ECLI:NL:PHR:2016:517

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15/05814
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen beslag op geheimhouderstukken in strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure tegen de inbeslagname van geheimhouderstukken van de klager, die verdacht wordt van valsheid in geschrift in het kader van het strafrechtelijk onderzoek 'Honingwesp'. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard. De klager heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze beslissing. De Hoge Raad heeft in een eerdere beschikking geoordeeld dat het oordeel van de rechtbank over de inbeslaggenomen stukken ontoereikend gemotiveerd was en heeft deze beschikking vernietigd. De klager beroept zich op het verschoningsrecht van het advocatenkantoor, dat als afgeleid verschoningsgerechtigde wordt beschouwd. De Hoge Raad stelt dat in de beklagprocedure van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, het oordeel van de verschoningsgerechtigde als uitgangspunt moet worden genomen. Dit betekent dat als het beroep van de verschoningsgerechtigde ongegrond is, de beslagene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klaagschrift. De conclusie van de procureur-generaal is dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat zijn belang bij de klachten verloren is gegaan na de ongegrondverklaring van het beklag van de verschoningsgerechtigde.

Conclusie

Nr. 15/05814 Bv
Zitting: 8 maart 2016
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[klager] [1]
1. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 3 december 2015 - na vernietiging in cassatie [2] van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2014 - het door de klager ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens de klager cassatieberoep ingesteld. Mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, heeft in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. [3]
3. Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende. De klager, [klager], wordt verdacht van valsheid in geschrift en in dat kader is het strafrechtelijk onderzoek “Honingwesp” ingesteld. Onder de klager zijn zogenoemde geheimhouderstukken inbeslaggenomen. Het advocatenkantoor [medeklaagster], de (afgeleid) verschoningsgerechtigde en de klager hebben elk afzonderlijk een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen bescheiden, die afkomstig zijn van het advocatenkantoor [medeklaagster]. Hiertoe is - kort gezegd - aangevoerd dat deze documenten vallen onder het vertrouwelijke verkeer tussen de klager en het advocatenkantoor en dat deze stukken geen voorwerp van een strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend (als bedoeld in art. 98 lid 5 Sv).
4.1. Alvorens aan een bespreking van het middel toe te kunnen komen, stel ik eerst de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde. In dit kader merk ik het volgende op. [klager] is in casu de beslagene die een beroep doet op het (afgeleide) verschoningsrecht van [medeklaagster]. Namens [medeklaagster] is, gelijktijdig met het klaagschrift van de klager, bij de rechtbank een klaagschrift ingediend waarop een beroep op haar verschoningsrecht wordt gedaan ten aanzien van de onder de klager inbeslaggenomen stukken. In de zaak van [medeklaagster] is de wettelijke regeling met betrekking tot een versnelde beklagprocedure voor verschoningsgerechtigden van toepassing; het cassatieberoep betreft immers een beroep door “een persoon met bevoegdheid tot verschoning (als bedoeld in artikel 218)” waarvoor sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (Stb. 2014, 445) nieuwe procedureregels gelden.
4.2. In zijn beschikking van 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag in hoeverre deze versnelde procedure ook van toepassing is in een geval, zoals het onderhavige, waarin de beslagene niet de verschoningsgerechtigde is, en als volgt geoordeeld:
“3.3.3. De aard van de hier aan de orde zijnde afgeleide bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of stukken en gegevens object van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid (vgl. HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9693, NJ 1994/552).
(…)
3.6. Indien ook de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, een klaagschrift heeft ingediend waarin is aangevoerd dat een geheimhouder een verschoningsrecht heeft op de uitgeleverde stukken of gegevens, doet zich de situatie voor dat in twee beklagprocedures het verschoningsrecht aan de orde is.
In de beklagzaak van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, dient het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt te worden genomen. Indien in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat inbeslagneming van de desbetreffende stukken of gegevens in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die stukken of gegevens niet toegestaan.
In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft.
Indien de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat inbeslagneming is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht. Ook in dat geval moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of niet opgaat, van de stukken of gegevens kan worden kennisgenomen. In het geval dat de beslagene in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen tegen de inbeslagneming van die brieven of andere stukken dan die betreffende het verschoningsrecht, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de beslagene (Vgl. HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015: 3076).”
4.3. Uit de hiervoor geciteerde overwegingen van de Hoge Raad volgt dat ook een beslagene zich in een beklagprocedure kan beroepen op het verschoningsrecht dat de verschoningsgerechtigde toekomt. Voorts kan daaruit worden afgeleid dat de zaak van de beslagene de zaak van de verschoningsgerechtigde ‘volgt’, met andere woorden: het resultaat van een door een beslagene gedaan beroep op het verschoningsrecht is geheel afhankelijk van het resultaat dat is verkregen met het door de verschoningsgerechtigde zelf gedane beroep.
4.4. Dit brengt het volgende mee. In de eerste plaats teken ik aan dat de rechtbank, die tot een ongegrondverklaring is gekomen ten aanzien van het beklag van [medeklaagster], met het oog daarop de klager niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in zijn beklag, nu hij in zijn klaagschrift geen andere klachten heeft opgeworpen dan klachten met betrekking tot het verschoningsrecht van [medeklaagster]. In de tweede plaats concludeer ik heden in de samenhangende zaak van [medeklaagster] tot verwerping van het cassatieberoep. Indien uw Raad mij daarin volgt, betekent dit dat de beslissing tot ongegrondverklaring van het door [medeklaagster] gedane beklag onherroepelijk wordt. Nu - zoals gezegd - het beklag van de klager enkel ziet op het verschoningsrecht van [medeklaagster], dient de klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klaagschrift, aangezien de klager zijn belang bij de klachten heeft verloren.
4.5. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In de samenhangende zaak met griffienummer 15/05824Bv ([medeklaagster]), concludeer ik vandaag eveneens.
2.HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076.
3.Het middel is (nagenoeg) identiek aan het middel in gediend in de zaak [medeklaagster].