1 Rov. 2.1 t/m 2.4 van het vonnis van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2010 en rov. 3 van het arrest van het hof Arnhem van 27 maart 2012.
2 Ontleend aan het arrest van het hof Arnhem van 27 maart 2012, rov. 4.5 e.v.
3 HR 9 juli 2010, LJN BL3262, RvdW 2010/898, rov. 4.13; HR 9 juli 2004, LJN AO7817, NJ 2005/270 m.nt. W.D.H. Asser, rov. 3.6.
4 De verklaringen kunnen ook het verwachtingspatroon van de koper beïnvloeden en via art. 7:17 BW tot een tekortkoming leiden. Die route speelt thans niet.
5 Waarbij de s.t. van Vano nrs. 29-30 zowel de onjuiste voorstelling van zaken als het causale verband tussen de onjuiste voorstelling van zaken en het sluiten van de overeenkomst op het oog lijkt te hebben. Het causale verband wordt aan de orde gesteld in en door mij besproken bij onderdeel 4.
6 Het betoog van Foreburghstaete in haar s.t. nr 2.15, dat Vano op 9 december 2009 geen nadere conclusie heeft genomen, lijkt op een misverstand te berusten. Zie de schriftelijke dupliek nr. 4 e.v.
7 Asser/Hijma 7-I* 2013/248; GS Verbintenissenrecht (D.L.M.T. Dankers-Hagenaars), art. 230, aant. 19.
8 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010/629-631; W.L. Valk 2011 (T&C Vermogensrecht), art. 6:230 BW, aant. 2.
9 HR 25 januari2013, LJN BY1071, NJ 2013/69, rov. 3.4.2.
10 GS Verbintenissenrecht (J. Hijma), art. 6:228 BW, aant. 219-220; Asser/Hijma 7-I* 2013, nr. 250; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nrs. 247-248; C.C. van Dam in: J. Hijma e.a., Rechtshandeling en overeenkomst, Deventer: Kluwer 2010, nr. 176; J.M. Smits. Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten, 1999, p. 75 e.v. en 82 e.v.; F.B. Bakels, Ontbinding van wederkerige overeenkomsten, Deventer: Kluwer 1993, p. 83-99.
11 Zie (deels mede over de vraag wanneer het negatief dan wel het positief belang voor vergoeding in aanmerking komt) GS Verbintenissenrecht (J. Hijma), art. 6:228 BW, aant. 18, 220; Asser/Hijma 7-I* 2013, nr. 249; Hijma, noot sub 12 onder HR 8 juli 2011, LJN BQ5068, NJ 2013/256; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nrs. 247, 631 en 640-642; C.C. van Dam in: J. Hijma e.a., Rechtshandeling en overeenkomst, Deventer: Kluwer 2010, nr. 176; C. Bollen, NTBR 2004/76, p. 423; M. de Mol in M.M. van Rossum, Garanties in de rechtspraktijk, Deventer: Kluwer 2002, p. 281 e.v; J.M. Smits. Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten, 1999, p. 105 e.v; A. Hammerstein en J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten, Mon NBW A10, 1998, p. 38 en 45; A.G. Castermans, De mededelingsplicht in de onderhandelingsfase, Deventer: Kluwer 1992, p. 134-139; A.G. Castermans, 'Schadevergoeding bij dwaling', RM Themis 1989, p. 136-146; M.A.B. Chao-Duivis, 'Schadevergoeding bij dwaling: de veroorzaker betaalt', RM Themis 1990, p. 243-264; M.M. van Rossum, 'De schadevergoedingsplicht bij dwaling en de negligent misrepresentation', WPNR 1989 (5928), p. 497-502.
12 HR 25 januari 2002, LJN AD7329, NJ 2003/31 m.nt. J.B.M. Vranken ([.../...]); HR 9 juni 1995, LJN ZC1747, NJ 1995/534 (Visser/Gemeente Ridderkerk), rov. 3.4, lijkt alleen onrechtmatige daad op het oog te hebben. Vgl. A-G Huydecoper, conclusie sub 34 voor HR 8 december 2006, LJN AY7456, NJ 2006/658. Zie ook HR 19 september 2003, LJN AI0829,NJ 2003/234 m.nt. Jac. Hijma.
13 In deze zin ook M. de Mol in: M.M. van Rossum, Garanties in de rechtspraktijk, Deventer: Kluwer 2002, p. 286-289. Vgl. ook J.M. Smits, Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten: parallellen en verschillen, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 105-108. Waar Smits op p. 107, bovenaan, ingaat op dwaling en tekortkoming, heeft hij m.i. niet het oog op de verbintenis die aan de wegens dwaling vernietigbare overeenkomst voorafgaat, maar op de mogelijkheid van samenloop van de grondslagen dwaling en tekortkoming.
14 Vgl. over dergelijke vragen in het algemeen F.B. Bakels, 'Aspecten van samenloop I en II', WPNR 6796-6797 (2009), i.h.b. nr. 17.
15 F.B. Bakels, Ontbinding van wederkerige overeenkomsten, 1993, p. 51-52. In het op p. 373-374 besproken geval beruste de verplichting tot schadevergoeding (gederfde winst) kennelijk op de onrechtmatige daad, die besloten lag in het gepleegde bedrog.
16 J.M. Smits, Dwaling en niet-nakoming bij overeenkomsten, 1999, 87; A. Hammerstein en J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten, Mon NBW A10, 1998, p. 36-37; F.B. Bakels, Ontbinding van wederkerige overeenkomsten, 1993, p. 78-79, 99.
17 Zie O. Lando & H. Beale, Principles of European Contract Law Parts I and II, Den Haag: Kluwer Law International 1999, p. 285 (Comment bij Article 4:119 PECL); Ch. Von Bar & E. Clive (eds.), DCFR Full Edition, München: Sellier 2009, p. 534 (Comments bij Article II-7:216 DCFR). Art. 55 van het voorstel voor een Gemeenschappelijk Europees Kooprecht (COM (2011) 635 def) kent een zelfde regel (vgl. ook art. 28-29). Article 3.7 PICC (2004) respectievelijk 3.2.4 PICC (2010) verwijst de teleurgestelde contractant naar de regeling van de non-performance, zodat het probleem daar niet speelt.