ECLI:NL:PHR:2018:584

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
16/03059
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplichtigheid aan doodslag bij geweldsincidenten in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan doodslag in het kader van geweldsincidenten die plaatsvonden op 9 december 2012 bij een nachtclub in Sint Maarten. De verdachte wordt beschuldigd van het aanreiken van een vuurwapen aan de dader, [betrokkene 1], en het besturen van de vluchtauto. De feiten zijn als volgt: tijdens een vechtpartij in de nachtclub werd [slachtoffer 1] doodgeschoten en [slachtoffer 2] werd met de kolf van het vuurwapen geslagen, wat leidde tot zijn overlijden. De verdachte heeft op verzoek van [betrokkene 1] het vuurwapen uit zijn auto gehaald en aan hem gegeven. De Hoge Raad heeft eerder een uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak terugverwezen, omdat de bewijsvoering niet voldoende was om medeplegen aan te nemen. In het huidige arrest wordt de verdachte als medeplichtige aangemerkt, waarbij het Hof de rol van de verdachte in de feiten heeft herzien. De verdachte heeft in cassatie drie middelen ingediend, maar deze zijn door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de strafoplegging van tien jaar gevangenisstraf passend is, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun families. De Procureur-Generaal heeft echter geadviseerd om de gevangenisstraf te verminderen, omdat er sinds het instellen van het beroep in cassatie zestien maanden zijn verstreken.

Conclusie

Nr. 16/03059 A
Zitting: 12 juni 2018
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3165 – bij arrest van 1 juni 2016 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde (medeplegen) en voor 1 subsidiair en 2 subsidiair telkens: “medeplichtigheid aan doodslag”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Namens de verdachte heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“feit 1
subsidiair
dat een man zich noemende “[betrokkene 1]” op 9 december 2012 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers hebben zijn mededaders opzettelijk met [een, A-G] vuurwapen, een of meerdere kogels afgevuurd op [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, verdachte op 9 december 2012 te Sint Maarten opzettelijk medeplichtig is geweest, door
- het besturen van een vluchtauto, waarin de bovengenoemde verdachten zijn gestapt en zijn gevlucht van de plaats waar [slachtoffer 1] is neergeschoten en overleden, en
- het aanreiken van een vuurwapen aan (een van) de bovengenoemde verdachte(n); die man zich noemende “[betrokkene 1]”.
feit 2
subsidiair:
dat een man zich noemende “[betrokkene 1]” op 9 december 2012 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers hebben zijn mededaders opzettelijk met veel kracht met een vuurwapen meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, verdachte op 9 december 2012, te Sint Maarten opzettelijk medeplichtig is geweest, door
- het besturen van een vluchtauto, waarin de bovengenoemde verdachten zijn gestapt en zijn gevlucht van de plaats waar [slachtoffer 2] is overleden; en
- het stoppen van de auto, waardoor een van de bovengenoemde verdachten konden [kon, A-G] uitstappen en zich begeven naar [slachtoffer 2]; en
- het aanreiken van een vuurwapen aan (een van) de bovengenoemde verdachte(n); die man zich noemende “[betrokkene 1]”.”
4. Gezien de stukken van het geding gaat het om het volgende. Op 9 december 2012 vinden geweldsincidenten plaats bij een nachtclub te Sint Maarten. Ter plaatse wordt door de politie een persoon, genaamd [slachtoffer 1], dood aangetroffen in een personenauto, met twee kogels in zijn hoofd (feit 1). Beide kogels zijn veiliggesteld en onderzocht. Zij zijn verschoten met vermoedelijk een revolver, merk Colt, en blijken te passen bij een kaliber .38 special. Een tweede persoon, [slachtoffer 2], wordt zwaargewond aangetroffen op straat. In het Sint Maarten Medical Centre overlijdt hij. Zijn dood is veroorzaakt door een trauma aan het hoofd als gevolg van toegebrachte slagen met de kolf van de revolver (feit 2). De dader van beide feiten is volgens de bewijsvoering “[betrokkene 1]” (ook wel “[betrokkene 1]” respectievelijk “NNman 1” genoemd). Hij had het vuurwapen overgenomen van de verdachte. Meteen daarna hoorden de verdachte en getuigen schoten klinken. Vervolgens sloeg [betrokkene 1] met “the butt of the gun” letterlijk de schedel in van het slachtoffer [slachtoffer 2]. Blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder zijn eigen verklaring, had de verdachte op verzoek van [betrokkene 1] diens revolver gehaald en aan [betrokkene 1] gegeven en voorts de vluchtauto bestuurd.
5. Het
eerste middelvalt in drie klachten uiteen. De eerste klacht houdt in dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat anderen “tezamen en in vereniging” [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven hebben gebracht (waaraan de verdachte medeplichtig zou zijn geweest). De tweede klacht, bezien in samenhang met de toelichting, borduurt daarop voort en luidt dat de bewijsconstructie dan ook met betrekking tot de medeplichtigheid niet voldoende helder is gemotiveerd. De derde klacht houdt in dat het bewezenverklaarde onjuist is gekwalificeerd.
6. Op de wijze waarop de bewezenverklaringen zijn geredigeerd, valt inderdaad wel iets aan te merken. Zo lijkt het bij eerste lezing ervan dat de mededaders van [betrokkene 1] de kogels op [slachtoffer 1] hebben afgevuurd en dat deze mededaders met een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geslagen. Gezien de tenlastelegging en de bewijsmiddelen zijn de bewezenverklaringen zo niet bedoeld. Het bewezenverklaarde bestanddeel “mededaders” dient telkens in relatie tot de verdachte en niet tot [betrokkene 1] te worden gelezen. Kennelijk heeft ook de steller van het middel beide bewezenverklaringen in die zin begrepen. Over enige onduidelijkheid in dit verband wordt in cassatie niet geklaagd, zodat ik dit punt verder onbesproken laat.
7. Waar wel over wordt geklaagd is dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat [betrokkene 1] tezamen en in vereniging met anderen de feiten heeft gepleegd. De steller van het middel heeft hier een punt. Voor zover van belang geef ik de inhoud van de gebezigde (niet genummerde) bewijsmiddelen weer:
“Een proces-verbaal van vierde verhoor verdachte [verdachte] (Persoonsdossier verdachte [verdachte], bijlage 12), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 28 december 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en buitengewoon agent van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
Noot verbalisanten: Wij tonen [verdachte] de foto's welke ook bij zijn 3e verklaring werden getoond. (Het Hof stelt vast dat het een collectie van 11 foto's betreft.)
“Photo 2: That's a picture of [betrokkene 1] and me. [betrokkene 1] is wearing a red shirt. [betrokkene 1] with the red shirt was the loose cannon that night (het Hof begrijpt: op 9 december 2012 in nachtclub Son Latino te Sint Maarten). He was very wild. I believe he was in trouble with someone and he told me to go and look for the "thing", meaning the gun. This was before the fight started. I went to the car and I took out a black old revolver from the handrest of the car. I know that it was a revolver because it had a barrel. It is possible that from the distance from the car to the entrance of Francis Bar that people could've seen me with the gun in my hand. [betrokkene 1] walked up to me and took the gun from my hands. I just let it loose and he took it. He disappeared. I heard gunshot by a glass shattering. That gunshot was followed with two to three more shots. To what I saw, it was that [betrokkene 1] was in the middle of the road shooting at a dark colored car. At this same point, I saw that this car reversed and hit up in a drive way of a building on the other side of the road. I saw then that this car came to a full stop. I saw people running and screaming everywhere. [betrokkene 1] hit another guy with the butt of the gun he was holding. I saw that he hit this guy several times to the head. I saw [betrokkene 1] hit the guy on the head and when the guy fell to the floor, [betrokkene 1] continued hitting the guy to the head.”
Een proces-verbaal van een hoorzitting ondervraging van [betrokkene 2] (dossier Rechtshulpverzoek, bijlage 23), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 28 januari 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk hoofdadjudant bij de gerechtelijke politie op St. Martin en rechercheur bij de Recherche Brigade van St. Martin, voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [betrokkene 2], kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"Vraag: Wat betreft het weekend van 8 op 9 december 2012, u bent naar discotheek "El Son Latino" geweest. Op welke manier? Antwoord: Wij zijn daar naartoe gegaan in twee auto's: een witte Toyota Corolla en een witte Hyundai elantra.
Vraag: wij laten u 11 foto’s zien. Kunt u ons vertellen wie de personen op deze foto’s zijn? Antwoord: Op foto 2: De rasta “[betrokkene 3]” en met de rode trui [betrokkene 1] en rechts van hem [betrokkene 4] [het Hof stelt vast dat dezelfde foto als foto 2 aan de verdachte is getoond bij diens vierde verhoor en waarop volgens het proces-verbaal van bevindingen ontvangen foto’s van de Fransen (gevoegd als bijlage bij het derde verhoor van de verdachte, Persoonsdossier bijlage 11), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 december 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 5], brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, van links naar rechts staan afgebeeld: [verdachte], [betrokkene 1] en [betrokkene 4]].
Wij waren ons aan het amuseren in Son Latino. Het was ongeveer rond 4 uur in de ochtend, tegen sluitingstijd. Men heeft de gewoonte om naar buiten te gaan en naar muziek te luisteren in de auto.
Er stond een groep buiten en [betrokkene 5] probeerde al lopend zijn weg door de groep te forceren. [betrokkene 1] en [betrokkene 6] begonnen te zeggen dat ze gingen vechten. Ik zag dat [betrokkene 1] [betrokkene 5] volgde. De rasta [betrokkene 3] kwam naar mij toe met een wapen in de hand. Hij hield het wapen in zijn rechterhand, ik heb gezien dat het een .38 was. Het is [betrokkene 1]'s wapen. Ik had het al eerder gezien. Het is een revolver met een zwartkleurig handvat. Hij vroeg: waar is het gevecht? Ik wees hem de richting met mijn hand, hij is daarna in die richting vertrokken. Dertig of veertig seconden later hoorde ik schoten. Daarna zag ik [betrokkene 1] met het wapen. Hij hield het in beide handen. Het was hetzelfde wapen."
Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 december 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], respectievelijk senior medewerker en brigadier van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisanten, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"Op zondag 9 december 2012, omstreeks 05.00 uur bevonden wij, verbalisanten ons buiten dienst op de A. Th. Illigde Road bij de disco "Son Latino". Op een gegeven moment terwijl ik, [verbalisant 6] op de A. Th. Illidge Road, naar mijn privé auto liep die op de binnenplaats van de Francis Bar was geparkeerd, zag ik plotseling tientallen voor mij onbekende personen die midden op de openbare weg kennelijk met een andere persoon of personen aan het vechten waren.
Plotseling terwijl ik in mijn privéauto zat zag ik dat personen heen en weer op de binnenplaats aan het rennen waren en tevens personen aan het tegenhouden waren. Twee personen die mij waren opgevallen terwijl andere personen hen aan het tegenhouden waren, voldeden aan de volgende omschrijving en signalementen: NNman 1, had een rood hemd aan. Hij was kort van gestalte, ongeveer 1.68 m. Deze NNman 1 had een blauwe spijkerbroek aan en een fijne verzorgde bokkenbaard. Hij had zijn haren nogal laag geknipt.
De andere NNman 2 was van donkere huidskleur. Hij was ongeveer 1.80 m. Deze NNman2 had een zwart hemd aan met een letter "M" erop en een blauwe spijkerbroek. Deze NNman 2 had rastaharen naar achteren in een bandje in een vastgebonden.
Bedoelde NNmannen waren door mij samen met andere voor mij onbekende mannen in de club "Son Latino" voorheen bij de vechtpartij gezien. Kort daarna terwijl ik, [verbalisant 6], nog in mijn privéauto zat, hoorde ik schoten. De schoten klonken achter elkaar. Vervolgens zag ik mensen rennen van de A. Th. Illidge Road op de binnenplaats van de
Francis Bar. Ik heb meteen mijn dienstpistool getrokken en geladen. Ik stapte uit mijn privéauto. Op dat moment zag ik, [verbalisant 6], de NNman 1. Ik zag hoe NNman 1 op de binnenplaats van de Francis Bar liep met een zwarte revolver in zijn rechterhand.
Ik zag dat meer dan 3 personen samen met deze NNman 1 in de witte auto stapten. De NNman 2 trad op als bestuurder van deze witte Toyota. Ik zag dat deze auto met volle vaart vanuit de binnenplaats van de Francis Bar wegreed, richting Madame Estate."
Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 10 december 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 6], senior medewerker bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als bevindingen van voornoemde verbalisant, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
"Op maandag 10 december 2012, omstreeks 09.00 uur kwam ik aan de wacht. Toen ik bij de recherche bureau op de 2e verdieping was gekomen, ontmoette ik mijn collega [verbalisant 8], die op de wachtzaal zat. Naast [verbalisant 8] zat een man. Ik herkende hem meteen. Het is dezelfde man die ik afgelopen zaterdag 8 december 2012 in Son Latino samen met andere mannen heb gezien; de man die vergezeld was van de man die de zwarte revolver in zijn hand vasthield en vermoedelijk de slachtoffers heeft neergeschoten; de man die nadat er geschoten werd in een witgelakte Toyota Corolla voorzien van het Franse kenteken [AA-00-BB] stapte en optrad als bestuurder toen de auto van de plaats delict met verhoogde snelheid wegreed."
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (Persoonsdossier verdachte [verdachte], bijlage 9), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 10 december 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 9] en [verbalisant 1], respectievelijk hoofdagent en brigadier bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
“On Saturday the 8th of December 2012 around midnight I left my home. I parked my car at the end inside of the “Francis Bar carwash” area. One of the two Spanish guys I was talking to leaned upon a car that was parked next to my car. A man came towards us and told the guy that was leaning against his car to lean off.
Today I decided to come in [het Hof begrijpt: the policestation] and give a statement. When I was waiting on a chair I recognized the man who last night told the guy who was leaning on his car not to do so. Then I found out he was a Dutch detective. It seems also that he recognized me, because he said something in Dutch to one of his colleagues.” Noot verbalisanten: met deze rechercheur bedoelt de verdachte rechercheur [verbalisant 6].”
8. Dat [betrokkene 1] “tezamen en in vereniging met anderen” heeft gehandeld, kan uit de inhoud van de bewijsmiddelen niet worden afgeleid. Ik ga er vanuit dat in dit opzicht sprake is van een misslag. Daarvoor zijn argumenten aan te voeren. In de eerste plaats de inhoud van de bewijsmiddelen zelf. In de tweede plaats zijn beide feiten door het Hof gekwalificeerd als medeplichtigheid aan doodslag en niet als medeplichtigheid aan medeplegen tot doodslag. En in de derde plaats had het Hof eerder in zijn strafvonnis van 17 september 2014 ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
"Feit 1 primair:
dat hij, op 9 december 2012 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader opzettelijk met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Feit 2 primair:
dat hij, op 9 december 2012 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader opzettelijk, met veel kracht met een vuurwapen, meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden."
Voorts had het Hof toen ten aanzien van deze bewezenverklaringen overwogen:
"Omtrent de rol van de verdachte als medepleger overweegt het Hof als volgt. De verdachte is met onder meer de man die [betrokkene 1] en ook wel [betrokkene 1] genoemd wordt naar Son Latino gegaan. Nadat een vechtpartij is ontstaan tussen het slachtoffer [slachtoffer 1] en de groep waarmee de verdachte was, heeft de verdachte op verzoek van [betrokkene 1] een vuurwapen uit zijn auto gehaald en aan [betrokkene 1] gegeven. Daarop heeft [betrokkene 1] het slachtoffer [slachtoffer 1] doodgeschoten. Vervolgens heeft [betrokkene 1] het slachtoffer [slachtoffer 2] meerdere malen met de kolf van het vuurwapen op het hoofd geslagen, op zodanige wijze dat [slachtoffer 2] later aan de gevolgen daarvan is overleden. Door aldus te handelen heeft de verdachte nauw en bewust samengewerkt met [betrokkene 1] bij beide feiten en heeft de verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gehad."
Uit die bewezenverklaringen en bewijsoverweging blijkt dat naar het oordeel van het Hof slechts twee personen betrokken waren bij beide feiten, te weten de verdachte en [betrokkene 1] ([betrokkene 1]). De Hoge Raad vernietigde bij arrest van 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3165 de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug, omdat de onderhavige (ongewijzigde) omstandigheden niet zonder meer voldoende zijn om te kunnen aannemen dat de verdachte de doodslag op een of beide slachtoffers heeft medegepleegd en het medeplegen ook overigens niet uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. Thans heeft het Hof (ook naar de inhoud) letterlijk dezelfde bewijsmiddelen voor het bewijs gebruikt als in zijn strafvonnis van 17 september 2014. Het enige verschil is dat de verdachte in het voorliggende strafvonnis betreffende beide feiten als medeplichtige wordt aangemerkt. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het Hof nu het oog heeft gehad op meer dan twee deelnemers ([betrokkene 1] als dader en de verdachte als medeplichtige). Andere deelnemers komen niet terug in de bewijsvoering. Kennelijk heeft het Hof telkens bij de subsidiaire variant de wijziging van de rol en aard van het deelnemerschap van de verdachte over het hoofd gezien en heeft het per abuis het “tezamen en in vereniging met anderen” in de feiten 1 en 2 laten staan. Uit het voorgaande blijkt dat de meervoudsvorm “anderen” niet klopt. Hetzelfde geldt voor de bewijsoverweging op p. 6 van het strafvonnis, voor zover inhoudende: “Door het aanreiken van het wapen en het besturen van de vluchtauto heeft de verdachte de middelen en de gelegenheid verschaft en is behulpzaam geweest aan de daders”. Kennelijk had het Hof nog altijd twee medeplegers in het hoofd, of heeft het Hof abusievelijk aan de term verdachten, waarvan beide bewezenverklaringen ook reppen, de betekenis van mededader gegeven. Pas in de strafmotivering (zie hierna randnummer 26) rept het Hof van medeplichtigheid aan beide doodslagen en maakt het duidelijk dat de mededader ([betrokkene 1]) met behulp van een door de verdachte aangereikt vuurwapen [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten en vervolgens met de kolf van dat vuurwapen [slachtoffer 2] heeft doodgeslagen.
9. Ik meen op grond van het voorgaande dat de Hoge Raad beide bewezenverklaringen verbeterd kan lezen, en wel aldus (feit 1 subsidiair) dat “een man zich noemende [betrokkene 1] (…) opzettelijk [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft [betrokkene 1] opzettelijk” etc. en (feit 2 subsidiair) dat “een man zich noemende [betrokkene 1] (…) opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft [betrokkene 1] opzettelijk” etc. De aard en ernst van het bewezenverklaarde wordt in beide gevallen daardoor niet aangetast en de feitelijke rol en de strafwaardigheid van de verdachte als medeplichtige veranderen daardoor niet ten nadele van de verdachte. Het maakt in dat verband geen verschil of de verdachte meer personen bij de dubbele doodslag behulpzaam zou zijn geweest door het vuurwapen op verzoek van [betrokkene 1] uit zijn (verdachtes) auto te halen en aan [betrokkene 1] te geven en de vluchtauto te besturen. Zo bezien is daarnaast nog verdedigbaar dat de verdachte bij de eerste klacht geen rechtens te respecteren belang heeft. Waar het voor deze verdachte om gaat is of zijn handelingen in verband kunnen worden gebracht met medeplichtigheid aan de doodslag op twee personen. En die medeplichtigheid is er, gezien de niet onbegrijpelijke bewijsvoering van het Hof en de motivering daarvan.
10. Wat betreft de tweede klacht, wordt in de toelichting betoogd dat als niet is vast komen te staan dat [betrokkene 1] de dodelijke schoten heeft gelost, de medeplichtigheid van de verdachte op losse schroeven is blijven staan. Ook wordt in de toelichting geklaagd dat “er sprake is van een sterke schijn van innerlijke tegenstrijdigheid van de gebruikte bewijsmiddelen”, nu is vastgesteld dat mededaders van [betrokkene 1] gebruik hebben gemaakt van de revolver en zulks haaks staat op de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte.
11. Deze (deel)klachten zijn ingegeven vanuit de gedachte dat niet duidelijk zou zijn wie de schoten heeft gelost respectievelijk wie de schedel heeft ingeslagen. In het licht van de bewijsmiddelen, en zo ook van de bewezenverklaringen na verbeterde lezing, staat echter buiten kijf dat beide feiten zijn gepleegd door [betrokkene 1]. Deze klachten behoeven derhalve geen bespreking.
12. Voor zover wordt geklaagd dat bij feit 2 het tweede gedachtestreepje niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, heeft de steller nog een punt. De bewijsmiddelen bevatten inderdaad niets waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de verdachte samen met anderen na het schieten is weggereden, vervolgens is gestopt, waarna [betrokkene 1] uit de auto is gestapt en [slachtoffer 2] met de kolf van het vuurwapen heeft geslagen. Dit onderdeel is echter van ondergeschikte aard. De kern van de medeplichtigheid die aan de verdachte wordt verweten, is dat hij de revolver voor [betrokkene 1] heeft opgehaald en aan [betrokkene 1] heeft gegeven en dat hij na afloop als bestuurder van de auto, waarin [betrokkene 1] en nog twee anderen zaten, met verhoogde snelheid de plaats delict heeft verlaten. De steller van het middel heeft het gelijk aan haar zijde dat niet uit de gebruikte bewijsmiddelen valt af te leiden dat de plaats delict tevens kan gelden als de plek waar [slachtoffer 2] feitelijk is overleden (zie het eerste gedachtestreepje van het bewezenverklaarde feit 2). Eerder lijkt het tweede bewijsmiddel erop te duiden dat het slachtoffer [slachtoffer 2] in het Sint Maarten Medical Centre is overleden. Ook dit punt is echter van ondergeschikt belang in de bewijsvoering. Waar het om gaat is dat de verdachte als bestuurder van de auto met verhoogde snelheid onder meer [betrokkene 1] van de plaats delict heeft weggereden.
13. Op grond van het voorgaande mist ook de derde klacht doel. De kwalificatie medeplichtigheid aan doodslag is voor beide feiten juist. Overigens merkt de toelichting op het middel zelf ook op dat de kwalificatie (volgens de steller van het middel dus telkens medeplichtigheid aan medeplegen aan doodslag) van geen betekenis is geweest voor de strafoplegging en dat de verdachte zich hierdoor niet bezwaard voelt.
14. Het middel faalt in alle onderdelen.
15. Het
tweede middelbehelst de klacht dat het hof in strijd met art. 402 van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (verder: SvStM) “heeft verzuimd te antwoorden op een of meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdediging”, waarbij wordt verwezen naar de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de verdachte, de verklaring van de getuige [betrokkene 2] en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7].
16. Art. 402, tweede lid, SvStM luidt:
“2. De beslissingen vermeld in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.”
17. De klacht die betrekking heeft op de verklaringen van de verdachte zelf mist feitelijke grondslag. Zie de navolgende bewijsoverweging van het Hof:
“De raadsman heeft namens de verdachte betoogd dat diens verklaringen in het vierde verhoor niet als bewijsmiddel mogen worden gebezigd, aangezien hetgeen daarin is opgenomen niet overeenstemt met hetgeen de verdachte heeft verklaard. Ook de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dienen buiten beschouwing te worden gelaten, aangezien deze getuigen later op hun verklaring zijn teruggekomen. Het Hof overweegt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de verdachte en voomoemde getuigen. Deze zijn opgenomen in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, die door de betrokkenen zijn geparafeerd en ondertekend. Bovendien worden zij op cruciale onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, met name de verklaring van getuige [betrokkene 2] en de processenverbaal van bevindingen van senior medewerker van politie [verbalisant 6].”
18. Ook de klacht die betrekking heeft op het ingenomen standpunt van de verdediging ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 2] mist feitelijke grondslag, althans faalt. De steller van het middel merkt zelf reeds op dat de verdachte enig belang bij deze klacht zou kunnen worden ontzegd omdat hij uit het strafvonnis van het Hof van 17 september 2014 heeft kunnen vernemen waarom zijn desbetreffende verweren niet zijn gehonoreerd, maar voert nu aan dat in hoger beroep een “nieuw element” aan de betwisting is toegevoegd, te weten dat [betrokkene 2] zijn, tot het bewijs gebezigde, verklaring ten overstaan van de rechter in eerste aanleg heeft gewijzigd.
19. Noch in het proces-verbaal van ’s Hofs terechtzitting van 12 mei 2016, noch in de aan dat proces-verbaal gehechte pleitnota van de raadsvrouw lees ik dit “nieuwe element”. In de pleitnota (p. 7 en 8) bespreekt de raadsvrouw de verklaring die [betrokkene 2] op 28 januari 2013 bij de Franse autoriteiten heeft afgelegd en de verklaring die hij op 3 september 2013 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. De raadsvrouw merkt dan op dat [betrokkene 2] in januari 2013 nog precies weet in welke hand de verdachte een wapen heeft gehad, doch bij de rechter-commissaris niet meer weet welke hand, en dat [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris ook nog heeft verklaard dat hij ervan uitging dat het een wapen was vanwege de manier hoe hij het voorwerp vasthield. Dat is echter een vaststelling, geen nieuw element.
20. Bovendien levert dit geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 402, tweede lid, SvStM op. Kennelijk heeft het Hof daar – niet onbegrijpelijk dus – ook zo over gedacht. Verder wijs ik erop dat de feitenrechter, binnen de door de wet getrokken grenzen, vrij is om van het beschikbare materiaal datgene te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht, terwijl hij in de regel geen verantwoording hoeft af te leggen van de keuze die hij maakt. [1]
21. Daarop stuit ook af de derde klacht, die inhoudt dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het “uitdrukkelijk onderbouwde standpunt” (dit zijn de woorden van de steller van het middel) dat het voor het bewijs gebruikte proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] van 9 december 2012 onbetrouwbaar zou zijn. Ik citeer hetgeen de raadsvrouw daarover blijkens het zittingsverbaal heeft opgemerkt (pleitnota, p. 9):

Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 7] en [verbalisant 6]
Op 9 december 2012 bevonden de verbalisanten zich bij de Son Latino. Toen bleek dat de Son Latino dicht was voor publiek liep [verbalisant 6] naar zijn auto welke stond geparkeerd bij de car wash. Op dat moment zag [verbalisant 6] een vechtpartij op de openbare weg. Hij liep richting zijn auto en was onder tussen de politie aan het bellen. Terwijl hij in zijn auto zat viel hem twee heren op. Verbalisant [verbalisant 6] geeft een beschrijving. Een van deze mannen was een rasta man met
een traan tatoeage onder zijn oog. (Zie ook verklaring [getuige 3]) Verbalisant [verbalisant 7] geeft aan dat zij die bewuste nacht een vechtpartij heeft waargenomen. Zij probeerde de vechtersbazen uit elkaar te halen. Het lukte haar om de vechtersbazen uit elkaar te halen. Hierna liep zij naar haar auto. Kort hierna zag zij een man in rood shirt met een wapen. Deze man heeft geschoten. Nadat hij zou hebben geschoten liep deze schutter naar de binnenplaats van de Francis bar. De schutter probeerde weer te schieten maar dit lukte niet. Hij stapte in een witte auto en reed weg.”
22. Dat en waarom het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] volgens de verdediging onbetrouwbaar zou zijn en dat dit proces-verbaal zou moeten worden uitgesloten van het bewijs, lees ik in de pleitnota nergens terug. Niet wordt in de pleitnota aangegeven wat er precies mis is met het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7], en evenmin of de inhoud daarvan zich niet verhoudt met hetgeen de raadsvrouw in algemene zin (pleitnota, p. 2 en 3) naar voren heeft gebracht. Niet is op dit punt een betoog gevoerd op zo’n wijze dat het Hof daarop expliciet had moeten reageren. Dit wordt trouwens ook onvoldoende duidelijk voor het voetlicht gebracht in het middel zelf.
23. Het tweede middel faalt eveneens.
24. Het
derde middel komt op tegen de motivering van de strafoplegging, nu de verdachte is veroordeeld tot dezelfde straf als hem eerder werd opgelegd wegens medeplegen van doodslag.
25. Volgens de toelichting had de verdachte mogen verwachten dat de aan medeplichtigheid verbonden straf navenant aan het bepaalde in art. 1:125, eerste lid, SrStM met een derde zou worden verlaagd. [2] Ik meen dat deze opvatting geen steun vindt in het recht. Ook na terugwijzing door de Hoge Raad is de feitenrechter vrij in de keuze van de straf en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht; “zolang de feitenrechter binnen de door de wet aan de straf en maatregel gestelde grenzen blijft, is de strafoplegging in cassatie nagenoeg onaantastbaar”. [3] Het stond het Hof vrij om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 10 jaren ter zake van medeplichtigheid in de twee bewezenverklaarde gevallen, ook al was de verdachte eerder tot dezelfde gevangenisstraf veroordeeld wegens medeplegen. Anders dan de steller van het middel meent, staat daarvan los het respect dat aan de beslissingen van de Hoge Raad behoort toe te komen. Het Hof heeft het vonnis gewezen met inachtneming van (de inhoud van) het arrest van de Hoge Raad.
26. Ook is de onderhavige strafoplegging niet onbegrijpelijk, gezien de strafmotivering van het Hof:

Oplegging van straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is medeplichtig aan de doodslag op twee jonge mannen. Zonder duidelijke aanleiding heeft een groep personen, waartoe de verdachte behoorde, zich tegen de latere slachtoffers gekeerd, waarna een vechtpartij plaatsvond. De mededader heeft met behulp van een door de verdachte aangereikt vuurwapen [slachtoffer 1] doodgeschoten en vervolgens [slachtoffer 2] met de kolf van dat vuurwapen doodgeslagen. De slachtoffers zijn slechts 25 en 21 jaar oud geworden. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het feit dat groot leed bij de familie en vrienden van de slachtoffers is veroorzaakt. De gebeurtenissen hebben daarnaast diepe indruk gemaakt op de aanwezigen die bewuste ochtend en de Sint Maartense rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt.
Het Hof acht een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur passend en geboden, omdat aard en ernst van het bewezenverklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zou worden.”
27. Het derde middel faalt.
28. Alle middelen falen en kunnen naar mijn inzicht worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
29. Ambtshalve wijs ik erop dat sedert het instellen van het beroep in cassatie op 6 juni 2016 zestien maanden zijn verstreken. [4] Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien jaren.
30. Andere gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
31. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.A.J.A. van Dorst,
2.Ik merk op dat de bewezenverklaarde feiten zijn begaan op 9 december 2012, dus toen nog het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen van kracht was. Ingevolge art. 51, eerste lid, van dat Wetboek werd het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld, bij medeplichtigheid met een derde verminderd. Het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten is op 1 juni 2015 in werking getreden. Art. 1:125, eerste lid, bepaalt dat het maximum van de gevangenisstraffen op het misdrijf gesteld bij medeplichtigheid met een derde wordt verminderd. De enkele wijziging van hoofdstraffen in gevangenisstraffen is van geen betekenis voor de onderhavige zaak.
3.Van Dorst, a.w., p. 310.
4.De verdachte was ten tijde van de aanzegging in cassatie gedetineerd.