Conclusie
bij 2 paarden de voorhoeven uitgegroeid en
de vacht bij paarden en stieren bedekt met aangekoekte en/of oude mestresten.”
eerste middelklaagt over ’s hofs oordeel dat de dagvaarding niet aan enige nietigheid lijdt, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk is, dan wel onvoldoende met redenen is omkleed.
“Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard. Hiertoe is kortgezegd aangevoerd dat in de onderhavige zaak onduidelijk is met betrekking tot welke dieren het verwijt al dan niet geldt. Nu niet blijkt op welke dieren wordt gedoeld, voldoet de tenlastelegging niet aan de uit artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voortvloeiende eis dat de dagvaarding de opgave van het feit behelst, aldus de raadsman.
duidelijkeen
feitelijkeomschrijving van het tenlastegelegde feit moet zijn. [1] Ten aanzien van dat eerste vereiste dient het de rechter voldoende duidelijk te zijn wat het object van diens onderzoek is en aan de andere kant moet de verdachte voldoende houvast hebben om zich daartegen teweer te kunnen stellen. [2] Over de vraag of de tenlastelegging voldoende feitelijk is, is in algemene termen weinig hards te zeggen, omdat die vraag sterk afhangt van het vervolgde delict en van de concrete gebeurtenis. [3] In zaken zoals de onderhavige wordt in het algemeen niet vereist dat elk dier nauwkeurig in de tenlastelegging wordt omschreven of dat bijvoorbeeld oormerknummers van de betreffende dieren worden genoemd. [4] Of de omschrijving voldoende feitelijk en duidelijk is, hangt naar vaste rechtspraak overigens niet alleen maar af van de omschrijving zelf. Ook het procesdossier, de houding en de verklaring van een verdachte en de pleitnota van de raadsman kunnen daartoe van belang zijn. Al met al zal zo specifiek mogelijk moeten worden omschreven wat de verweten gedraging is en op welke feiten (of dieren) die ziet. De cassatietoetsing inzake art. 261 Sv verschilt al naargelang het aspect dat aan de orde is. Over het algemeen stelt de Hoge Raad zich terughoudend op inzake de vraag of de tenlastelegging voldoende feitelijk en duidelijk is. Dit hangt samen met de grote vrijheid die de feitenrechter heeft bij de interpretatie van die tenlastelegging. [5] Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt om te beoordelen of de omschrijving van de beschuldiging in de tenlastelegging, bezien tegen de voor de verdediging kenbare achtergrond van de resultaten van het voorbereidend onderzoek, de verdachte voldoende aanknopingspunten biedt om hem in staat te stellen zijn verdediging te voeren.
‘tenlastelegging, bezien in samenhang met het dossier en artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), voldoende begrijpelijk is’. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat
‘het dossier in zodanige mate de locaties van de aangetroffen toestanden aanduidt, dat het voor de verdachte, die als houder van deze dieren moet worden geacht te weten welke dieren op welke locatie verbleven, voldoende duidelijk is welke dieren het betreft’. In het licht van het voorgaande is ’s hofs (motivering van zijn) oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk en feitelijk is, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. [6]
tweede middelklaagt dat het hof een onjuiste invulling heeft gegeven aan ‘het onthouden van de nodige zorg’ en heeft miskend dat daartoe meer nodig is dan een enkele momentopname of de enkele feitelijke beschrijving van een situatie van een dier op een bepaald moment, dan wel dat dit oordeel onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
“Nadere bewijsoverweging
derde middelklaagt dat het hof ten onrechte het bewezenverklaarde strafbaar heeft geacht en heeft gekwalificeerd als een overtreding van art. 37 GWWD, terwijl aan de verdachte overtreding van een speciale strafbepaling, te weten art. 4 of 5 van het Besluit welzijn productiedieren, tenlastegelegd had dienen te worden, dan wel dat ’s hofs oordeel dat geen sprake is van een lex specialis en dat daarom geen beroep kan worden gedaan op ontslag van rechtsvervolging ontoereikend is gemotiveerd.
“Ontslag van rechtsvervolging
Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.”
‘(…) uit de wettekst en de wetsgeschiedenis van zowel de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren als het Besluit welzijn productiedieren niet blijkt dat de wetgever heeft beoogd één van die strafbepalingen als bijzondere (specialis) bepaling te laten gelden’.