11. Dit opgemerkt hebbende, wijs ik wat het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde betreft, op het volgende. Blijkens de bewijsconstructie was [betrokkene 1] samen met haar dochter [betrokkene 5] als drugskoerier op weg naar Nederland. [betrokkene 1] werd op de dag van vertrek, terwijl zij inwendig cocaïne met zich voerde, in Curaçao aangehouden voor een andere zaak. Haar dochter [betrokkene 5] kwam wel aan boord van de vlucht, maar werd op Schiphol aangehouden. Bij haar is in totaal 600 gram cocaïne aangetroffen, die zij inwendig in verschillende duwersbollen had vervoerd. [betrokkene 5] verklaart dat zij samen met haar moeder, [betrokkene 1] , cocaïne naar Nederland zou brengen, dat deze drugs van [verdachte] waren, dat het drugstransport voor [verdachte] was, dat [betrokkene 1] de drugs op de dag van vertrek had gekregen van [betrokkene 2] en dat [betrokkene 5] met [betrokkene 2] contact had gehad over de vraag aan wie zij de drugs in Nederland moest geven. Mij dunkt dat de verklaring van [betrokkene 1] zeker niet sole or decisive is, maar voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal – de verklaringen van haar dochter [betrokkene 5] , die (evenzeer, en misschien nog wel meer) als de dragende kern van de bewijsconstructie van het Gemeenschappelijk Hof zou kunnen worden aangemerkt, de verklaring van [betrokkene 2] , de verklaring van [medeverdachte] , de afgeluisterde telefoongesprekken en de stemherkenning door de tolk – en dat haar verklaring, ook al is zij niet effectief door de verdediging ondervraagd kunnen worden, kan worden gebruikt voor het bewijs dat de verdachte, ook wel [verdachte] en Sinterklaas genoemd, bij het onderhavige transport betrokken was. Voorts geeft het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof dat de verklaringen van [betrokkene 1] betrouwbaar en bruikbaar zijn voor het bewijs geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, zeker gezien het weinige dat daaromtrent ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2017 door de verdediging is gesteld, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ik merk daarbij op dat de verdediging, van wie (ook) in dit opzicht de nodige initiatieven mag worden verwacht, er kennelijk geen behoefte aan heeft gehad om nog het verzoek te doen tot het oproepen en horen van [betrokkene 1] als getuige voor de terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof.
12. Op grond van het voorgaande treft de eerste klacht geen doel, en de derde klacht evenmin nu de bewijsvoering met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde duidelijk is en daaruit precies blijkt wat de rol is die de verklaring van [betrokkene 1] daarin inneemt.
13. Dan de tweede klacht. Volgens de toelichting op het middel zou het Gemeenschappelijk Hof, door het vonnis te bevestigen, ten onrechte tot het bewijs hebben gebezigd de verklaring van [betrokkene 2] die deze als verdachte bij de politie heeft afgelegd, en niet de verklaring die hij als getuige heeft afgelegd. Dat zou in strijd zijn met art. 384, derde lid, Wetboek van Strafvordering van Curaçao, luidend: “Zijn opgaven kunnen alleen te zijnen aanzien gelden.”Deze bepaling is nagenoeg identiek aan art. 341, derde lid, Sv. Met opgaven wordt daar gedoeld op de verklaring die de verdachte op de terechtzitting aflegt. Het is déze verklaring die in beginsel niet tegen een medeverdachte mag worden gebruikt, en dan nog onder de mits dat de medeverdachte samen met de verdachte op dezelfde aanklacht in dezelfde instantie tegelijk in gevoegde zaken terechtstaat.Dat geldt ook voor art. 384, derde lid, Wetboek van Strafvordering Curaçao, gelezen in samenhang met het eerste lid en het tweede lid (die gelijkluidend zijn aan art. 341, eerste en tweede lid Sv). De verklaring van [betrokkene 2] , als verdachte bij de politie afgelegd, maakt ‘gewoon’ deel uit van de processtukken in deze zaak en kon derhalve door het Gemeenschappelijk Hof voor het bewijs worden gebruikt. Ook de tweede klacht mist doel.