ECLI:NL:PHR:2017:1394

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
16/03705
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep na termijnoverschrijding door zondag

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep, dat na de wettelijke termijn is ingesteld. De verdachte was op 24 januari 2011 door de kantonrechter bij verstek veroordeeld. De mededeling van de uitspraak werd op 3 maart 2013 aan de verdachte uitgereikt. Volgens artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet hoger beroep binnen veertien dagen na de mededeling van de uitspraak worden ingesteld. De termijn om hoger beroep in te stellen verviel op 17 maart 2013, een zondag. Op basis van artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet werd deze termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag, zijnde 18 maart 2013. De verdachte heeft op deze datum hoger beroep ingesteld, wat betekent dat het hoger beroep tijdig is ingediend.

Het hof had de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het middel terecht was voorgesteld en dat de bestreden uitspraak diende te worden vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De zaak betreft een veroordeling wegens overtreding van verkeersregels, waarbij de verdachte een geldboete van € 520,- was opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. De advocaat van de verdachte, mr. K.B.H. Welvaart, had twee middelen van cassatie voorgesteld, waarvan het tweede middel slaagde.

Conclusie

Nr. 16/03705
Zitting: 31 oktober 2017
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Den Haag heeft bij verstekarrest van 23 juli 2013 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, locatie Leiden, van 24 januari 2011 waarbij de verdachte wegens "overtreding van het bepaalde in artikel 62 jo. bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" bij verstek is veroordeeld tot een geldboete van € 520,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
Namens de verdachte heeft mr. K.B.H. Welvaart, advocaat te Maastricht, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt dat het hof niet begrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verdachte in zijn op 18 maart 2013 ingestelde hoger beroep niet kan worden ontvangen, nu het hof hiervoor verwijst naar de mededeling uitspraak die op 3 maart 2013 aan de verdachte in persoon is betekend, terwijl dit stuk zich volgens de steller van het middel niet bij de stukken van het geding bevindt.
Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet binnen de in art. 437, tweede lid, Sv bedoelde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer (vgl. art. 4.8.2. van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden). In het onderhavige geval is niet gebleken dat de raadsman met betrekking tot het in het middel bedoelde stuk een dergelijk verzoek heeft ingediend, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden. Ten overvloede wijs ik erop dat het middel feitelijke grondslag mist, nu dit stuk zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt.
Het
tweede middelbehelst de klacht dat het hof de verdachte ten onrechte
niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte was op 3 maart 2013 bekend met het vonnis waarvan beroep omdat op deze datum een mededeling uitspraak in persoon aan de verdachte was uitgereikt.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen hierna in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 18 maart 2013 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
7. Uit de in cassatie voorhanden zijnde stukken van het geding blijkt het volgende. De verdachte is op 24 januari 2011 door de kantonrechter bij verstek veroordeeld. De 'mededeling uitspraak' is op 3 maart 2013 aan de verdachte in persoon uitgereikt. Ingevolge art. 408, tweede lid, Sv moet binnen veertien dagen nadien hoger beroep worden ingesteld. De akte instellen hoger beroep houdt in dat op 18 maart 2013 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormeld vonnis. Nu de termijn verstreek op 17 maart 2013, een zondag, werd deze ingevolge het bepaalde in art. 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is, derhalve tot en met maandag 18 maart 2013. Gelet hierop heeft de verdachte tijdig hoger beroep ingesteld en heeft het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Het middel is terecht voorgesteld.
8. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG