In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep, dat na de wettelijke termijn is ingesteld. De verdachte was op 24 januari 2011 door de kantonrechter bij verstek veroordeeld. De mededeling van de uitspraak werd op 3 maart 2013 aan de verdachte uitgereikt. Volgens artikel 408, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet hoger beroep binnen veertien dagen na de mededeling van de uitspraak worden ingesteld. De termijn om hoger beroep in te stellen verviel op 17 maart 2013, een zondag. Op basis van artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet werd deze termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag, zijnde 18 maart 2013. De verdachte heeft op deze datum hoger beroep ingesteld, wat betekent dat het hoger beroep tijdig is ingediend.
Het hof had de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het middel terecht was voorgesteld en dat de bestreden uitspraak diende te worden vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De zaak betreft een veroordeling wegens overtreding van verkeersregels, waarbij de verdachte een geldboete van € 520,- was opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. De advocaat van de verdachte, mr. K.B.H. Welvaart, had twee middelen van cassatie voorgesteld, waarvan het tweede middel slaagde.