ECLI:NL:PHR:2016:146
Parket bij de Hoge Raad
- L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de schuldsaneringsregeling en de beoordeling van goede trouw
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2015 het verzoek van [verzoekster] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [verzoekster] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. Dit vonnis werd bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag op 17 november 2015. In cassatie betoogde [verzoekster] dat het hof onterecht had geoordeeld dat zij niet te goeder trouw was en dat het hof de vraag of zij, ondanks het ontbreken van goede trouw, tot de schuldsaneringsregeling moest worden toegelaten, had verzuimd te beantwoorden.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. De Hoge Raad benadrukte dat een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar kan aantonen dat hij te goeder trouw is geweest. Het hof had uitvoerig gemotiveerd waarom het oordeel was dat [verzoekster] niet aan dit criterium voldeed. De Hoge Raad stelde vast dat het hof niet onbegrijpelijk of ontoereikend had gemotiveerd en dat de klachten in cassatie niet konden slagen. De Hoge Raad concludeerde dat de schuldenlast van [verzoekster] in belangrijke mate was ontstaan door overbesteding en dat zij onvoldoende had aangetoond dat zij te goeder trouw was geweest bij het aangaan van haar schulden. De Hoge Raad bevestigde dat de schulden aan het CJIB en de ziektekostenverzekering niet te goeder trouw waren ontstaan, waardoor toelating tot de schuldsaneringsregeling niet mogelijk was.