Conclusie
1.Feiten
sideletters, aan FNI cruciale informatie heeft onthouden en daarmee de op haar rustende informatieverplichting in de kern heeft geschonden, waardoor sprake is van een ernstige tekortkoming van Blaimont [4] . Het hof heeft de vordering tot gedeeltelijke vernietiging en ontbinding van de koopovereenkomsten afgewezen. Toegewezen is de vordering tot veroordeling van Blaimont tot vergoeding van schade en de zaak is daartoe verwezen naar de schadestaatprocedure. Ter zake van “La Connexion” heeft het hof geoordeeld dat de vordering van FNI is verjaard.
2.Procesverloop
primairFNI zal veroordelen de beslagen (gedeeltelijk) op te heffen en haar zal verbieden opnieuw beslag te leggen, een en ander op straffe van een dwangsom, dan wel
subsidiairaan de handhaving van het beslag de voorwaarde zal verbinden dat FNI een contragarantie stelt voor de schade als gevolg van de beslaglegging [7] . Zij heeft onder meer aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij een groot en spoedeisend belang heeft bij opheffing van de beslagen vanwege de vastgoedontwikkelingen op het vakantiepark waartoe zij zich heeft verbonden. FNI heeft verweer gevoerd.
derde griefdie het hof leest in de memorie van Blaimont, houdt in dat in het dictum duidelijker had moeten worden geformuleerd dat het beslag op de elk van de 63 bouwkavels, steeds bij verkoop van de betreffende kavel, moet worden opgeheven. Blaimont wenst dat het dictum op dit punt wordt verduidelijkt. Volgens Blaimont is voorzienbaar dat het beslag op de kavels tot problemen gaat leiden, zeker nu de Nederlandse voorzieningenrechter het beslag niet kan opheffen. Handhaving van dit beslag is ook niet vereist. Bovendien is de hoogte van het depot per kavel onnodig hoog.
verplichtingte leggen (onder 4.4), indien Blaimont de alternatieve zekerheid heeft gesteld, tot opheffing van het beslag op de bouwpercelen, tegen storting van een bedrag van € 12.500 in depot per verkochte kavel. Het hof verwijst naar hetgeen hierna zal worden geformuleerd in het dictum.
griefvan FNI in het principaal appel bestaat uit twee delen. Het
eerste deelvan de grief houdt in dat de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening onvoldoende duidelijk is, omdat onduidelijk blijft wanneer Blaimont aannemelijk heeft gemaakt dat zij, waar het gaat om het aanbieden van alternatieve zekerheid, wat betreft haar eigen vermogen tot de grens van haar mogelijkheden is gegaan.
tweede deelvan de grief van FNI houdt in dat aan de mogelijkheid voor Blaimont om alternatieve zekerheid te stellen door het verlenen van een pandrecht op haar aandelen, ten onrechte niet de voorwaarde is verbonden dat dit gepaard dient te gaan met een vermogensinstandhoudingsverklaring van de directie van Blaimont. Zonder zo’n verklaring heeft het pandrecht een onzekere waarde, aldus FNI.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
“wanneer Blaimont aannemelijk heeft gemaakt dat zij, waar het gaat om het aanbieden van alternatieve zekerheid, wat betreft haar eigen vermogen tot de grens van haar mogelijkheden is gegaan.”Voorts heeft het hof het eerste deel van de grief van FNI niet gehonoreerd, maar heeft het in rov. 3.9 juist uitdrukkelijk geoordeeld dat het eerste deel van die grief faalt, zij het dat het hof het dictum niettemin heeft aangepast, in zoverre, dat de betreffende voorwaarde (te weten dat Blaimont tot de grens van haar mogelijkheden is gegaan) in het dictum zelf is neergelegd en niet (zoals in de opzet van het dictum van de voorzieningenrechter) louter door een verwijzing naar de betrokken rechtsoverwegingen daarvan deel uitmaakt (zie het geherformuleerde dictum onder 4.3). In het middel lees ik overigens niet de klacht dat het hof met díe herformulering buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou zijn getreden.
“dat het dictum van het bestreden vonnis op dit punt duidelijker moet worden geformuleerd, door eerst voorop te stellen dat Blaimont alternatieve zekerheid dient te stellen (in een nieuw te formuleren dictum onder 4.1), en vervolgens op FNI de verplichting te leggen (onder 4.4 [10] ), indien Blaimont de alternatieve zekerheid heeft gesteld, tot opheffing van het beslag op de bouwpercelen, tegen storting van een bedrag van € 12.500 in depot per verkochte kavel.”Naar uit het arrest van 22 september 2015 (p. 2, vierde alinea) kan worden afgeleid, berustte die verduidelijking op een gedeeltelijke gegrondbevinding van de derde grief van Blaimont. Alhoewel die derde grief (ook naar vaststelling van het hof in rov. 3.6, eerste zin, van het bestreden arrest) erop was toegespitst dat in het dictum van de voorzieningenrechter duidelijker had moeten worden geformuleerd dat het beslag op elk van de 63 bouwkavels, steeds bij verkoop van de betreffende kavel, moet worden opgeheven (in het vonnis van de voorzieningenrechter was inderdaad wat cryptisch bepaald dat het conservatoire beslag op de te ontwikkelen percelen blijft liggen, met dien verstande dat dit beslag onder bepaalde voorwaarden niet de verkoop van die percelen blokkeert), wordt in cassatie niet geklaagd dat het hof met de in rov. 3.7 bedoelde verduidelijking (die, naast het expliciteren van de onder omstandigheden bestaande verplichting van FNI tot opheffing van het beslag op de bouwpercelen, het verzelfstandigen en het vooropstellen van de verplichting van Blaimont tot het stellen van alternatieve zekerheid, alsmede het incorporeren van de voorwaarde van een dergelijke zekerheid in de voorziening met betrekking tot de bouwpercelen omvatte [11] ) buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou zijn getreden.
“(…) op voorwaarde dat de onder 4.1 omschreven alternatieve zekerheid is gesteld door Blaimont (…)”), kon het hof de door de voorzieningenrechter onder 5.3 getroffen voorziening niet ongewijzigd in stand laten. Die voorziening diende immers hoe dan ook te worden herschreven, althans voor zover zij zag op het dictum onder 5.2 (met betrekking tot het beslag op de bouwpercelen). Alhoewel de overwegingen van het hof daarover geen uitsluitsel bieden, ligt het naar mijn mening voor de hand dat het hof (niet als uitvloeisel van enige grief van FNI, maar) als sequeel van de met het oog op de derde grief van Blaimont noodzakelijk geachte aanpassing van de door de voorzieningenrechter onder 5.3 getroffen voorziening, die voorziening óók heeft herschreven voor zover zij met de voorziening onder 5.1 verband hield.
algehelevernietiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2014, voor zover deze mede betrekking heeft op het dictum van dat vonnis onder 5.1, 5.3, 5.5 en 5.6, wat de dicta onder 5.3, 5.5 en 5.6 betreft echter slechts voor zover deze met de hoofdveroordeling onder 5.1 samenhangen;
in totaalte verbeuren dwangsommen, zowel in verband met de in het dictum van de voorzieningenrechter onder 5.1 vervatte (en in stand te laten) hoofdveroordeling als in verband met de beide, door het hof in het dictum van zijn arrest onder 4.5 en 4.6 opnieuw geformuleerde hoofdveroordelingen.