“(…) Ik kan vaststellen dat er in hoger beroep geen ander bewijs is gekomen waaruit de rechtstreekse betrokkenheid van cliënt volgt. Het enige dat anders is, is dat thans de verbalisanten de bewegende beelden ter zitting hebben bekeken en tot de conclusie komen dat zij cliënt (ook) herkennen van de bewegende beelden.
Eerder hadden zij alleen de foto van de man met de bril gezien en kwamen beiden komen tot de conclusie dat het cliënt is die op die foto staat. Zij stelden hem goed te kennen en 100 zeker te zijn met betrekking tot die herkenning [AA-00-BB] 37 en [AA-00-BB] 38). En thans komen zij tot dezelfde conclusie op basis van de bewegende beelden.
Het gebruik van de herkenningen van de agenten, eerst ten aanzien van de herkenningen op basis van foto en vervolgens ten aanzien van de herkenningen op basis van de bewegende beelden, is problematisch te noemen.
Van belang is om vast te stellen dat zowel de foto van de man met de bril, als de bewegende beelden, grofkorrelig is, hetgeen te maken heeft met de kwaliteit van de beelden, waardoor niet alles van het gezicht in voldoende mate is waar te nemen. Daarbij heeft de man een bril op waardoor zijn ogen niet goed zichtbaar zijn. Op basis van die foto kan minst genomen niet worden uitgesloten dat de man bijvoorbeeld van Aziatische afkomst is; in ieder geval leidt hetgeen hieromtrent kan worden waargenomen niet dwingend tot de conclusie dat de man van Noord Afrikaanse afkomst is.
Ik stel vast dat de agent die de beelden en de personen op die beelden beschrijft tot een zeer algemeen signalement komt: "Man, kort donker haar, slank/mager postuur" en beschrijft verder alleen de kleding ( [AA-00-BB] 28) en ook de Rechtbank komt niet verder dan een dergelijke zeer algemene beschrijving (p-v zitting 21 mei 2013, blz 3/4).
Op grond hiervan is de verdediging van mening dat wellicht tot een bepaalde mate van gelijkenis kan worden gekomen -quod non-, maar op basis van een dergelijke foto en dergelijke beelden niet tot een 100% herkenning kan worden gekomen.
Ik wijs u er op dat de Rechtbank ten aanzien van de andere persoon op de beelden tot de conclusie is gekomen dat het medeverdachte [medeverdachte] is maar komt ten aanzien van de persoon waarin de agenten cliënt herkennen tot "overeenkomsten" en merkt op "dat deze man volgens de rechtbank verdachte kan zijn" maar acht die gelijkenissen "echter onvoldoende om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte en de man op de beelden één en dezelfde persoon betreffen", en dat lijkt mij een juiste conclusie.
Voorgaande is niet anders door de herkenningen ter zitting aan de hand van de bewegende beelden. Het probleem dat zich daarbij voordoet is dat de agenten weten dat zij eerder cliënt aan de hand van de foto hebben herkend zodat enige gelijkenis, mogelijk in combinatie met de afwezigheid van evidente contra-indicaties, kan leiden tot de conclusie dat men (ook) cliënt in de bewegende beelden herkent. Een dergelijk mechanisme is niet te onderkennen en kan derhalve ook niet worden uitgesloten.
Bijgevoegd treft u een rapport aan van de inmiddels overleden rechtspsycholoog Wagenaar die dit proces beschrijft en stelt dat de procedure moet garanderen dat verwachtingseffecten geen rol hebben gespeeld en dat is ten aanzien van het, nadat een herkenning heeft plaatsgevonden aan de hand van een enkele foto, vervolgens bekijken van de bewegende beelden niet het geval.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de gestelde herkenningen met de nodige behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld.”
(…)
“Ik heb in eerste aanleg al bepleit dat de uitkomst van de confrontatie van [betrokkene 1] en [getuige 1] met de foto van de man met de bril, en waarbij beiden tot een herkenning komen, onbetrouwbaar is.
Allereerst kan ten aanzien van de gevolgde procedure worden vastgesteld dat er weliswaar 5 foto's aan de getuigen worden getoond maar dat daarop slechts één persoon met een bril staat zodat het feitelijk om een enkelvoudige confrontatie gaat.
Daarbij is tevens van belang dat van de 5 foto' s er 2 foto' s met daarop een beeld van de Texaco is gevoegd, hetgeen ook door [getuige 1] is vastgesteld. Op 26 oktober zegt zij tijdens een getapt gesprek dat er twee foto's bij waren van de benzinepomp [AA-00-BB] 207) en ook in het gesprek met [betrokkene 1] van 3 november zegt zij "twee van Texaco" [AA-00-BB] 210) waarbij zij aan de getoonde foto's refereert. De fotoconfrontaties zijn derhalve feitelijk enkelvoudige confrontaties.
Echter fotoconfrontaties dienen bij uitstek om het kaf van het koren te scheiden, en zijn om die reden in beginsel meervoudig. De valkuil van een enkelvoudige confrontatie is dat daar de suggestie van uit gaat dat de persoon in kwestie "de verdachte" is, of "de dader", of anderszins is wie de politie zoekt. Dat soort mechanismen kan zich ook onbewust voltrekken.
Ik verwijs u naar de regels die zijn opgenomen in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (besluit van 22 januari 2002, Stb.2002, 46). Nu gaat het in casu niet om de situatie dat van cliënt medewerking wordt gevraagd, en is in zoverre het Besluit niet van toepassing, maar niet valt in te zien dat het daarin gestelde niet ook anderszins voor de betrouwbaarheid van de uitkomst van een fotoconfrontatie van belang is. Hetgeen in het Besluit is opgenomen zijn immers voorschriften ten einde tot een zo betrouwbaar mogelijke uitkomst van een dergelijke confrontatie te komen. Indien niet kan worden uitgesloten dat er bij een confrontatie sprake is geweest van beïnvloeding, dan kan niet worden gesteld dat de uitkomst van die confrontatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt, hetgeen die uitkomst als bewijsmiddel onbruikbaar maakt.
In dit licht verwijs ik u naar het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2010 ( LJN: BM0829) waarin de Hoge Raad overwoog dat bij een meervoudige confrontatie immers al sprake kan zijn van beïnvloeding indien de verdachte de enige is die maar enigszins voldoet aan het van tevoren door die getuige gegeven signalement.
En zoals ik al betoogde is dat het geval om twee redenen. Enerzijds is de man met de bril de enige op de getoonde foto's die enigszins voldoet aan het gegeven signalement en anderzijds zijn er slechts twee foto's van de Texaco en zijn de overige foto's zogenaamde politiefoto's. Op grond hiervan is er sprake van beïnvloeding, althans u kunt minst genomen niet uitsluiten dat er sprake is geweest van beïnvloeding.
En dat [betrokkene 1] direct tot een herkenning komt van de man met de bril maakt niet dat daarmee die herkenning betrouwbaar is. Ik merk daarbij allereerst op dat hij [medeverdachte] kent maar eerst een minuut naar diens foto zit te kijken voordat hij tot de conclusie komt dat hij hem bekend voorkomt ( [DD-00-EE] 19). Ten tweede merk ik op dat uit zijn verklaring niet blijkt waar hij de man met de bril aan herkent, slechts dat hij hem herkent.
Hetzelfde laken en pak wat betreft de herkenning van [getuige 1] . Als zij zegt dat zij "hem nu vanuit honderd mensen (zou) kunnen herkennen" kan dit niet worden vastgesteld, eenvoudigweg omdat die procedure niet is gehanteerd.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg betoogd dat de juiste procedure niet kon worden gehanteerd omdat men de identiteit van de personen nog niet kende en de confrontatie bedoeld was om een begin te kunnen maken met de opsporing.
Het was derhalve een opsporingsconfrontatie en geen bewijsconfrontatie. Ik snap uiteraard die uitleg maar kan dan vervolgens niet begrijpen waarom het OM van oordeel is dat de uitkomst van de procedure vervolgens ook c.q. wel voor het bewijs kan dienen. Op het moment dat niet kan worden gezegd dat de herkenningsprocedure tot een betrouwbaar resultaat leidt, dan wil men als OM (of als rechterlijk college) toch niet die uitkomst bij de beoordeling van de tenlastelegging betrekken, ook niet als die uitkomst de verdachte mogelijk belast.
Daarbij komt dat bij deze getuigen de kanttekening geplaatst kan worden dat het evident is dat zij niet het achterste van hun tong laten zien. Dat blijkt al uit het feit dat [getuige 1] op enig moment als verdachte is aangemerkt. En dat blijkt voorts uit de getapte gesprekken waaruit blijkt dat zij en [betrokkene 1] bepaalde informatie niet aan de politie hebben doorgegeven en, waaruit blijkt dat zij de regie hebben van wat de politie nu wel of niet bekend wordt gemaakt. Voorgaande maakt hun verklaringen niet geheel onbetrouwbaar, nu vastgesteld kan worden dat er wel een incident heeft plaatsgevonden waarbij [betrokkene 1] in ieder geval mishandeld is. Maar dat zij op dit punt betrouwbaar verklaren betekent vervolgens niet dat zij ook betrouwbaar verklaren waar het de herkenning van de man met de bril uit de Texaco betreft.
Bovendien lijken beiden er alles aan te doen om [medeverdachte] buiten beeld te houden terwijl ten aanzien van hem minst genomen wel enig verband met de Seat kan worden gelegd, op basis van forensisch onderzoek, terwijl bovendien de rechtbank tot de conclusie komt dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat hij wel te zien is op de beelden van de Texaco. Daarbij is van belang het getapte gesprek dat [betrokkene 1] op 3 november 2012 met [getuige 1] voert ( [AA-00-BB] 209), waarbij [getuige 1] [betrokkene 1] vraagt of hij aan "het eind van die ding" gezegd heeft "ja die ken ik", "alleen van die bril", hetgeen [betrokkene 1] beaamt. Vervolgens zegt [betrokkene 1] even later dat hij "die klootzak met die bril" kon herkennen maar de rest niet, en hij moet hierbij lachen, en [getuige 1] bevestigt dat dan weer en zegt lachend dat ze deze mannetje, kennelijk de man met de bril, moesten oppakken, waarbij beiden hard moeten lachen.
Op basis van dit gesprek kan minst genomen niet worden uitgesloten dat zij ten onrechte de man met de bril uit de Texaco hebben aangewezen als betrokkene bij het incident, nu zij daar hard om moeten lachen. Immers was hij daadwerkelijk bij het incident betrokken geweest, dan zou dat geen aanleiding hebben gegeven tot het harde lachen maar eerder tot boosheid of een andere emotie.
Voorgaande gevoegd bij de vaststelling dat [betrokkene 1] en [getuige 1] aantoonbaar op verschillende punten niet betrouwbaar verklaren, zoals ook de politie concludeert (o.m. [AA-00-BB] 196), leidt tot de conclusie dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het hierbij om één en dezelfde persoon gaat.
Daarbij lijkt uit de tapgesprekken waaraan [getuige 1] deelneemt naar voren te komen dat zij meer van het incident afweet, ook in verband met het eerdere telefonisch contact met het nummer dat in verband wordt gebracht met het voorval. Dit is ook de reden dat [getuige 1] op enig moment door de politie wordt aangehouden en als verdachte wordt gehoord. In een tap gesprek dat zij op 26 oktober 2012 met een onbekende vrouw voert ( [AA-00-BB] 207) zegt zij dat " [betrokkene 3] " met de bril erbij was, dat hij de benzinepomp ingegaan is en dat dat zijn fout was. Ze heeft het derhalve kennelijk over een andere persoon dan cliënt, nu cliënt geen [betrokkene 3] heet en ook niet is komen vast te staan dat hij [betrokkene 3] wordt genoemd, hetgeen overigens ook door cliënt ontkend wordt.
Uit de beelden betreffende de auto's bij de Texaco in combinatie met de man met de bril leidt ook niet tot de conclusie dat die man betrokken moet zijn geweest bij het incident, en zeker volgt die conclusie daar niet dwingend uit. Immers dat de bij de Texaco waargenomen auto's van doen hebben gehad met het incident is niets meer dan een aanname. Ik merk allereerst op dat er bij de Texaco een Audi wordt waargenomen met een bepaald kentekennummer maar dat die auto bij het incident betrokken is geweest kan niet worden vastgesteld. Immers een kenteken is door de getuigen niet genoemd en verder dan een zwarte auto komen de getuigen niet, hetgeen wel een overeenkomst is maar volstrekt onbepaald om op grond daarvan tot identificatie van de betrokken auto te komen.
Voorts wordt er bij de Texaco een grijze Seat gezien maar die Seat heeft achter een kentekenplaat ( [AA-00-BB] 29; zowel de Audi als de Seat hebben voor- en achter kentekenplaten ( [AA-00-BB] )) terwijl de bij het incident betrokken Seat achter geen kentekenplaat had. Daarbij is geen kenteken van de betreffende Seat op de beelden vastgesteld. Gelet op het feit dat de betrokken Seat geen kentekenplaat had leidt tot de conclusie dat het in casu kennelijk om een andere Seat gaat.
Daarbij merk ik overigens op dat, indien u tot de vaststelling komt dat de Seat wel bij het incident betrokken is geweest, daarmee niet vaststaat dat de Audi daarbij ook betrokken is geweest, terwijl de man met de bril op basis van de camerabeelden in de Audi gezeten was en niet in de Seat, zodat betrokkenheid van de Seat niet dwingend leidt tot betrokkenheid van de man met de bril uit de Texaco.
Indien wordt nagegaan of er overigens bewijs is van de betrokkenheid van cliënt bij het tenlastegelegde, dan kan worden vastgesteld dat er geen enkel ander bewijsmiddel aanwezig is. Immers niemand verklaart dat cliënt betrokken is geweest en er is geen forensisch bewijs van zijn betrokkenheid; er is bijvoorbeeld geen DNA van hem aangetroffen, ook niet in de Seat, zodat er geen enkel ander bewijs is op basis waarvan vaststaat dat hij ten tijde van het incident op de plaats delict moet zijn geweest.
Daarbij is de Ford Fiësta van cliënt eerder die nacht in Den Haag geweest maar werd de auto tegen 03.00 uur in de nacht vastgelegd in Amsterdam, 4 uur voorafgaande aan het incident in Den Haag, en zijn er nadien geen registraties geweest, hetgeen derhalve als ontlastend kan worden aangemerkt, in ieder geval belast hem dat niet.
De conclusie is dat nu er, behalve de door de agenten geziene gelijkenis tussen cliënt en de persoon met de bril in de Texaco, geen ander bewijs is van betrokkenheid van cliënt, cliënt wegens gebrek aan voldoende overtuigend bewijs van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.”