ECLI:NL:PHR:2015:592

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
15/01611
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens gebrek aan ondertekening door advocaat

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag, waarbij zij en de vader van twee minderjarige kinderen zijn ontheven van het ouderlijk gezag. De rechtbank had op 30 juli 2014 op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming deze beslissing genomen. De moeder ging in hoger beroep, maar het gerechtshof Den Haag bevestigde op 7 januari 2015 de beschikking van de rechtbank voor zover deze aan zijn oordeel was onderworpen.

Op 7 april 2015 diende de moeder, vertegenwoordigd door mr. K. Bingöl, een cassatieverzoekschrift in bij de Hoge Raad. Echter, dit verzoekschrift voldeed niet aan de vereisten van artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat voorschrijft dat het verzoekschrift ondertekend moet zijn door een advocaat die bij de Hoge Raad is ingeschreven. De Hoge Raad stelde de moeder in de gelegenheid om dit gebrek binnen 14 dagen te herstellen, maar zij heeft dit niet gedaan.

Als gevolg van het niet herstellen van het gebrek, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de moeder niet in haar cassatieberoep kan worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad was dan ook dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van de formele vereisten voor het indienen van cassatieberoepen en de noodzaak voor advocaten om deze vereisten strikt na te leven.

Conclusie

15/01611
Mr. F.F. Langemeijer
8 mei 2015
Conclusie inzake:
[de moeder]
tegen
Raad voor de Kinderbescherming
1. Bij beschikking van 30 juli 2014 heeft de rechtbank Den Haag op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de ouders, waaronder verzoekster tot cassatie (hierna: de moeder), ontheven van het ouderlijk gezag over twee minderjarige kinderen en een voogdes benoemd. Op het hoger beroep van de moeder heeft het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 7 januari 2015 de beschikking van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd.
2. Bij verzoekschrift, op 7 april 2015 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad, heeft mr. K. Bingöl namens de moeder beroep in cassatie ingesteld. Omdat het verzoekschrift niet voldoet aan het vereiste in art. 426a lid 1 Rv dat het is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, is de moeder in de gelegenheid gesteld dit gebrek binnen 14 dagen te herstellen [1] . Binnen deze termijn is het gebrek niet hersteld. Daarom kan de moeder niet in haar cassatieberoep worden ontvangen.
3. De
conclusiestrekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. – g.

Voetnoten

1.Zie onder meer: HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773, NJ 2010/212 m.nt. H.J. Snijders; HR 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:526.