Conclusie
“oplichting”en 2
“diefstal”is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Het bestreden arrest bevat voorts een bijkomende beslissing.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 28 oktober 2014, betreft het een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verdachte is veroordeeld voor oplichting, meermalen gepleegd, waarbij het hof de bewezenverklaring van de rechtbank Midden Nederland heeft bevestigd. De verdachte heeft in de periode van 4 juni 2010 tot en met 23 juni 2010, door middel van listige kunstgrepen, een slachtoffer, aangeduid als [betrokkene 1], bewogen tot de afgifte van in totaal €50.000,-. De verdachte heeft zich voorgedaan als makelaar en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer, die geestelijk niet helemaal in orde was. De Hoge Raad heeft de kwalificatie van de bewezenverklaring verbeterd, maar oordeelt dat het middel van de verdachte steunt op een verkeerde lezing van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad concludeert dat de bewijsvoering voldoende is om de veroordeling te handhaven, ondanks de klachten van de verdachte over de toereikendheid van het bewijs.
De zaak draait om de vraag of de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels het slachtoffer heeft bewogen tot afgifte van geld. De Hoge Raad benadrukt dat voor de beoordeling van een samenweefsel van verdichtsels niet alleen de leugenachtige mededelingen van de verdachte van belang zijn, maar ook de omstandigheden van het geval, zoals de persoonlijkheid van het slachtoffer en de aard van de mededelingen. De Hoge Raad stelt vast dat de verdachte door zijn leugens en misbruik van het vertrouwen van het slachtoffer, die geestelijk kwetsbaar was, heeft bijgedragen aan de afgifte van het geld. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geen gronden gevonden voor vernietiging van het bestreden arrest.