Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1betoogt dat het hof in rov. 4.7 van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat de besmetverklaring (een ‘secundaire’ collectieve actie) niet onder het bereik van art. 6 aanhef en onder 4 ESH valt. Subsidair betoogt het onderdeel dat secundaire acties in beginsel binnen de reikwijdte van art. 6 aanhef en onder 4 ESH vallen, tenzij die acties in redelijkheid geen enkele invloed kunnen hebben op de beslechting van het belangengeschil ter ondersteuning waarvan zij zijn uitgeroepen.
Onderdeel 2richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen (de laatste volzin van) rov. 4.12 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat zelfs indien de onderhavige collectieve actie zou vallen onder art. 6 aanhef en onder 4 ESH en derhalve zou moeten worden getoetst aan art. G ESH, die toetsing voor FNV en HZC negatief zou uitvallen, nu de besmetverklaring van de Evgenia niet heeft bijgedragen aan het stakingsdoel terwijl deze besmetverklaring aanzienlijke en oplopende schade voor Enerco heeft veroorzaakt.
Onderdeel 3is gericht tegen rov. 5 van het bestreden arrest en bouwt voort op de onderdelen 1 en 2.
ultimum remedium) is toegepast, welke vraag door de rechter met terughoudendheid moet worden beantwoord. [14] De vraag aan welke vereisten moet zijn voldaan voordat een staking door de rechter aan beperkingen mag worden onderworpen, is – anders dan art. G ESH beoogt blijkens de daarin opgenomen woorden ‘welke bij de wet zijn voorgeschreven’ – in Nederland niet door de wetgever geregeld maar overgelaten aan de rechtspraak. In zijn arrest van 21 maart 1997 heeft de Hoge Raad het als volgt geformuleerd:
primairdat de beslissing van het hof in rov. 4.7 dat de ‘besmetverklaring’ van de Evgenia niet is gedekt door art. 6 aanhef en onder 4 ESH voor zover die besmetverklaring ook werkzaamheden in (de uitoefening van) derden-ondernemingen betrof, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Pas wanneer sprake is van collectieve acties die zulke duidelijk geheel buiten het terrein van collectief onderhandelen vallende resultaten beogen, vallen die acties buiten het bereik van art. 6 aanhef en onder 4 ESH, aldus het primaire betoog. Het onderdeel betoogt
subsidiairdat ‘secundaire’ collectieve acties in beginsel onder het bereik van art. 6 aanhef en onder 4 ESH vallen, tenzij die acties in redelijkheid geen enkele invloed kunnen hebben op de beslechting van het belangengeschil ter ondersteuning waarvan zij zijn uitgeroepen. In de schriftelijke toelichting zijdens FNV en HZC wordt een uitgebreid rechtsvergelijkend exposé gegeven ter ondersteuning van de door het onderdeel verdedigde stelling dat ook secundaire collectieve acties onder het bereik van art. 6 aanhef en onder 4 ESH moeten worden geschaard. [19]
ultimum remediumis ingezet, omdat deze terughoudendheid slechts geldt voor stakingen die onder het bereik van art. 6 aanhef en onder 4 ESH vallen, hetgeen volgens het hof in casu niet het geval is. Het hof heeft in rov. 4.9 van het bestreden arrest overwogen dat FNV en HZC niet aannemelijk hebben gemaakt dat aan het stakingsdoel, met name de onderhandelingspositie van de bonden ten opzichte van Rietlanden, afbreuk zou worden gedaan wanneer de loswerkzaamheden voor Enerco door een ander bedrijf konden worden verricht. Om deze reden kon de collectieve actie niet als een proportioneel middel worden aangemerkt in het belangengeschil met Rietlanden in de zin van art. 6 aanhef en onder 4 ESH. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.