoergoederen), deze vervolgens be- of verwerken en de ‘veredelingsproducten’ (vaak een nieuw product waarin de goederen zijn opgegaan) – daarna afzetten buiten de Unie, over die goederen douanerechten moeten betalen. Aldus wordt bereikt dat de concurrentiepositie van bedrijven in de Unie die goederen produceren die worden verhandeld op een markt buiten de Unie gelijk is aan die van bedrijven elders in de wereld.
5.2
De regeling kent een tweetal toepassingsvormen: het ‘systeem inzake schorsing’ (artikel 114, lid 2, onder a, jo. artikel 114, lid 1, onder a, van het CDW) en het ‘terugbetalingssysteem’ (artikel 114, lid 2, onder b, jo. artikel 114, lid 1, onder b, van het CDW). Binnen het systeem inzake schorsing wordt de heffing van rechten geschorst totdat de invoergoederen (in de vorm van het veredelingsproduct) het grondgebied van de Unie weer verlaten. Onder toepassing van het teruggaafsysteem worden de goederen bij invoer in het vrije verkeer gebracht en douanerechten voldaan. Bij uitvoer van de (veredelde) goederen worden de rechten terugbetaald. De verschillende modaliteiten leiden dus uiteindelijk tot hetzelfde resultaat.
5.3
Blijkens artikel 84, leden 1 en 2, van het CDW is de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het systeem inzake schorsing zowel een ‘schorsingsregeling’ als een ‘economische douaneregeling’. Dit brengt met zich dat deze douaneregeling onder het toepassingsbereik van artikelen 85 tot en met 90 van het CDW valt.
5.4
Ingevolge artikel 85 van het CDW is voor het gebruik van iedere economische douaneregeling een vergunning vereist. Voor toekenning van de vergunning voor actieve veredeling moet niet alleen zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 86 en 87 CDW, die algemeen gelden bij elke economische douaneregeling, maar tevens aan een aantal formele en materiële vereisten (zie bijvoorbeeld artikel 117, onder b, CDW). In de vergunning kunnen bepalingen worden opgenomen die de aanvrager in acht moet nemen. Bij het verlenen van de vergunning moet onder meer worden vastgesteld wat de termijn voor wederuitvoer van de veredelingsproducten is.
5.5
Aan belanghebbende is een vergunning voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem verleend, welke geldig was van 23 mei 2012 tot en met 23 mei 2015. In de vergunning is onder meer vermeld:
7 Goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst
GN-code
2106 9092 40
Omschrijving
Hydrolisanten van proteïne. (…)
5.6
Met de aangiften die belanghebbende in de periode van 12 november 2012 tot en met 17 juni 2013 heeft gedaan heeft zij de plaatsing van ‘hydrolisanten van proteïne’ in de zin van postonderverdeling 2106 9092 40 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) onder de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem aangegeven. Als land van oorsprong heeft zij Thailand aangegeven.
6
Tariefpreferentie
6.1
In Bijlage I van Verordening nr. 732/2008 [8] zijn de landen en gebieden opgesomd waarop het schema van algemene tariefpreferenties van de Unie in de periode van
1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 van toepassing was. Onder meer Thailand is in deze opsomming genoemd. In artikel 6, lid 2, van de verordening is bepaald:
“De ad-valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief welke van toepassing zijn op de producten die in bijlage II als gevoelig zijn aangemerkt, worden met 3,5 procentpunten verlaagd. (…)”
6.2
In de tabel die is opgenomen in Bijlage II bij Verordening nr. 732/2008 worden onder meer de volgende producten genoemd:
ex hoofdstuk 21
Diverse producten voor menselijke consumptie, behalve de producten van de onderverdelingen 2101 20 en 2102 20 19, en met uitzondering van de producten bedoeld bij de onderverdelingen 2106 10, 2106 90 30, 2106 90 51, 2106 90 55 en 2106 90 59
G
2101 20
Extracten, essences en concentraten van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van thee of van maté
NG
2102 20 19
Andere inactieve gist
NG
6.3
Zolang Verordening nr. 732/2008 vigerend was gold dus onder meer een tariefpreferentie ter zake van ‘hydrolisanten van proteïne’ in de zin van postonderverdeling 2106 9092 40 van de GN van oorsprong uit Thailand. Bij Verordening nr. 512/2011 [9] is Verordening nr. 732/2008 gewijzigd. De toepassingstermijn van deze verordening is met deze wijziging verlengd tot en met 31 december 2013. [10]
6.4
Ten tijde van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling, in de jaren 2012 en 2013, is het gemeenschappelijk douanetarief vastgesteld bij Verordening nr. 1006/2011 [11] respectievelijk Uitvoeringsverordening nr. 927/2012 [12] . Uit deze verordeningen volgt dat het douanerecht dat van toepassing was op goederen die vallen onder postonderverdeling 2106 9092 40 van de GN 12,8% bedroeg. Toepassing van artikel 6, lid 2, van Verordening nr. 732/2008 zou dus resulteren in een preferentieel tarief van 9,3%. Artikel 6, lid 3, van Verordening nr. 732/2008 bepaalt echter:
“3. Wanneer de preferentiële rechten die zijn berekend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 980/2005 op basis van de ad-valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief zoals van toepassing op 25 augustus 2008, een tariefverlaging van meer dan 3,5 procentpunten opleveren voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde producten, zijn deze preferentiële rechten van toepassing.”
6.5
Artikel 7 van Verordening nr. 980/2005 luidt [13] :
“(…)
2. De ad-valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten die in bijlage II als gevoelig zijn aangemerkt, worden met 3,5 procentpunten verlaagd. Voor producten van de afdelingen XI(a) en XI(b) bedraagt de verlaging 20 %.
3. Wanneer de preferentiële rechten die zijn berekend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2501/2001 op basis van de ad-valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief zoals van toepassing op de dag vóór de inwerkingtreding van deze verordening, een tariefverlaging van meer dan 3,5 procentpunten opleveren voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde producten, zijn deze preferentiële rechten van toepassing.
(…)”
6.6
Artikel 7 van Verordening nr. 2501/2001 [14] luidt:
“(…)
2. De ad-valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief die van toepassing zijn op de producten die in bijlage IV als gevoelig zijn vermeld, worden met 3,5 procentpunten verlaagd. Voor producten van de hoofdstukken 50 tot en met 63 bedraagt de verlaging
20 %.
3. Wanneer de preferentiële rechten die zijn berekend overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2820/98 op basis van de ad-valoremrechten van het gemeenschappelijk douanetarief zoals van toepassing op 31 december 2001 een tariefverlaging van meer dan 3,5 procentpunten opleveren voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde producten, zijn deze preferentiële rechten van toepassing zolang de verlaging meer dan 3,5 procentpunten bedraagt.
(…)”
6.7
Artikel 2 van Verordening nr. 2820/98 [15] luidt:
“2. Het preferentiële recht dat van toepassing is op de producten van deel 2 van bijlage I bedraagt 70 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief waaraan het betrokken product onderworpen is, onverminderd het bepaald in titel II.”
6.8
In Bijlage III bij Verordening nr. 2820/98 zijn de landen opgesomd die voor algemene tariefpreferenties in aanmerking komen. In deze opsomming is onder meer Thailand opgenomen.
6.9
In bijlage I met het opschrift “Indeling van producten naar gevoeligheid”, is onderdeel 2 met een tabel met de titel “Gevoelige producten” opgenomen. Hierin is onder meer postonderverdeling 2106 90 92 van de GN (Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen; andere dan suikerstroop, gearomatiseerd of met toegevoegde kleurstoffen) vermeld.
6.10 70 %
70 % van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief waar het onderhavige goed aan onderworpen is (12,8%) 8,96.
6.11
Artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 732/2008 bepaalt:
“3. Onverminderd de leden 1 en 2 wordt het overeenkomstig deze verordening berekende definitieve preferentiële recht naar beneden afgerond op één decimaal.”
6.12
Nu 8,9 % een lager percentage is dan 9,3 % en de uitzondering van artikel 6, lid 3 van Verordening nr. 732/2008 dus van toepassing is, gold ten tijde van indiening van de aangiften door belanghebbende voor de douaneregeling actieve veredeling een preferentieel tarief van 8,9 % voor de door belanghebbende aangegeven goederen. Partijen zijn het hierover eens.
6.13
Bij Uitvoeringsverordening nr. 1213/2012 [16] zijn de tariefpreferenties voor onder meer ‘Producten van de voedselindustrie (met uitzondering van vlees en vis), dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn’ van oorsprong uit Thailand met ingang van 1 januari 2014 geschorst. Op 31 december 2014 was deze schorsing nog steeds van kracht. Tijdens de periode van 4 februari 2014 tot en met 26 augustus 2014, toen de aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen zijn ingediend en door aanvaarding de douaneregeling ‘actieve veredeling’ is beëindigd (zie hoofdstuk 7), was de tariefpreferentie waar belanghebbende zich op beroept dus niet meer van toepassing. Dit is tussen partijen niet in geschil.

7.Beëindiging schorsingsregeling

7.1
Artikel 89, lid 1, van het CDW bepaalt dat een economische schorsingsregeling wordt beëindigd wanneer de onder deze regeling geplaatste goederen of, in voorkomend geval, de onder deze regeling verkregen veredelings- of behandelde producten een nieuwe toegestane douanebestemming krijgen. Eén van de toegestane douanebestemmingen is: in het vrije verkeer brengen. Doordat de door belanghebbende in de periode van 12 november 2012 tot en met 17 juni 2013 voor de douaneregeling actieve veredeling aangegeven goederen in de loop van 2014 in het vrije verkeer zijn gebracht, is de douaneregeling actieve veredeling dan ook beëindigd. De douaneregeling ‘actieve veredeling’ is echter ontworpen voor de gevallen dat wederuitvoer van het veredelingsproduct plaatsvindt. Beide toepassingsvormen van die douaneregeling zijn dan ook er op gericht dat de vergunninghouder in geval van wederuitvoer geen douanerechten wordt verschuldigd. Indien wederuitvoer binnen het schorsingssysteem achterwege blijft, moeten de bij het binnenbrengen van de invoergoederen niet-geheven douanerechten alsnog worden betaald, zo volgt uit artikel 201, lid 1, onder a, van het CDW:
“1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat:
a. wanneer aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht,
(…) ”
7.2
De douaneschuld ontstaat in het onderhavige geval dus op het moment van aanvaarding van de onder 2.3. genoemde aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen (zie ook punten 17 en 18 van de uitspraak van de Rechtbank).
7.3
Artikel 214, lid 1, van het CDW bepaalt het moment van vaststelling van de douanerechten. De douanerechten worden in beginsel vastgesteld op basis van de heffingsgrondslagen die gelden op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat:
“1. Behoudens andersluidende bepalingen die in dit wetboek zijn vastgesteld en onverminderd lid 2, wordt het bedrag van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer waaraan goederen zijn onderworpen, vastgesteld op grond van de voor deze goederen geldende heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop de desbetreffende douaneschuld ontstaat.
(…)”
7.4
Ingevolge artikel 214, lid 1 juncto artikel 201, lid 1, onder a, CDW worden de douanerechten dus vastgesteld op grond van de heffingsgrondslagen die gelden ten tijde van het in het vrije verkeer brengen van de goederen (zie ook punt 20 van de uitspraak van Rechtbank). Op deze algemene regel zijn echter uitzonderingen mogelijk, zo vermeldt de eerste volzin van artikel 214, lid 1, CDW. Ter zake van de douaneregeling actieve veredeling is in artikel 121, lid 1, van het CDW bepaald dat, wanneer een douaneschuld ontstaat, het bedrag van deze schuld wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen die geldend waren op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van de invoergoederen onder de douaneregeling actieve veredeling is aanvaard:
“1. Onder voorbehoud van artikel 122 wordt, wanneer een douaneschuld ontstaat, het bedrag van deze schuld vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.
2. Indien de invoergoederen op het in lid 1 bedoelde tijdstip voldeden aan de voorwaarden om in het kader van tariefcontingenten of tariefplafonds in aanmerking te komen voor een preferentiële behandeling, kunnen deze goederen in aanmerking komen voor de preferentiële tariefbehandeling die voor identieke goederen eventueel geldt op het tijdstip waarop de aangifte tot het in vrije verkeer brengen is aanvaard.”
7.5
De Engelse, Duitse, Franse en Italiaanse tekstversies wijken inhoudelijk niet van de Nederlandse tekstversie af:
“1 . Subject to Article 122, where a customs debt is incurred , the amount of such debt shall be determined on the basis of the taxation elements appropriate to the import goods at the time of acceptance of the declaration of placing of these goods under the inward processing procedure.
2 . If at the time referred to in paragraph 1 the import goods fulfilled the conditions to quality for preferential tariff treatment within tariff quotas or ceilings, they shall be eligible for any preferential tariff treatment existing in respect of identical goods at the time of acceptance of the declaration of release for free circulation .”
“( 1 ) Vorbehaltlich des Artikels 122 wird bei Entsteheneiner Zollschuld die Höhe dieser Zollschuld anhand der Beifiessungsgrundlagen berechnet, die für die Einfuhrwaren in dem Zeitpunkt maßgebend waren , in dem die Anmeldung zur Überführung clieser Waren in den aktiven Veredelungsverkehr angenommen wurde.
(2) Wenn die Einfuhrwaren zu dem in Absatz 1 genannten Zeitpunkt die Voraussetzungen für eine Zollpräferenzbehandlung im Rahmen von Zollkontingenten oder Zollplafonds erfüllten, so kann auf sie die Zollpräferenzbehandlung angewandt werden, die gegebenenfalls für gleiche Waren in dem Zeitpunkt galt, in dem die Anmeldung zur Überführung in den zollrechtlich freien Verkehr angenommen wurde.”
“1 . Sous réserve de l'article 122 , lorsqu'une dette douanière naît , le montant de cette dette est déterminé sur la base des éléments de taxation propres aux marchandises d'importation
au moment de l'acceptation de la déclaration de placement de ces marchandises sous le régime du perfectionnement actif.
2. Lorsque les marchandises d'importation remplissaient, au moment visé au paragraphe 1 , les conditions pour bénéficier d'un traitement tarifaire préférentiel dans le cadre de contingents tarifaires ou de plafonds tarifaires, ces marchandises peuvent bénéficier du traitement tarifaire préférentiel éventuellement prévu pour des marchandises identiques au moment de l'acceptation de la déclaration de mise en libre pratique.”
“1 . Fermo restando l'articolo 122, quando sorga un'obbligazione doganale, l'importo della stessa è determinato in base agli elementi di tassazione in vigore per le merci d'importazione al momento dell'accettazione della dichiarazione relativa al vincolo di tali merci al regime di perfezionamento attivo.
2. Se, alla data di cui al paragrafo 1 , le merci d'importazione soddisfacevano alle condizioni stabilite per fruire di un trattamento tariffario preferenziale nel quadro di contingenti tariffari o di massimali tariffari, dette merci possono essere prese in considerazione ai fini del trattamento tariffario preferenziale eventualmente vigente per merci identiche al momento dell'accettazione della dichiarazione di immissione in libera pratica.”
7.6
In artikel 121, lid 1, van het CDW wordt verwezen naar artikel 122 van het CDW. Daarin is bepaald in welke gevallen van artikel 121 van het CDW wordt afgeweken. Nu geen van de partijen het standpunt heeft ingenomen dat zich in het onderhavige geval een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 122 van het CDW voordoet, laat ik die bepaling verder buiten beschouwing.
7.7
Aangezien de douaneschuld bij toepassing van artikel 121 van het CDW later ontstaat dan volgens de hoofdregel van artikel 214 van het CDW, geniet de douaneschuldenaar een (rente)voordeel. Teneinde dit voordeel weg te nemen is in artikel 214, lid 3, juncto artikel 519 van het TCDW bepaald dat wanneer voor de onder de douaneregeling actieve veredeling geplaatste invoergoederen of veredelingsproducten een douaneschuld ontstaat, ‘compensatierente’ verschuldigd is over het bedrag aan invoerrechten.

8.Artikel 121, lid 1, CDW (cassatiemiddelonderdeel 1)

8.1
De Staatssecretaris neemt het standpunt in dat onder het begrip ‘heffingsgrondslagen’ in artikel 121, lid 1, van het CDW niet mede moet worden verstaan het douanetarief in de zin van artikel 20, lid 3, van het CDW. Steun voor dit standpunt vindt hij in het gegeven dat in het op 1 juni 2016 in werking getreden DWU een artikel 86 (de opvolger van artikel 121, lid 1, van het CDW) is opgenomen waarin als heffingsgrondslag alleen de tarief
indelingis genoemd en niet het tarief
percentageof het preferentieel
tarief:
“3. Indien een douaneschuld is ontstaan voor veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling actieve veredeling, wordt het met die schuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten op verzoek van de aangever vastgesteld op basis van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen op het tijdstip waarop de douaneaangifte voor die goederen is aanvaard.”
8.2
Het valt op dat de Staatssecretaris in cassatie een ander standpunt inneemt dan de Inspecteur in hoger beroep heeft gedaan. In de motivering van het hoger beroepschrift [17] merkt de Inspecteur namelijk juist op dat het douanetarief een heffingsgrondslag is en dat een preferentieel tarief ook daaronder valt. [18] Aangezien van een in feitelijke instanties ingenomen rechtskundig standpunt in cassatie kan worden afgeweken zolang binnen de grenzen van het geschil wordt gebleven, [19] hetgeen hier het geval is, zal ik de stelling van de Staatssecretaris hierna behandelen.
8.3
Ik meen dat uit de wetssystematiek en de bewoordingen van het CDW buiten redelijke twijfel volgt dat het douanetarief een heffingsgrondslag is in de zin van het CDW. Titel II van het CDW, met het opschrift: “
Elementen welke ten grondslag liggen aan de toepassing van de rechten bij invoeren de rechten bij uitvoer en de andere maatregelen waaraan het goederenverkeer is onderworpen” (cursivering van mij) kent namelijk drie hoofdstukken:
1: douanetarief;
2: oorsprong; en
3: douanewaarde van de goederen.
8.4
In hoofdstuk 1 is artikel 20 opgenomen, dat luidt (cursivering van mij):
“1.
De bij het ontstaan van een douaneschuld wettelijk verschuldigde rechten zijn op het douanetarief van de Europese Gemeenschappen gebaseerd.
(…)
3. Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:
a) de gecombineerde nomenclatuur van de goederen;
b) iedere andere nomenclatuur waarin de gecombineerde nomenclatuur geheel of gedeeltelijk of eventueel met toevoeging van onderverdelingen wordt overgenomen en die voor de toepassing van tariefmaatregelen in het kader van het goederenverkeer bij specifieke communautaire bepalingen wordt vastgesteld;
c)
de percentages en andere heffingsgrondslagendie op goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met betrekking tot:
- de douanerechten, en
- de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen van toepassing zijn;
d)
de preferentiële tariefmaatregelenin de overeenkomsten die de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen heeft gesloten en die in een preferentiële tariefbehandeling voorzien;
e)
de preferentiële tariefmaatregelendie door de Gemeenschap ten gunste van bepaalde landen, groepen van landen of gebieden unilateraal zijn vastgesteld;
f) de autonome schorsingsmaatregelen waarbij voor bepaalde goederen in een verlaging of een vrijstelling van de rechten bij invoer is voorzien;
g) de overige in het kader van andere communautaire voorschriften vastgestelde tariefmaatregelen.
8.5
Het CDW merkt het ‘douanetarief van de Europese Gemeenschappen’ aan als een element dat ten grondslag ligt aan de toepassing van de rechten bij invoer. Onder het douanetarief van de Europese Gemeenschappen moeten onder meer ‘de percentages en andere heffingsgrondslagen’ worden geschaard, alsmede de preferentiële tariefmaatregelen. Het douanetarief is dus een heffingsgrondslag in de zin van het CDW. Een verklaring waarom het douanetarief niet wordt genoemd in artikel 86, lid 3, van het DWU, kan erin zijn gelegen dat de douaneregelingen actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem en behandeling onder douanetoezicht zijn samengevoegd in het DWU, (en de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het terugbetalingssysteem is geschrapt,) omdat het voornemen tot wederuitvoer niet langer een vereiste is. [20] De douaneregeling behandeling onder douanetoezicht maakte het mogelijk dat goederen pas ná veredeling werden ingevoerd indien sprake was van goederen die door veredeling onder een lager tarief vielen dan voor de bewerking. [21] De door de bewerking verkregen producten konden dan na bewerking in het vrije verkeer worden gebracht tegen het voor deze goederen op dat moment geldende douanetarief. Dat de Uniewetgever de heffingsgrondslag douanetarief binnen de samengevoegde regeling in het DWU heeft uitgezonderd kan worden verklaard door het gegeven dat in het CDW onder de douaneregeling behandeling onder douanetoezicht ter zake van de heffingsgrondslagen anders dan onder de douaneregeling actieve veredeling werd aangeknoopt bij het moment van in het vrije verkeer brengen van de goederen. Aan deze gewijzigde regeling in het DWU kan in mijn optiek niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het douanetarief onder toepassing van het CDW geen heffingsgrondslag is.
8.6
Op grond van het vorenstaande concludeer ik dat het douanetarief een heffingsgrondslag is als bedoeld in artikel 121, lid 1, van het CDW.
Luxmeent dat een beroep kan worden gedaan op een preferentieel tarief dat gold ten tijde van plaatsing van de invoergoederen onder de douaneregeling actieve veredeling, ook al was dat tarief op het moment van het in het vrije verkeer brengen niet langer van toepassing. Enkel indien in het kader van een tariefcontingent of tariefplafond om toepassing van een preferentiële tariefbehandeling wordt verzocht, geldt volgens Lux dat het tariefcontingent nog van toepassing moet zijn op het moment van het in het vrije verkeer brengen van de goederen, respectievelijk dat het reguliere tarief niet opnieuw is ingesteld (cursivering van mij): [22]
“According to the normal rules (Arts 67, 214 CC) the import duty would be calculated on the basis of the nature, customs value and quantity of the goods at the time of acceptance of the declaration for release for free circulation or of any other event leading tot the result that a customs debt is incurred. In the case of inward processing, this would mean that the value added to the import goods inside the EC customs territory would be included in the customs value and thus increase the duty. Such a result would obviously be in contradiction to the main objective of import duties, i.e. to make foreign products and processing carried out abroad more expensive than domestic merchandise and processing, and thus protect Community industry.
Art. 121 CC derogates therefore from this principle and stipulates that the nature, quantity customs value, and duty rate of the import goods at the time they were placed under inward processing are to be taken into account.
If the import goods were eligible for preferential treatment at that time, such treatment can still be granted. In the case of a tariff quota or tariff ceiling, this requires, however, that the quota is still available or, with regard to a tariff ceiling, that the normal duty has not been reintroduced by this time (Art. 121 (2) CC).”
8.7
Tusveld & Vervaethuldigen een tegengestelde opvatting (cursivering van mij): [23]
“Bij het afzien van de vrijstelling moeten dus de rechten bij invoer (alsnog) worden voldaan.
De rechten bij invoer worden geheven over de grondstoffen als zouden zij op het tijdstip, waarop zij onder de Regeling AV gebracht werden, in het vrije verkeer gebracht zijn (ten invoer tot verbruik aangegeven.) Er vindt dus heffing plaats van de rechten waarvoor vrijstelling verkregen was (‘opgeschorte rechten’). In de aangifte voor het vrije verkeer worden dan ook de gegevens die betrekking hebben op de met de hoeveelheid veredelingsprodukten overeenkomende invoergoederen vermeld.
Als uitvloeisel hiervan geldt dat,
als op het tijdstip van invoer van de grondstoffen een preferentie van toepassing was, deze preferentie ten tijde van het afzien van de vrijstelling mag worden toegepast, indien er ten tijde van het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsprodukten voor identieke grondstoffen (nog steeds) een dergelijke preferentie geldt.”
8.8
In artikel 121, lid 1, van het CDW (zie onderdeel 7.4) is bepaald dat
wanneer een douaneschuld ontstaat, het bedrag wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de douaneregeling actieve veredeling is aanvaard. Hiervoor heb ik al uiteengezet dat het douanetarief één van de heffingsgrondslagen vormt, zodat het toepasselijke tarief wordt bepaald op het moment waarop de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling actieve veredeling wordt aanvaard. In artikel 121 is geen voorbehoud gemaakt voor een preferentieel tarief. In het tweede lid is in het kader van tariefcontingenten en tariefplafonds wel expliciet bepaald dat een preferentiële tariefbehandeling van toepassing is die geldt voor aan de invoergoederen identieke goederen op het moment van het ontstaan van de douaneschuld. Uit de letterlijke bewoordingen van artikel 121 van het CDW moet dan ook worden afgeleid dat het voor toepassing van deze bepaling niet uitmaakt of het preferentiële tarief dat gold op het moment van plaatsing onder de douaneregeling actieve veredeling, op het moment van ontstaan van de douaneschuld al dan niet geschorst is.
8.9
Het gegeven dat een preferentiële tariefbehandeling in het kader van tariefcontingenten en tariefplafonds enkel kan worden toegepast als deze wordt toegepast voor aan de invoergoederen identieke goederen op het moment van ontstaan van de douaneschuld, maakt dit niet anders. Doordat de Uniewetgever heeft bepaald dat het niet mogelijk is een tariefpreferentiemaatregel toe te passen die tot een bepaald invoervolume is beperkt, indien dit invoervolume bij het ontstaan van de douaneschuld reeds bereikt is (ook niet indien dit invoervolume op het moment van plaatsing van de invoergoederen onder de douaneregeling actieve veredeling nog niet bereikt was), is het in principe niet uitgesloten dat de Uniewetgever beoogd heeft om toepassing van tariefpreferenties die op het moment van ontstaan van de douaneschuld niet meer van toepassing zijn, eveneens niet toe te staan. Dit laat echter onverlet dat de Uniewetgever heeft nagelaten voor tariefmaatregelen die niet tot een invoervolume beperkt zijn een specifieke uitzondering in het leven te roepen, zodat voor toepassing van die preferentiemaatregelen op basis van de letterlijke bewoordingen van artikel 121 van het CDW niet vereist is dat deze bij het ontstaan van de douaneschuld nog gelden.
8.1
Door de toepassing van artikel 121 van het CDW wordt voorkomen dat invoerrechten worden geheven over de waardevermeerdering van de invoergoederen die optreedt als gevolg van de veredeling die heeft plaatsgevonden binnen de Unie. Door aan te haken bij de heffingsgrondslagen die golden voor de invoergoederen op het moment van plaatsing van deze goederen onder de douaneregeling actieve veredeling, en niet bij de heffingsgrondslagen die gelden voor de invoergoederen/veredelingsproducten op het moment van in het vrije verkeer brengen van deze goederen, wordt de gehele veredeling(periode) buiten beschouwing gelaten. De door de Unie als gevolg van de latere betaling geleden renteschade wordt geneutraliseerd door de compensatierente. Binnen dit systeem past niet dat op het moment van het ontstaan van de douaneschuld beoordeeld moet worden of de tariefpreferentie die gold bij plaatsing van de invoergoederen onder de douaneregeling actieve veredeling op dat moment geschorst is of niet. Dat moment is binnen het regime van artikel 121 van het CDW immers niet relevant.
8.11
Gelet op vorenstaande kom ik tot de slotsom dat, indien de douaneschuld dient te worden vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 1, van het CDW, een preferentieel tarief dat gold ten tijde van plaatsing van de goederen onder de douaneregeling actieve veredeling, maar op het moment van het in het vrije verkeer brengen van de goederen niet meer, van toepassing is indien aan de voorwaarden voor toepassing is voldaan.
Cassatiemiddelonderdeel 1faalt dus.
8.12
Vervolgens moet worden beoordeeld of belanghebbende een geldig verzoek om toepassing van het preferentiële tarief heeft ingediend (
cassatiemiddelonderdeel 2).

9.Verzoek om toepassing van het preferentiële tarief (cassatiemiddelonderdeel 2)

9.1
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur op grond van artikel 121, eerste lid, van het CDW is gehouden het preferentiële tarief toe te passen bij de berekening van de douaneschulden die voortvloeiden uit de aangiften ten invoer (zie punt 5.6 van de uitspraak). Het Hof heeft aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat voor toepassing van het preferentiële tarief op de voet van artikel 121 lid 1 CDW enkel van belang is of belanghebbende op het moment van plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling voor toepassing van het preferentiële tarief in aanmerking
had kunnen komen, indien zij de goederen op dat moment voor het vrije verkeer zou hebben aangegeven en om preferentie
zou hebben verzocht. Het Hof gaat dus ervan uit dat een fictief verzoek toereikend is. De Staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat op het moment van aanvaarden van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem geen douaneschuld is ontstaan, zodat op dat moment niet om het preferentiële tarief kon worden verzocht. Aan de in artikel 20, lid 4, van het CDW vervatte voorwaarde dat expliciet moet zijn verzocht om toepassing van het preferentiële tarief, is derhalve niet voldaan, aldus de Staatssecretaris. Dat belanghebbende ten tijde van de aangiften actieve veredeling de preferentiële oorsprongscertificaten reeds in zijn bezit had en de nummers van deze certificaten op de aangiften heeft vermeld, maakt dit volgens de Staatssecretaris niet anders. In de ‘Toelichting Enig Document’ is met betrekking tot vak 36 namelijk vermeld: “Dit vak bevat informatie betreffende de tariefbehandeling van de goederen. Ook invullen indien geen tariefpreferentie wordt gevraagd.” Het invullen van dit vak is derhalve verplicht, ongeacht of een tariefpreferentie van toepassing is, zo stelt de Staatssecretaris. Belanghebbende heeft in zijn optiek daarom pas met het indienen van de aangiften in het vrije verkeer brengen conform de voorwaarden van artikel 20 van het CDW verzocht om toepassing van het preferentiële tarief. Aangezien het preferentiële tarief op dat moment niet meer gold, kan het niet worden toegepast, zo redeneert de Staatssecretaris.
9.2
Ik ben het met de Staatssecretaris eens dat op het moment van aanvaarden van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem nog geen douaneschuld is ontstaan. Zoals ik hiervoor al heb vermeld, ontstaat de douaneschuld in het onderhavige geval op het moment van aanvaarding van de aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen (zie onderdeel 7.2).
9.3
Ingevolge artikel 20, leden 3 en 4 van het CDW dient een aangever om toepassing van preferentiële tariefmaatregelen te verzoeken:
“3. Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:
(…)
c. de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met betrekking tot:
- de douanerechten, en
- de belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;
d. de preferentiële tariefmaatregelen in de overeenkomsten die in de overeenkomsten die de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen heeft gesloten en die in een preferentiële tariefbehandeling voorzien;
e. de preferentiële tariefmaatregelen die door de Gemeenschap ten gunste van bepaalde landen, groepen van landen of gebieden unilateraal zijn vastgesteld;
f. de autonome schorsingsmaatregelen waarbij voor bepaalde goederen in een verlaging of een vrijstelling van de rechten bij invoer is voorzien;
(…)
4. Onverminderd de voorschriften met betrekking tot de forfaitaire heffing, treden de in lid 3, onder d, e en f, bedoelde maatregelen op verzoek van de aangever in de plaats van de onder c genoemde, wanneer de betrokken goederen aan de in eerstgenoemde maatregelen vervatte voorwaarden voldoen. Het verzoek kan achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan.”
9.4
Het is vaste rechtspraak van het HvJ dat voor de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen met de bewoordingen en het doel van die bepaling rekening moet worden gehouden, maar ook met de context ervan en de doeleinden die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt. [24]
9.5
Uit de bewoordingen “het verzoek kan achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan” volgt dat zelfs achteraf, nadat de aangifte voor het vrije verkeer is aanvaard, om toepassing van het preferentiële tarief kan worden verzocht. [25]
9.6
Vaststaat dat belanghebbende bij haar aangiften in het vrije verkeer brengen om toepassing van het preferentiële tarief heeft verzocht (zie onderdeel 2.3 van deze conclusie). Uit de bewoordingen van artikel 20, lid 4, van het CDW, in het bijzonder “het verzoek kan achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan” leid ik af dat op het moment van indiening van het verzoek nog aan de voorwaarden voor toepassing van het preferentiële tarief moet zijn voldaan. Zie in dit verband ook achtereenvolgens de Engelse, Duitse, Franse en Italiaanse taalversies van lid 4 van artikel 20 van het CDW:
“4. Without prejudice to the rules on flat-rate charges, the measures referred to in paragraph 3 (d), (e), and (f) shall apply at the declarant’s request instead of those provided for in subparagraph (c) where the goods concerned fulfil the conditions laid down by those first-mentioned measures. An application may be made after the event provided that the relevant conditions are fulfilled.”
“(4) Ubeschadet der Vorschriften über die Verzollung zum Pauschalsatz sind die in Absatz 3 Buchstaben d) bis f) aufgeführten Maßnahmen auf Antrag des Anmelders anstelle der unter Buchstabe c) genannten Maßnahmen anwendbar, wenn die betreffenden Waren die Voraussetzungen für die Anwendung der erstgenannten Maßnahmen erfüllen. Der Antrag kann solange nachträglich gestellt werden, wie die diesbezüchlichen Vorassetzungen erfüllt sind.”
“4 . Sans préjudice des règles relatives à la taxation forfaitaire, les mesures visées au paragraphe 3 points d), e) et f)s'appliquent sur demande du déclarant au lieu de celles prévues au point c) lorsque les marchandises en cause remplissent les conditions prévues par ces premières mesures. La demande peut être introduite a posteriori aussi longtemps que les conditions y relatives sont remplies.”
“4 . Fatte salve le disposizioni relative alla tassazione forfettaria , quando le merci considerate soddisfano le conarticolodizioni stabilite dal paragrafo 3 , lettere da d) a f), queste misure si applicano su richiesta del dichiarante in luogo e vece di quelle di cui alla lettera c). La domanda può essere introdotta a posteriori finché sussistono le condizioni richieste.”
9.7
Ik meen dat artikel 121, lid 1, van het CDW dat niet anders maakt. Wel meen ik dat die bepaling meebrengt dat voor de beantwoording van de vraag of ten tijde van het in het vrije verkeer brengen aan de materiele voorwaarden voor toepassing van het preferentiële tarief is voldaan, moet worden aangehaakt bij de voorwaarden zoals die golden op het moment van indiening van de aangifte voor de douaneregeling actieve veredeling. Een andersluidende uitleg zou immers tot resultaat hebben dat artikel 121, lid 1, van het CDW zinledig zou zijn. Op het moment dat belanghebbende bij haar aangiften in het vrije verkeer brengen om toepassing van het preferentiële tarief verzocht, moet zij voor toepassing van het preferentiële tarief dus nog steeds aan de voorwaarden voldoen zoals deze golden ten tijde van het plaatsen onder de douaneregeling actieve veredeling.
9.8
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op het moment van plaatsing van de invoergoederen onder de regeling actieve veredeling voldeed aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor het preferentiële tarief van 8,9%. Uit de stukken van het geding leid ik af dat evenmin in geschil is dat belanghebbende op het moment dat zij bij haar aangiften in het vrije verkeer brengen verzocht om toepassing van het preferentiële tarief nog steeds aan alle voorwaarden voldeed. Ik merk ter zake het volgende op.
9.9
In punt 26 van de uitspraak van de Rechtbank is vermeld dat de Inspecteur ter zitting heeft aangevoerd dat hij er vanuit gaat dat ten tijde van de aangiften voor de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem de formulieren A aanwezig waren. De Rechtbank overweegt voorts dat gesteld noch gebleken is dat de goederen niet aan de andere voorwaarden voldeden. De Inspecteur is hiertegen niet opgekomen in hoger beroep. Belanghebbende heeft in hoger beroep haar stelling herhaald dat zij op ieder moment aan de voorwaarden heeft voldaan en dat zij ten tijde van de aangifte in het vrije verkeer brengen beschikte over de benodigde oorsprongscertificaten. [26] Ik ben in de stukken van het geding niet tegengekomen dat de Inspecteur deze stelling heeft bestreden. Ik ga er in het navolgende derhalve vanuit dat belanghebbende op het moment van indiening van het verzoek bij de aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen nog aan de voorwaarden voor toepassing van het preferentiële tarief voldeed.
9.1
Nu voorts vaststaat dat belanghebbende bij de aangifte in het vrije verkeer brengen om toepassing van het preferentiële tarief heeft verzocht, zijn de douaneautoriteiten gehouden dit tarief toe te passen.
9.11
Ik sluit me dus aan bij het oordeel van de Rechtbank en de door haar gebezigde gronden.
9.12
Met
cassatiemiddelonderdeel 2komt de Staatssecretaris in wezen op tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende geacht wordt een verzoek om toepassing van het preferentiële tarief te hebben ingediend ten tijde van het plaatsen van de goederen onder de regeling actieve veredeling. Ik ben het met hem eens dat dit oordeel uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting.
Cassatiemiddelonderdeel 2slaagt dus. Gelet op het vorenstaande kan dit middelonderdeel echter niet tot cassatie leiden. De overige middelonderdelen behoeven geen behandeling meer.

10.Conclusie

De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van Staatssecretaris van Financiën.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal

Voetnoten

1.Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB 1992 L 302, blz. 1.
2.De inspecteur van de Belastingdienst/Douane [P] .
3.De feiten zijn ontleend aan de nader te noemen uitspraak van het Hof.
4.Het beroepschrift in cassatie is op 4 april 2017 bij de Hoge Raad ingekomen.
5.Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, PB 2013 L 269, blz. 1.
6.Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB 1993 L 253, blz. 1.
7.De meest voorkomende aanleiding voor het ontstaan van een douaneschuld is genoemd in artikel 201 van het CDW: het in het vrije verkeer brengen van goederen (zie E.N. Punt & Van Vliet,
8.Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2009 tot en met december 2011 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 552/97 en (EG) nr. 1933/2006 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1100/2006 en (EG) nr. 964/2007 van de Commissie, PB 2008 L 211, blz. 1.
9.Verordening (EU) nr. 512/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011, PB 2011 L 145, blz. 28.
10.In artikel 32, lid 2, van Verordening nr. 732/2008 is na inwerkingtreding van Verordening nr. 512/2011 opgenomen:
11.Verordening (EU) nr. 1006/2011 van de Commissie van 27 september 2011 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, PB 2011 L 282, blz. 1.
12.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, PB 2012 L 304, blz. 1.
13.Voetnoten zijn niet overgenomen.
14.Verordening (EG) nr. 2501/2001 van de Raad van 10 december 2001 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004, PB 2011 L 346, blz. 1.
15.Verordening (EG) nr. 2820/98 van de Raad van 21 december 1998 houdende toepassing, voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, van een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties, PB 1998 L 357 blz.1.
16.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1213/2012 van de Commissie van 17 december 2012 tot schorsing van de tariefpreferenties voor bepaalde SAP-begunstigde landen ten aanzien van bepaalde SAP-afdelingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties, PB 2012 L 348, blz. 11.
17.Processtuk “Motivering hoger beroep” van 5 juli 2016 met kenmerk 16/207/3190/146.
18.Zie tevens het proces-verbaal, waaruit blijkt dat de Inspecteur in hoger beroep heeft verklaard: “Ik pas artikel 121, lid 1, CDW wel [ ] degelijk toe. Dit artikel bepaalt echter dat voor de heffingsgrondslagen gekeken moet worden naar een ander moment en niet dat de douaneschuld op een ander moment ontstaat. De heffingsgrondslagen omvatten ook de toepassing van een preferentieel of conventioneel tarief.”
19.Zie HR 12 april 1978, nr. 18 365, na conclusie A-G Van Soest, ECLI:NL:HR:1978:AX3014, BNB 1978/171 m.nt. Hofstra en M.W.C. Feteris,
20.Dit volgt uit punt 33 van de considerans bij het gemoderniseerd douanewetboek (GDW). Het GDW heeft nooit kracht van wet gekregen (zie M. Chin-Oldenziel, “
21.E.N. Punt & Van Vliet,
22.M. Lux,
23.R.G.A. Tusveld & F.L.J. Vervaet,
24.HvJ 11 juli 2013, Csonka e.a., C‑409/11, na conclusie A-G Mengozzi, ECLI:EU:C:2013:512, punt 23; HvJ 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, ECLI:EU:C:2014:2146, VR 2015/112, punt 42; HvJ 26 maart 2015, Litaksa, C-556/13, ECLI:EU:C:2015:202, RAV 2015/60punt 23; HvJ 28 januari 2016, BP Europa, C-64/15, ECLI:EU:C:2016:62, NTFR 2016/697 m.nt. Sanders, punt 28; en HvJ 11 mei 2017, Krijgsman, C‑302/16, ECLI:EU:C:2017:359, NJ 2018/88 m.nt. Loos, punt 24.
25.E.N. Punt & Van Vliet,
26.Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard: “Wij hebben op ieder moment aan de voorwaarden voldaan en gehandeld volgens de voorschriften. Zowel ten tijde van de aangifte voor de douaneregeling actieve veredeling als ten tijde van de aangifte voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen waren de Form A certificaten aanwezig.”