ECLI:NL:PHR:2018:670

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
17/04919
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet indienen middelen binnen de wettelijke termijn

In deze zaak betreft het een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam. De zaak heeft betrekking op een eerdere veroordeling door het gerechtshof Den Haag op 15 mei 2017, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor afpersing, diefstal met geweld, en medeplegen van vrijheidsberoving. De Hoge Raad heeft op 26 juni 2018 geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat er geen middelen van cassatie zijn ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De aanzegging van het cassatieberoep was op 20 november 2017 betekend, en de termijn voor het indienen van middelen liep af op 20 januari 2018. Aangezien de verdachte niet tijdig een schriftuur heeft ingediend, kan hij niet in zijn beroep worden ontvangen. De conclusie van de plv. AG is dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in het ingestelde cassatieberoep. Deze zaak heeft samenhang met de zaken 17/02519 en 17/02771, waarover ook conclusies zijn getrokken.

Conclusie

Nr. 17/04919
Zitting: 26 juni 2018
Mr. D.J.M.W. Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 15 mei 2017 de verdachte veroordeeld wegens onder 1 eerste cumulatief ‘
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd’en onder 1 tweede cumulatief
‘diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen',onder 2
‘medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, meermalen gepleegd’ en onder 3
‘opzetheling’tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals in het arrest genoemd, respectievelijk de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast en de teruggave dan wel de onttrekking aan het verkeer bevolen. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven. Tot slot heeft het hof de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Er bestaat samenhang met de zaken 17/02519 en 17/02771. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld.
De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 20 november 2017 betekend. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 20 januari 2018. Gedurende deze termijn is geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG