ECLI:NL:PHR:2018:1337

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
18/03641
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering en kennelijke onschuld in het kader van de Uitleveringswet

In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Zwitserland ter strafvervolging. De rechtbank Rotterdam heeft op 8 augustus 2018 de uitlevering toelaatbaar verklaard. De opgeëiste persoon heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. B. Kizilocak, aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet onverwijld zijn onschuld heeft aangetoond. De verdediging stelt dat de opgeëiste persoon van 10 tot en met 16 maart 2010 in het ziekenhuis te Krusevac is behandeld, en heeft hiervoor bewijsstukken overgelegd, waaronder een ontslagbrief van het ziekenhuis en een verklaring van een getuige. De rechtbank heeft dit verweer echter verworpen, omdat de informatie van de Zwitserse autoriteiten, waaronder brieven van Interpol, zou aantonen dat de opgeëiste persoon niet in het ziekenhuis is behandeld in de genoemde periode.

De conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) is dat de stelling van de opgeëiste persoon niet onverwijld kan worden aangetoond zonder diepgaand onderzoek, wat in strijd is met de vereisten van de Uitleveringswet. De AG adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep te verwerpen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet aan de vereisten voor kennelijke onschuld voldoet, en dat de verzoeken van de verdediging tot nader onderzoek niet toelaatbaar zijn. De zaak benadrukt de strikte eisen die aan het bewijs van kennelijke onschuld worden gesteld in uitleveringsprocedures.

Conclusie

Nr. 18/03641 U
Zitting: 4 december 2018 (bij vervroeging)
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[de opgeëiste persoon]
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 8 augustus 2018 de uitlevering aan Zwitserland van de opgeëiste persoon ter strafvervolging toelaatbaar verklaard.
Namens de opgeëiste persoon heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middel, bezien in samenhang met de toelichting, klaagt dat art. 26 Uitleveringswet is geschonden, nu de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet onverwijld zijn onschuld heeft aangetoond, althans dat de rechtbank het verzoek tot het doen van nader onderzoek bij het ziekenhuis te Krusevac onvoldoende, dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft afgewezen.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2018 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:

Kennelijke onschuld
5. U heeft reeds in het dossier ons verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis kunnen lezen. Hierin staat uitgebreid het standpunt omtrent de kennelijke onschuld weergegeven. Ik herhaal het vandaag nog eens kort:
 client was op 10 tot en met 16 maart 2010 opgenomen in het ziekenhuis te Krusevac;
 hij kan derhalve het feit op 14 maart 2010 niet hebben gepleegd.
6. Deze stelling is onderbouwd met een tweetal stukken. Namelijk:
 de ontslagbrief van het ziekenhuis d.d. 16 maart 2010 waaruit volgt dat hij van 10 tot en met 16 maart 2010 is
behandeldop de afdeling urologie;
 en een schriftelijke verklaring van [betrokkene] die verklaart dat hij zich herinnert dat hij client ergens in maart of april 2010 naar het ziekenhuis heeft gebracht, waar client moest blijven voor behandeling.
7. Deze stukken zijn u reeds toegezonden, ik heb deze gemakshalve nog eens aan de pleitnota gehecht
(bijlage 1).
8. Op de dag van de raadkamer wordt door het OM een email van de Zwitserse officier overgelegd waarin wordt gesteld dat het ziekenhuis document valselijk is opgemaakt. Er wordt daarbij verwezen naar een “Quote” van Interpol te Belgrado waarin wordt gesteld dat
(bijlage 2):
 een ‘competent pre-trial investigating judge’ een beslissing heeft gegeven waarbij de geheimhoudingsplicht van de medewerkers van het ziekenhuis t.a.v. de medische informatie van client is opgeheven;
 [de opgeëiste persoon] niet is geopereerd op de afdeling Urologie tussen 10-16 maart;
 en dat het patientnummer niet aan client toebehoort.
9. Nu heeft client nooit gesteld dat hij is geopereerd bij de Urologie, dat staat ook niet in de ontslagbrief van het ziekenhuis. Hij is daar opgenomen en behandeld.
10. Wel opmerkelijk is de mededeling dat het patientnummer client niet toebehoort.
11. Client verklaart echter stellig dat het stuk correct is. Deze komt direct uit de woning van zijn moeder. Om die reden heb ik via allerlei wegen getracht de informatie van de Zwitserse autoriteiten te verifiëren.
12. Zo heb ik:
 de officier van justitie verzocht om de beslissing van de ‘competent pre-trial investigating judge’ waar door Interpol aan refereert
(bijlage 3);
 tevens heb ik de officier verzocht om bij Zwitserse autoriteiten na te gaan of het zo kan zijn dat client slechts behandeling heeft gehad in Krusevac
(bijlage 4);
13. Hoewel er is toegezegd dat dit zou worden nagegaan hebben wij hier nooit antwoord op mogen ontvangen.
14. Ook de advocaat van client in Zwitserland
(mr. Rickenbacher, bijlage 5)heeft geprobeerd de antwoorden op onze vragen omtrent de informatie van Interpol bij de Zwitserse officier op te vragen. Ook hier ondanks toezeggingen van de Zwitserse officier hebben wij nooit antwoord mogen ontvangen
(bijlage 6).
15. En ten slotte is er een advocaat in Servie ingeschakeld om het medisch dossier van client bij het ziekenhuis te Krusevac op te vragen. Echter, het ziekenhuis weigert iedere medewerking ondanks het feit dat client een medische machtiging heeft getekend tot het opvragen van zijn medische gegevens.
16. Het wordt ons op deze manier onmogelijk gemaakt om de informatie van de Zwitserse autoriteiten te verifiëren. Nu het verzoek om informatie van alle kanten wordt geweigerd kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat er mogelijk iets wordt achter gehouden.
17. Vooralsnog staan de tweetal bewijsstukken ingediend door client, haaks op de informatie uit de email van de officier van Zwitserland. De Zwitserse informatie laat echter de mogelijkheid open dat client wel degelijk is behandeld in de periode, enkel niet geopereerd.
18. Onder deze omstandigheden kan een beroep op kennelijke onschuld van client niet zondermeer ter zijde worden geschoven. Er bestaat te veel twijfel.
19. Ik verzoek u dan ook primair de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren. Indien u het echter voor die conclusie te vroeg vindt, verzoek ik u nader onderzoek te laten verrichten ten einde de informatie van de Zwitserse autoriteiten te verifiëren. Dit onderzoek dient ons inziens tenminste te zien op:
- navraag bij het ziekenhuis te Krusevac of client van 10-16 maart 2016 is behandeld op de afdeling Urologie; en
- de beslissing van ‘competent pre-trial investigating judge’.
20. Ik wijs er in dit kader nog op dat de advocaat te Zwitserland heeft getracht te achterhalen wat het belastende bewijs jegens client is. Immers, indien het om onomstotelijk DNA-bewijs gaat, hadden de Zwitserse autoriteiten de discussie eenvoudig stil kunnen leggen. Client heeft ook al reeds aangegeven mee te willen werken aan DNA afname hier in Nederland. De Zwitserse officier weigert echter ook maar iets van het belastende bewijs prijs te geven. Het verzoek om inzage in het dossier is geweigerd
(bijlage 7).Ook dit sterkt mij in het vermoeden dat de stelling van client, dat hij het delict niet kan hebben gepleegd wel eens juist zou kunnen zijn.
21. Zelden maak ik het in een uitleveringszaak mee dat de buitenlandse autoriteiten zo bezig zijn met beeldvorming gericht aan de uitleveringsrechter. Er worden dingen geroepen als lidmaatschap van de Pink Panthers een gewelddadige criminele organisatie, die er om bekend staan leden op gewelddadige wijzen te helpen ontsnappen uit de gevangenis. Dit wordt vervolgens enkel onderbouwd met het strafblad van client in Duitsland waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor diefstallen in vereniging, het gaat hierbij niet om diefstallen gepaard met geweld.
22. Client verblijft inmiddels al bijna 8 jaar in Nederland. Is nooit eerder met politie of justitie hier in aanraking geweest. En ook nu tijdens zijn detentie heeft er zich geen enkel voorval voorgedaan. Al zeker geen spectaculaire ontsnappingspoging.
23. Ik besef mij dat u uit moet gaan van het vertrouwensbeginsel, maar ik verzoek u in deze uitspraak de niet onderbouwde wilde uitspraken met een korrelzout te nemen.
24. Ik verzoek u dan ook nader onderzoek te laten verrichten naar de informatie van Interpol.”
5. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, in haar uitspraak het volgende overwogen:

Gevoerde verweren
Namens de opgeëiste persoon is een beroep gedaan op kennelijke onschuld. De opgeëiste persoon stelt dat hij in de periode van 10 maart 2010 tot en met 16 maart 2010 is behandeld in het ziekenhuis te Krusevac, op de afdeling Urologie. Daartoe heeft de verdediging een ontslagbrief van het ziekenhuis d.d. 16 maart 2010 ingebracht, waaruit zou blijken dat de opgeëiste persoon in bovengenoemde periode daar is behandeld. Daarnaast is een schriftelijke verklaring van [betrokkene] overgelegd. Deze getuige verklaart dat hij zich herinnert dat hij de opgeëiste persoon in maart of april 2010 naar het ziekenhuis heeft gebracht, waar hij voor behandeling moest blijven.
De verdediging heeft primair de rechtbank verzocht de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren. Subsidiair is verzocht de zaak aan te houden en nader onderzoek te gelasten. Daarnaast is nog betoogd dat de terugkeergarantie niet toegestane beperkingen bevat.
Beoordeling
Het standpunt van de verdediging dat er sprake is van een kennelijke onschuld is eerder tijdens een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis naar voren gebracht. De officier van justitie heeft naar aanleiding daarvan de Zwitserse autoriteiten verzocht om nader onderzoek uit te voeren. In antwoord op dit verzoek is een brief van Interpol te Belgrado ontvangen, waarin – verkort weergegeven – staat dat de opgeëiste persoon niet in de periode van 10 maart 2010 tot en met 16 maart 2010 op de afdeling Urologie is geopereerd en dat het genoemde patiëntennummer niet aan de opgeëiste persoon toebehoort. Op de zitting heeft de officier van justitie een brief van Interpol Belgrado van 24 juli 2018 overgelegd. Daarin wordt aangegeven dat uit nader onderzoek is gebleken dat de opgeëiste persoon evenmin in de periode van 10 maart 2010 tot 16 maart 2010 op de afdeling Urologie van het ziekenhuis in Krusevac is behandeld.
Een onschuldverweer, als door de verdediging gevoerd, heeft alleen kans van slagen als het mogelijk is de beweerde onschuld onverwijld aan te tonen. Dit betekent: zonder diepgaand onderzoek vergelijkbaar met dat in het strafgeding zelf. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd kan, mede gelet op het onderzoek dat al door de officier van justitie is uitgevoerd, niet leiden tot ontoelaatbaarverklaring van de uitlevering. Hiermee is namelijk niet onverwijld aangetoond dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht. In de onderhavige procedure kan de betrouwbaarheid van deze informatie ook niet nader getoetst worden. De waardering van het bewijs staat namelijk bij uitsluiting ter beoordeling van de Zwitserse rechter, die na de overlevering zal dienen te oordelen over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Het doen van nader onderzoek als verzocht, is dan ook niet aan de orde.
De verzoeken van de verdediging worden afgewezen.”
6. Het is bestendige rechtspraak dat “een onschuldbewering alleen dan zal opgaan indien de rechtbank onverwijld – dat wil zeggen zonder diepgaand onderzoek vergelijkbaar met dat in het strafgeding zelve – tot de overtuiging komt dat er geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld”. [1] Een enkele bewering dat bewijs voor schuld ontbreekt, is daarvoor niet voldoende. Het moet gaan om evidente onschuld. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een hard alibi. [2]
7. Namens de opgeëiste persoon is in de kern aangevoerd dat hij in de periode van 10 maart 2010 tot en met 16 maart 2010 is behandeld in het ziekenhuis te Krusevac. In dat verband zijn, aldus de pleitnota, namens de opgeëiste persoon twee stukken overgelegd, te weten een ontslagbrief van het ziekenhuis te Krusevac, waaruit de periode van behandeling in dat ziekenhuis zou blijken, en een schriftelijke verklaring van een getuige die zegt zich te herinneren dat hij de opgeëiste persoon in maart of april 2010 voor een behandeling naar het ziekenhuis heeft gebracht.
8. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat naar haar oordeel niet onverwijld is aangetoond dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht. Aan dit oordeel ligt mede ten grondslag haar overweging dat door de Nederlandse officier van justitie al onderzoek is uitgevoerd en twee brieven van Interpol Belgrado – zie daarover verder de randnummers 10 en 11 – zijn overgelegd, waarin staat dat de opgeëiste persoon niet in de periode van 10 maart 2010 tot en met 16 maart 2010 in het ziekenhuis van Krusevac is geopereerd en behandeld.
9. Nu de stelling van de opgeëiste persoon – inhoudende dat hij van 10 maart 2010 tot en met 16 maart 2010 in het ziekenhuis te Krusevac werd behandeld– en de daartoe door de verdediging overgelegde stukken worden weersproken door de twee door de Nederlandse officier van justitie ingebrachte brieven (waaruit dus blijkt dat de verdachte in deze periode niet in het ziekenhuis te Krusevac is behandeld), en de rechtbank daarop heeft gewezen, acht ik de verwerping van voormeld verweer (gezien de toelichting begrijp ik, AG, dat het middel zich ook daarover bedoelt uit te strekken) niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Voorts meen ik dat het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon niet onverwijld zijn onschuld heeft aangetoond niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
10. Een deelklacht in de toelichting op het middel houdt nog in dat de overweging van de rechtbank dat het om (onder meer) een brief van Interpol te Belgrado van 24 juli 2018 gaat niet begrijpelijk zou zijn, aangezien het aan de verdediging verstrekte stuk een brief van 24 juli 2018 van het Staatsanwaltschaft te Solothurn is.
11. De steller van het middel heeft in die zin het gelijk aan zijn zijde dat de brief van 24 juli 2018 inderdaad is verstuurd door het Staatsanwaltschaft te Solothurn. In deze brief valt echter te lezen dat Interpol Belgrado op verzoek van het openbaar ministerie te Solothurn opnieuw navraag heeft gedaan bij het ziekenhuis in Krusevac. Vervolgens wordt de uitkomst hiervan in de brief weergegeven. Kennelijk heeft de rechtbank bedoeld te overwegen dat de Nederlandse officier van justitie een brief van de Zwitserse autoriteiten d.d. 24 juli 2018 heeft overgelegd met daarin de bevindingen van Interpol Belgrado. Aldus verstaan, is de overweging van de rechtbank niet onbegrijpelijk.
12. De andere – in het middel vervatte – motiveringsklacht heeft betrekking op de afwijzing door de rechtbank van het verzoek tot het doen van nader onderzoek met betrekking tot het ziekenhuis in Krusevac. Zoals hierboven is weergegeven, heeft de raadsvrouw in haar pleitnota het nader onderzoek verzocht ten einde de informatie van de Zwitserse autoriteiten te kunnen verifiëren.
13. In de motivering van de afwijzing van het verzoek tot het doen van nader onderzoek ligt besloten dat naar het oordeel van de rechtbank dient te worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de door de Zwitserse autoriteiten verstrekte informatie en dat het verzochte onderzoek (in zijn omvang) vergelijkbaar is met dat in een strafproces, en dat op grond daarvan het verzoek tot nader onderzoek dient te worden afgewezen. Dit oordeel, dat evenmin van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af, dat – in de woorden van de steller van het middel – de rechtbank “heeft toegestaan dat de officier van justitie twee stukken inbracht over de vraag of rekwirant al dan niet behandeld is in het ziekenhuis in Krusevac ten tijde van de pleegdatum”.
14. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Aldus HR 8 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC0607,
2.Zie V.H. Glerum & N. Rozemond, ‘Uitlevering’, in: R. van Elst & E. van Sliedregt,