Conclusie
[…]zijn verwerkt. In 1999 is [A] B.V. met betrekking tot dat merk een licentieovereenkomst aangegaan met de vennootschap onder firma [B] .
2.Bespreking van het cassatieberoep
[eiser]uit de akte van 22 december 2000 niet kunnen en ook niet hoeven te begrijpen dat [B] daarbij haar rechtsverhouding met [eiser] aan hem overdroeg.” [cursivering A-G]. Het onderdeel houdt er rekening mee dat de eerste verwijzing naar
[eiser]een kennelijke verschrijving is en als
[verweerder 1]gelezen moet worden. Mocht dat geen verschrijving zijn, dan is het hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, zo luidt de klacht.
aan [verweerder 1]” [cursivering A-G]. De klacht kan dus niet tot cassatie leiden.
over en weerredelijkerwijs aan de bepalingen in de koopovereenkomst deze zin toekennen, dat [B] de licentieovereenkomst met [eiser] aan [verweerder 1] overdroeg, en mochten partijen dat ook redelijkerwijs van elkaar verwachten. Volgens het onderdeel tast dit ook het oordeel van het hof aan dat de koopovereenkomst van 22 december 2000 niet kan worden aangemerkt als overdrachtsakte van de licentieovereenkomst in de zin van art. 6:159 BW.
gemeenschappelijkepartijbedoeling sprake is (de betreffende stellingname van [eiser] is daarmee door het hof verworpen [4] ). Dat gegeven kan in cassatie dus niet als uitgangspunt gelden. De motiveringsklacht van het onderdeel stuit daarop af. Hetzelfde lot treft de voortbouwende klacht over het oordeel van het hof ten aanzien van art. 6:159 BW. Onderdeel 2 is tevergeefs voorgesteld.
juli1999 (vgl. prod. 1 inleidende dagvaarding, niet op 1
juni1999, zoals de cassatiedagvaarding op p. 4 onjuist vermeldt), gesloten voor één jaar met stilzwijgende jaarlijkse verlenging, tenzij opgezegd minstens zes maanden voor beëindiging. Zo’n beëindiging volgens het schriftelijke contract moet dus uiterlijk 31 december van een voorafgaand jaar geschieden. De opzegging door [verweerders] op
11 juni 2009zou, als die volgens het schriftelijke contract zou zijn, of ruim een half jaar te vroeg zijn, of bijna een half jaar te laat. [verweerder 1] heeft in het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij opzegging van de in zijn visie telefonisch gesloten licentieovereenkomst op termijn van grofweg een half jaar een nette termijn vond, zoals hij vaker hanteerde bij beëindiging van duurcontracten (evengenoemd p-v p. 7).
jaarwisseling2000-2001 geen mondelinge licentieovereenkomst is gesloten. Dat kan dus niet bewerkstelligen dat op 22 december 2000 (meer dan een week voor het jaarwisselingstelefoongesprek tussen [verweerder 1] en [eiser] ) een licentieovereenkomst tot stand was gekomen door de overname [B] – [verweerder 1] , zoals de stelling van [eiser] is in deze procedure.