ECLI:NL:PHR:2018:193

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
16/02246
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en deelneming aan een misdadige organisatie in de context van illegale goudexport vanuit Venezuela naar Aruba en Curaçao

In deze zaak, die betrekking heeft op de verdachte die is veroordeeld voor medeplegen van gewoontewitwassen en deelneming aan een misdadige organisatie, staat de illegale export van goud vanuit Venezuela naar Aruba en Curaçao centraal. De verdachte is bij vonnis van 31 maart 2016 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, waarbij een middel van cassatie is voorgesteld door zijn advocaat.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat voorwerpen in beginsel slechts kunnen worden aangemerkt als 'uit enig misdrijf afkomstig' indien deze afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de delictsgedragingen. In deze zaak is vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij goudtransporten tussen Venezuela en de Caribische eilanden, waarbij de export van het goud zonder de vereiste vergunning plaatsvond en gebruik werd gemaakt van vervalste documenten. Het Hof heeft geoordeeld dat de baren of broodjes goud 'afkomstig waren uit enig misdrijf', maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet toereikend gemotiveerd is.

De Hoge Raad concludeert dat de herkomst van het goud onvoldoende is vastgesteld, aangezien enkel is vastgesteld dat het goud afkomstig is uit Venezuela. De conclusie van het Hof dat de baren of broodjes goud reeds van misdrijf afkomstig waren, is niet voldoende onderbouwd. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, zonder dat er gronden zijn aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding geven.

Conclusie

Nr. 16/02246 A
Zitting: 23 januari 2018
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij vonnis van 31 maart 2016 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wegens – kort gezegd – medeplegen van gewoontewitwassen (feit 9a) en deelneming aan een misdadige organisatie (feit 15), veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen.
Er bestaat samenhang met de zaak 16/03475 A. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

4.Bewezenverklaring en bewijsvoering

4.1.
Ten laste van de verdachte is onder 9a bewezen verklaard dat:
“(…) hij in de periode van 31 december 2008 tot en met 08 september 2009, in de Nederlandse Antillen, tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van voorwerpen, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en aldaar
-één of meer baren en/of broodjes goud voorhanden gehad en overgedragen
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.”
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van politie d.d. 26 november 2009, ordner 18, p. 4.0040-4.0049 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , buitengewoon agent van politie, voor zover inhoudende de volgende bevindingen:
Op 10 juni 2008 werd in opdracht van [A] NV (hierna ook [A] NV) gevestigd op Curaçao door notaris [de notaris] opgericht het bedrijf: [B] NV (hierna ook [B] NV genoemd). Daartoe gemachtigd door de directeur van [A] NV, [betrokkene 1] , werd [A] bij de oprichting van [B] NV vertegenwoordigd door [betrokkene 2] . Uit de oprichtingsakte blijkt dat als managing directors zijn aangesteld/benoemd [C] NV en [betrokkene 2] voornoemd.
Door [betrokkene 1] , namens [B] NV is op 22 augustus 2008 middels een zogenoemde power of attorney bepaald dat [medeverdachte] is aangewezen en benoemd als wettelijk vertegenwoordiger van [B] NV. Deze power of attorney is geldig tot 21 augustus 2009.
Door [betrokkene 1] , namens [B] NV is op 22 januari 2009 middels een zogenoemde power of attorney wederom bepaald dat [medeverdachte] is aangewezen en benoemd als wettig vertegenwoordiger van [B] NV. Deze power of attorney is geldig tot 22 januari 2010.
Op 23-12-2008 is er bij de Girobank op Curaçao door [B] NV rekeningnummer [001] geopend. Gemachtigden van die rekening zijn [medeverdachte] en [C] NV. [medeverdachte] voornoemd is daarbij gemachtigd om met betrekking tot dat rekeningnummer te internetbankieren.
2. Een proces-verbaal van politie d.d. 4 december 2009, ordner 18, p. 4.0011 e.v., op ambtseed en -belofte opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , brigadier respectievelijk buitengewoon agent van politie, voor zover inhoudende de volgende bevindingen:
In de periode van 8 december 2008 tot en met 26 maart 2009 zijn door [B] NV de hieronder genoemde goudtransporten uitgevoerd via de route Venezuela - Aruba- Nederland- België.
In de periode van 29 (het Hof leest: 24) april 2009 tot en met 5 september 2009 zijn er door [B] NV de hieronder genoemde goudtransporten uitgevoerd via de route Venezuela-Curaçao-Nederland-België.
Aankomst Aruba
Gewicht (gram)
9-12-2009 (het Hof leest 2008)
36.907,91
21-12-2009 (het Hof leest 2008)
97.481,29
7-1-2009
71.309,83
9-1-2009
75.783,78
18-1-2009
98.925,50
25-01-2009
121.527,85
8-2-2009
116.213,40
1-3-2009
73.533,81
6-3-2009
95.316,15
26-3-2009
77.018,73
Aankomst Curaçao
864.018,25 (totaal Aruba)
Gewicht (gram)
24-4-2009
80.512,35
29-4-2009
57.694,40
30-04-2009
45.847,50
03-06-2009
52.659,72
08-06-2009
52.848,75
23-06-2009
30.872,13
16-7-2009
34.757,67
29-07-2009
40.082,17
12-08-2009
38.303, 44
433.578,13 (totaal Curaçao)
Totaal
1.297.596,38
3. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 15 november 2012, ordner 30, tabblad 25, van de getuige [getuige 1] in het kader van een internationaal rechtshulpverzoek, voor zover inhoudende als verklaring van die getuige:
Vraag: kent u het bedrijf [B] ( [B] )?
Ja, dat is het bedrijf van [medeverdachte] , wij verkochten goud. De commerciële relatie was sinds eind 2008 tot september 2009.
Het goud kwam uit de Venezolaanse mijnen, de staat heeft enkele terreinen ten zuiden van de staat Bolivar in concessie gegeven aan de bedrijven [D] , [E] en de coöperatieven, deze bedrijven extraheren het oud materiaal. Het goud werd door ons verkocht aan [B] en het was goud uit de mijnen van Venezuela.
Vraag: hoe weet u dat het goud uit de Venezolaanse mijnen kwam?
Antwoord: Opdat de bedrijven het materiaal konden bezorgen was nodig een leidraad voor vervoer, uitgegeven door het Ministerie van Industrie en Mijnbouw op dat moment. De Inspecteur van Mijnbouw die de leidraad ondertekent als hij wel aanwezig was op het moment van de productie was het voor mij meer dan logisch dat dat goud geproduceerd werd in Venezuela.
Vraag: Niettegenstaande heeft [B] altijd aan de Antilliaanse autoriteiten certificaten van oorsprong gepresenteerd van een Colombiaanse entiteit, die lieten zien dat het gekochte goud voor [B] afkomstig was van een Colombiaanse mijn. Hebt u uitleg hiervoor?
Antwoord: Ik koop goud in Venezuela en verkoop goud in Venezuela. Ik ben 99,99% zeker dat het goud dat ik verkocht goud uit Venezuela was, wat [B] doet is niet mijn zaak.
4. Een proces-verbaal van politie d.d. 25 september 2009, ordner 20, p-4.1321-4.1324, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk brigadier en buitengewoon agent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
U vraagt mij naar mijn betrokkenheid bij het bedrijf [B] . Naar ik meen werd ik in de maand maart of april van 2008 door [medeverdachte] benaderd om bij een bijeenkomst met ene [betrokkene 3] aanwezig te zijn in verband met plannen voor een goudhandel. Ik weet niet meer wanneer de eerste zending goud gekomen is. De eerste zending is volgens mij via Aruba naar het bedrijf [F] in Amsterdam gegaan. Ik heb in totaal ongeveer tien zendingen goud begeleid. Ik ontving van [medeverdachte] een vergoeding van 600,00 dollar per zending. Ik denk dat ik zes a zeven keer bij zendingen via Curaçao ben geweest.
5. Een proces-verbaal van politie d.d. 26 november 2009, ordner 18, p. 4.0177, op ambsbelofte opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , buitengewoon agent van politie, met de volgende bijlage:
Gespreksnummer [002] Tapjournaal 08-12-2008 10:01:18 Beller: [verdachte] Gebelde: [betrokkene 4]
[verdachte] zegt dat er problemen zijn en dat alles plat ligt. [verdachte] komt samen met [medeverdachte] . [betrokkene 4] vraagt of hij nog wat heeft gezegd. [verdachte] zegt dat hij (verm. [medeverdachte] ) heeft gezegd dat hij 2,5% maakt. [verdachte] zegt dat het niet klopt wat ze doen. Om het cru te zeggen: zonder toestemming van de autoriteiten, het eerste traject. Het is regelrechte smokkel.
6 Een proces-verbaal van politie d.d. 16 oktober 2009, ordner 20, p. 4.1325-4.1330) op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk brigadier en buitengewoon agent van politie, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
De verdachte wordt geconfronteerd met het nummer [002] d.d. 8-12-2008. Het gesprek is naar aanleiding van een ontmoeting tussen [medeverdachte] , [betrokkene 4] en mij, die ik had geregeld. Ik wilde namelijk dat [medeverdachte] in contact kwam met [betrokkene 4] in verband met het feit dat [betrokkene 4] binnen het e-zone verhaal mijn klankbord is. [betrokkene 4] heeft veel meer zicht op transacties en dat type business. Ik bedoel daarmee de goudhandel en de percentage en dergelijke. Met ‘zij’ in dit gesprek bedoel ik [medeverdachte] en zijn organisatie.
7. een proces-verbaal van politie d.d. 10 september 2009, ordner 20, p. 4.1278 en 4.1279, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
V: heeft [B] werknemers in dienst?
A: Nee. Er zijn wel mensen die wat voor ons doen, maar dat is wat anders.
V: Wie zijn dat dan?
A: Als er een zending goud is in Curaçao dan maak ik de papieren klaar op mijn computer. Deze zaken stuur ik naar [verdachte] . [verdachte] gaat met deze spullen naar Curaçao. Op het moment dat [verdachte] klaar is met zijn papieren krijgt hij de airwaybill en de factuur. Die scant hij en stuurt hij per mail aan mij. Het is zo dat ik hem die 600 dollar gun. Hij heeft het al moeilijk genoeg.
8. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 19 oktober 2010, ordner 29, tabblad 8, van de getuige [getuige 2] door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het Gerecht Curaçao, voor zover inhoudende als verklaring van die getuige:
Hoe bent u met [B] in aanraking gekomen?
De eerste keer via [getuige 1] en [betrokkene 5] . Zij vroegen mij om goud van Venezuela naar Curaçao te exporteren. [B] heeft contact met mij opgenomen via e-mail. [getuige 1] en [betrokkene 5] betaalden mijn rekening.
Waar komt het goud dat u transporteerde vandaan?
Het komt of uit de mijnen van Venezuela of het is gesmolten door juweliers.
Ik weet niet van bedrijven die openlijk waardetransporten verzorgen van Venezuela naar Curaçao. Als we het kunnen vermijden de douane te vertellen over het goudtransport dan doen we dat. In Venezuela wordt 25 procent van de misdrijven door de politie gepleegd.
Als de douane merkt dat je goud bij je hebt dan moet je steekpenningen betalen en ze vragen wanneer je weer komt. Je moet steekpenningen betalen om te voorkomen dat je exportrechten moet betalen. Als je het op de juiste manier doet moet je en de uitvoerrechten en de steekpenningen betalen. Als je het op de foute manier doet betaal je alleen de steekpenningen, of helemaal niets als je niet gepakt wordt.
9. Een proces-verbaal van politie d.d. 26 november 2009, ordner 18, p. 4.0306 e.v., op ambsbelofte opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , buitengewoon agent van politie, met de volgende bijlage (p. 4.0315):
tapgesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 4] op 12-01-2009:
[verdachte] zegt dat [medeverdachte] vorige week 163 kilo heeft verscheept via Aruba naar [G] in Antwerpen. [verdachte] vraagt wat de kosten zijn als je alles smokkelt. Het gaat goed zolang het niet ontdekt wordt. [medeverdachte] speelt met zijn leven, want hij gaat met criminelen om.”
4.3.
Voorts bevat het vonnis de volgende bewijsoverweging van het hof:
“Met betrekking tot feit 9a heeft de verdachte het volgende verweer gevoerd.
De verdachte heeft ontkend dat hij wist dan wel redelijkerwijs moest weten dat het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning strafbaar is. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat iedereen, waaronder Swissport, de douane, de douanerecherche en KLM, de transporten als normaal behandelde en dat ook Doorn, die verstand had van goudhandel en aan wie de verdachte enkele documenten had toegestuurd, tegen hem had gezegd dat de goudhandel naar zijn gevoel legaal was. Dit betekende volgens de verdachte feitelijk dat de goudhandel kennelijk voor legaal kon worden gehouden, wat hem heeft doen besluiten ermee door te gaan.
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
De wijze waarop het transport van het goud vanuit Venezuela heeft plaatsgevonden (het betalen van smeergeld, het vervoeren van het goud buiten het zicht van de autoriteiten om via een bootje dan wel een vliegtuigje) en het opmaken en gebruiken van vervalste documenten om de oorsprong van het goud te verhullen, kan niet anders worden begrepen dan zijnde erop gericht om de exportvergunning te omzeilen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zelf de handel in kwestie als ‘regelrechte smokkel’ aanduidde. Dat deed hij niet in vraagvorm. Integendeel: hij poneerde de stelling dat van regelrechte smokkel sprake was. Dit alles in combinatie met het door de verdachte erkende gebrek aan enig onderzoek naar de voorwaarden waaronder Venezolaans goud kan worden geëxporteerd, maakt dat het Hof tot het oordeel komt dat de verdachte wist en begreep dat het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning strafbaar is.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het Hof het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte negentien keer aanwezig is geweest bij aankomst van het goudtransport uit Venezuela. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij aankomst van het goud de airwaybill in ontvangst nam, dat hij erbij stond als het goud gewogen werd en dat hij meeliep naar de kluis waarin het goud werd opgeborgen en dat hij wachtte tot de kluis gesloten werd. Met deze werkzaamheden leverde de verdachte een wezenlijk aandeel aan, dan wel ondersteunde hij in belangrijke mate gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 146 Wetboek van Strafrecht BES bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.”

5.Het middel

5.1.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring bedoelde baren en/of broodjes goud afkomstig waren uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
5.2.
Het beroep dat het middel doet op HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, NJ 2015/324, waarin de Hoge Raad, met betrekking tot het zgn. Hawala-bankieren, heeft geoordeeld dat vermogensbestanddelen in beginsel slechts kunnen worden aangemerkt als afkomstig uit enig misdrijf indien zij afkomstig zijn uit enig misdrijf gepleegd voorafgaand aan het verwerven e.d. daarvan, gaat niet op. Het is niet het – kort gezegd – illegaal exporteren van de baren en/of broodjes goud uit Venezuela dat aan de verdachte wordt verweten, maar het door hem en zijn mededaders in Aruba en Curaçao voorhanden hebben en overdragen van deze (reeds) illegaal uit Venezuela geëxporteerde baren en/of broodjes goud. De in het genoemde arrest geformuleerde rechtsregel betreft juist dergelijk handelen.
5.3.
Het oordeel van het hof dat de baren en/of broodjes goud uit enig misdrijf afkomstig zijn, acht ik voorts toereikend gemotiveerd. Uit hetgeen het hof heeft vastgesteld omtrent de wijze waarop de desbetreffende baren en/of broodjes goud uit het land Venezuela zijn uitgevoerd en vervolgens in de landen Aruba en Curaçao zijn ingevoerd, volgt een – voor de bewezenverklaring voldoende – vermoeden van witwassen, nl. dat – zoals het hof heeft overwogen – het niet anders kan zijn dan dat zij vanuit Venezuela naar Aruba en Curaçao zijn vervoerd op een wijze waarbij de vereiste exportvergunning voor het exporteren van Venezolaans goud werd omzeild, welk handelen een strafbaar feit oplevert.
5.4.
Hierin ligt dan ook besloten de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer dat de export van Venezolaans goud zonder benodigde vergunning pas in 2010 strafbaar is gesteld en ten tijde het gepleegde dus niet strafbaar was. Onbegrijpelijk is het oordeel van het hof geenszins te noemen, gelet op het zich bij de stukken bevindende overzicht van de destijds in Venezuela vigerende wet- en regelgeving met betrekking tot de mogelijkheid en de vereisten voor export van baren en/of broodjes goud en de strafbaarheid van illegale export van goud, waarop een gevangenisstraf staat.
5.5.
Ook de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte wist dat het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning strafbaar is onbegrijpelijk is, treft geen doel. Het hof heeft uit de omstandigheden waaronder de export van het goud uit Venezuela en de import daarvan in Aruba en Curaçao heeft plaatsgevonden, de verklaring van de verdachte dat het ‘regelrechte smokkel’ betrof, in combinatie met de omstandigheid dat de verdachte erkende niet enig onderzoek naar de voorwaarden voor export van Venezolaans goud te hebben gedaan, afgeleid en kunnen afleiden dat de verdachte wist – tenminste in de vorm van voorwaardelijk opzet – dat de baren en/of broodjes goud die hij en zijn mededaders in Curaçao en Aruba voorhanden hebben gehad en overgedragen afkomstig waren uit het strafbare handelen van zonder exportvergunning exporteren van Venezolaans goud.
6. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG