In deze zaak gaat het om een verdachte die op 11 april 2015 in 's-Gravenhage betrokken was bij een vechtpartij, waarbij hij de aangever, [betrokkene 1], meermalen in het gezicht heeft gestompt en tegen de benen heeft geschopt. De verdachte werd eerder door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot twee dagen gevangenisstraf voor mishandeling. Tegen deze veroordeling heeft de verdachte cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. A.P. Visser, een middel van cassatie heeft voorgesteld. Het middel betreft een beroep op noodweer, dat door het hof werd verworpen. De verdediging stelde dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een dreigende situatie, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. De rechtbank had eerder de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het beroep op noodweer niet aannemelijk is geworden en dat de strafbaarheid van de verdachte niet uitgesloten kan worden. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, omdat het middel evident faalt en geen behandeling in cassatie rechtvaardigt.