ECLI:NL:PHR:2017:854

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
16/01993
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep en handtekeningen op akte van uitreiking en afstandsverklaring

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep, waarbij de vraag centraal staat of de akte van uitreiking en de afstandsverklaring door de verdachte zijn ondertekend. De enkelvoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij mondeling arrest van 8 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat het hoger beroep te laat zou zijn ingesteld. De verdachte heeft echter in zijn brief aan de kantonrechter aangegeven dat hij geen afstandsverklaring heeft ondertekend en dat de handtekeningen op de akte van uitreiking en de afstandsverklaring niet overeenkomen met zijn eigen handtekening. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan de discrepantie tussen de handtekeningen, wat betekent dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De zaak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering bij de beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep, vooral als het gaat om de handtekeningen op belangrijke documenten.

Conclusie

Nr. 16/01993
Zitting: 20 juni 2017
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
De enkelvoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam heeft bij mondeling arrest van 8 maart 2016 de verdachte bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Namens de verdachte is cassatie ingesteld. Hiertoe heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld, nu op grond van de processtukken voldoende aannemelijk is dat de dagvaarding in eerste aanleg niet in persoon aan de verdachte is betekend en hij geen afstandsverklaring voor de zitting in eerste aanleg heeft getekend.
3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte aantekening mondeling arrest van 8 maart 2016 heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard vanwege het te laat instellen van het hoger beroep. Hiertoe heeft het hof het volgende overwogen:

2. Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaandam, heeft bij verstek vonnis gewezen in de onderhavige zaak op 1 september 2015. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking gerechtelijke brief van 7 juli 2015, waarin is vermeld dat de verdachte afstand heeft gedaan van de mogelijkheid ter terechtzitting te verschijnen van de kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015. Hieruit blijkt dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting. Nu het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld op 28 september 2015 is de termijn van artikel 408, eerste lid, sub c van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen en dient de verdachte niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn hoger beroep. Redenen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gebleken.”
3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
- een “akte van uitreiking aan een gedetineerde”, die inhoudt dat de dagvaarding op 7 juli 2015 aan de verdachte in persoon is uitgereikt op zijn detentieadres en onder “handtekening gedetineerde” is voorzien van een handtekening.
- een “afstandsverklaring verschijningsrecht”, gedateerd 7 juli 2015, die inhoudt dat de verdachte afstand doet van de mogelijkheid ter terechtzitting te verschijnen van de kantonrechter te Zaandam op 1 september 2015 en onder “handtekening gedetineerde” is voorzien van een handtekening.
- een brief van de verdachte, gedateerd 23 september 2015, ingekomen ter griffie van de rechtbank Noord-Holland op 28 september 2015, met het doel hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de kantonrechter van 1 september 2015. Deze brief houdt in:
“Beste rechter,
Ik heb twee weken erbij gekregen van parketnummer 96-101346-15 en uitspraak was 01-09-2015 en hij is onherroepelijk geworden op 16/09/2015 maar ik heb helemaal niks gehoord of gekregen en ik kan als het goed is toch ook in hoger beroep, maar ik heb niks gekregen of gehoord en ze zeggen hier dat ik heb afgetekend, maar ik heb niks afgetekend en het is mijn handtekening niet eens dus ik zou graag in hoger beroep willen gaan tegen deze uitspraak als nog a.u.b.
Groetjes,
[verdachte]”
- Een door de griffier van de rechtbank Noord-Holland, te Zaandam, ondertekende “akte instellen hoger beroep” van 28 september 2015.
3.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat aan een cassatieklacht over de betekening van een dagvaarding of oproeping slechts gegevens ten grondslag kunnen worden gelegd die blijken uit de stukken van het geding of die als vaststaand kunnen worden aangenomen op grond van eerst in cassatie overgelegde bescheiden, aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld. [1]
3.5. Uit de toelichting op het middel blijkt dat wordt geklaagd dat, hoewel zich in het dossier een getekende akte van uitreiking en een getekende afstandsverklaring bevinden, de verdachte beide documenten niet heeft getekend. Aldus zou de verdachte niet vanaf 7 juli 2015 bekend zijn geweest met de zittingsdatum. In de toelichting wordt gerefereerd aan de brief van verdachte, die reeds daarin vermeldde dat hij – kort samengevat – niet bekend was met de dag van de terechtzitting en dat de handtekeningen op de akte van uitreiking en de afstandsverklaring niet zijn handtekening betroffen. Ter onderbouwing van deze stelling is bij de toelichting op het middel een kopie van een ten name van de verdachte gesteld, op 21 maart 2012 afgegeven rijbewijs overlegd. Geklaagd wordt dat de handtekening op het rijbewijs en de handtekening op de brief van 23 september 2015 niet overeenkomen met de handtekeningen op de akte van uitreiking en de afstandsverklaring.
3.6. Bij nadere bestudering van de handtekeningen blijkt dat de handtekening op de brief van de verdachte en de handtekening op zijn rijbewijs overeenkomen. [2] Een vergelijking van die handtekeningen met de handtekeningen op de akte van uitreiking en de afstandsverklaring wijst uit dat daartussen geen enkele overeenkomst bestaat. Hierdoor is het aannemelijk dat de verdachte de akte van uitreiking en de afstandsverklaring niet heeft getekend. Dat brengt mee dat het oordeel van het hof dat verdachte te laat hoger beroep heeft ingesteld niet zonder meer begrijpelijk is. [3]
3.7. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vlg. HR 12 maart 2002, ECLI:HR:2002:AD5163.
2.Overigens is ook de handtekening van verdachte op de akte van cassatie dezelfde als de handtekening op zijn rijbewijs en de door hem verstuurde brief.
3.Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2745.