Conclusie
middel
De beslissing
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure naar aanleiding van een beslag op een geldbedrag van € 16.500,- dat onder klaagster is in beslag genomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 19 oktober 2015 het beklag gegrond verklaard en gelast dat het geldbedrag aan klaagster wordt teruggegeven. De officier van justitie, R. Nanhkoesingh, heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze beschikking. De rechtbank oordeelde dat het inbeslaggenomen geldbedrag hoogstwaarschijnlijk niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komt, omdat klaagster een onderbouwde verklaring voor de herkomst van het geld heeft gegeven. De rechtbank concludeerde dat het onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een ontnemingsmaatregel zal opleggen, gezien de omstandigheden van de zaak.
In cassatie werd echter geoordeeld dat de rechtbank te vroeg heeft geoordeeld over de verbeurdverklaring en de ontnemingsmaatregel. De Hoge Raad stelde vast dat de rechtbank met haar beslissing in de beklagprocedure vooruitliep op het oordeel dat in de hoofdzaak moet worden gegeven. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad merkte op dat het strafrechtelijk onderzoek naar de verdenking van klaagster, die onder andere bestaat uit het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid drugs en vuurwapens, nog loopt. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had moeten vooruitlopen op de uitkomst van het strafproces en dat het middel van de officier van justitie slaagde.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd moest worden, en dat de Hoge Raad een beslissing zou nemen over het verwijzen of terugwijzen van de zaak.