Conclusie
middelkomt op tegen ’s hofs motivering van de bewezenverklaring.
eerste deelklachtkomt op tegen ’s hofs oordeel dat de drie in de bewezenverklaring genoemde baten niet op de bankrekening van de vennootschap zijn gestort. Deze deelklacht kan niet slagen. Het hof heeft bewezenverklaard dat “de vennootschap bedoelde baten niet op de rekening van de vennootschap [heeft] gestort of doen storten, althans niet in de boedel [heeft] gestort, althans [heeft] verzwegen voor haar curator”. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat [betrokkene 1] (in 2006) bij de ABN Amro bank een bankrekening ten name van [A] B.V. heeft geopend, maar stelt daarbij vast dat deze bankrekening bewust buiten het zicht van de curator is gehouden. De curator heeft immers geen administratie van [A] B.V. aangetroffen, noch de debiteuren van [A] B.V. kunnen traceren. De bankrekening bij de ABN Amro is zodoende buiten de faillissementsboedel gehouden. Op die bankrekening zijn vanaf 4 oktober 2006 niettemin diverse stortingen inzake [A] B.V. gedaan, zoals de in de bewezenverklaring genoemde baten als de bedrijfsinventaris en de debiteurenontvangsten. Ik merk daarbij op dat de huisbankier van [A] B.V. de Rabobank betrof, de bank die ook het faillissement van [A] B.V. heeft aangevraagd. Dat de genoemde rekening van ABN Amro is geregistreerd onder de naam [A] B.V., doet derhalve niet af aan de in dit kader strafrechtelijk relevante omstandigheid dat die bankrekening en de daarop gestorte baten gezien ’s hofs vaststellingen niet zijn verantwoord/ zijn onttrokken aan de boedel en zodoende aan het zicht van de curator zijn onthouden.
tweede deelklachtkomt op tegen de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel inzake het niet verantwoorden van de drie in de bewezenverklaring genoemde baten en het zodoende aan het zicht van de curator onthouden van die baten. Dat is volgens de steller van het middel in beginsel slechts mogelijk ná faillietverklaring en de pleegperiode loopt af op de dag van die faillietverklaring. Het middel betrekt voorts de stelling dat geen sprake is van één van de op dit uitgangspunt geformuleerde uitzonderingen, te weten het niet aantekenen van baten in de verplicht gehouden administratie. Uit de bewijsmiddelen valt immers niet af te leiden dat die baten niet zijn aangetekend in de administratie van [A] B.V. of dat die baten tijdens de faillietverklaring nog tot de boedel behoorden, aldus de toelichting op het middel. Ik deel deze standpunten niet.
derde deelklachtziet op (de motivering van) het bewezenverklaarde feitelijk leidinggeven van de verdachte aan de bedrieglijke bankbreuk. De steller van het middel betoogt dat niet blijkt dat de verdachte is opgetreden namens [A] B.V., noch dat hij de verkoop van de bedrijfsinventaris van [A] B.V. aan [B] heeft geregeld of dat uit de overige door het hof bewezenverklaarde handelingen van de verdachten valt af te leiden dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de bedrieglijke bankbreuk door [A] B.V.
‘zij het bedrijf( [A] B.V., D.P.)
‘netjes wilden afhandelen’. Ook heeft de verdachte de overname van personeel van [A] B.V. aan [J] geregeld en met het personeel over hun toekomst en die van [A] B.V. gesproken. Eén van zijn mededelingen betrof dat er een
‘soort van fusie’zou gaan plaatsvinden met [J] . De verdachte was voorts in de laatste twee weken van [A] B.V. elke dag aanwezig op het kantoor. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de verdachte in de zomer van 2006
‘heeft betrokken’bij [A] B.V., dat de verdachte in augustus 2006 bij [A] B.V. is
‘binnengekomen’en dat de onderneming eind september 2006
‘integraal [is] overgenomen’. Voorts heeft de verdachte gezien ’s hofs vaststellingen in overleg met [betrokkene 1] geld vanaf de Rabobankrekening van [A] B.V. op een aan de verdachte gelieerde zakelijke bankrekening van [C] gestort. Het overgrote deel van het geld op die ABN Amro bankrekening is daarna op een aan de verdachte gelieerde buitenlandse rekening gestort. Het hof heeft derhalve niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat de verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de verboden gedraging van bedrieglijke bankbreuk dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Ook de derde deelklacht faalt.