Conclusie
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
nemo tenetur
1.Overzicht
first beneficiary) ter zake van alle activa en inkomsten van een Liechtensteinse
Stiftung. Het doel van die
Stiftungwas het beheer van die Zwitserse bankrekening. Eind 2000 is de
Stiftunggeliquideerd.
Stiftunggevraagd. De eiser heeft verklaard niet te kunnen antwoorden op de vraag hoeveel vermogen in de
Stiftungwas ondergebracht en dat hij niet beschikte over stukken ter zake van de
Stiftung. In verband met dreigend verloop van navorderingstermijnen heeft de fiscus tot behoud van zijn rechten over 1998 en 1999 aan de eiser geschatte navorderingsaanslagen opgelegd in de vermogensbelasting en de inkomstenbelasting, alsmede vergrijpboeten ad 100% van de nagevorderde belasting.
Chambaz v Switzerlandover de samenloop tussen een fiscale inlichtingenverstrekkingsplicht zoals die ex art. 47 AWR en het recht van een (potentieel) verdachte ex art. 6 EVRM om niet gedwongen te worden tot medewerking aan zijn eigen veroordeling. De eiser tot cassatie betoogt dat, mede gezien
Chambaz, de oplegging van de dwangsom in casu ontoelaatbare dwang tot medewerking aan de
criminal chargetegen hem inhoudt. De Staat daarentegen meent dat
Chambazniet afdoet aan de plicht van belastingplichtigen om desgevorderd inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor een juiste belastingheffing en dat de vraag of het aldus ten behoeve van de heffing verkregen bewijsmateriaal ook gebruikt kan worden voor beboetings- of strafvervolgingsdoeleinden in deze procedure niet aan de orde is, maar beantwoord moet worden door de belastingrechter in een eventuele procedure over de boete-opleggingsbeschikkingen of door de strafrechter in geval van strafvervolging van de eiser door het Openbaar Ministerie.
criminal chargetegen hem, meebrengt dat ofwel geen dwang(som) jegens hem gebruikt mocht worden, ofwel een procedurele waarborg had moeten bestaan dat zijn afgedwongen medewerking niet mede tot bewijs in een straf(achtige) procedure tegen hem zou dienen.
criminal charge, en ook als dat (nog) niet het geval is maar de betrokkene niet kan uitsluiten dat de van hem in de toezichtsfeer onder dwang gevorderde informatie ook strafvorderlijk tegen hem gebruikt zal worden, dan kan hij niet zonder schending van art. 6 EVRM bestraft of met straf of boete bedreigd worden voor niet-verklaren of niet-overhandigen van
testimonial or communicative evidence, waaronder begrepen documenten waarop de autoriteiten zonder zijn actieve medewerking (wilsbesluit) niet de hand kunnen leggen, tenzij (i) het gaat om boeten of druk waarvan onder de gegeven omstandigheden niemand wakker hoeft te liggen of (ii) er procedurele waarborgen bestaan dat de in de toezichtsfeer afgedwongen verklaringen of documenten niet strafvorderlijk gebruikt zullen worden. Gaat het om
passievemedewerking aan (dulden van; ondergaan van) dwangmiddeluitoefening tot verkrijging van
non-testimonial physical evidence- zoals een doorzoeking of inbeslagneming - dan is geen sprake van
coercion or oppression in defiance of the will of the accuseden rijst dus geen
nemo tenetur-kwestie, tenzij dat passief doen ondergaan van dwangmiddelen ontaardt in
inhuman and degrading treatment.
testimonial evidencegeëist. Uit de arresten
J.B. v Switzerlanden
Chambazlijkt duidelijk te volgen dat het EHRM met het buiten het
nemo tenetur-plaatsen van bewijsmateriaal ‘that has an existence independent of the will of the accused’ (
Saunders-materiaal) niet bedoelde dat aan een belastingplichtige/potentieel verdachte een substantiële dwangsom of boete opgelegd mag worden wegens niet-overlegging van reeds bestaande en waarschijnlijk belastende documenten waarvan de vervolgende instanties echter zonder zijn medewerking geen kennis kunnen nemen. Eisers geval lijkt onvoldoende te verschillen van die van
J.B.en
Chambaz, in wier gevallen het EHRM oordeelde dat de gevorderde documenten géén ‘Saunders-materiaal’ waren. De eiser kon voorts geenszins uitsluiten dat tegen hem een
criminal chargezou worden ingesteld, nu de Inspecteur hem immers al twee substantiële vergrijpboeten had opgelegd toen van hem de litigieuze medewerking werd gevorderd. Een dwangsom van € 2.500 per dag(deel) met een plafond van € 500.000 is, ten slotte, niet
moderatein de zin van de rechtspraak van het EHRM; een gevangenisstraf van maximaal vier (of zes) jaar en een geldboete (art. 69 AWR) zijn dat overigens evenmin.
verdachtebelastingplichtige ongestraft medewerking aan de belastingheffing kan weigeren waar een
onverdachte belastingplichtige dat niet kan. Zolang de wet geen dergelijke waarborgen biedt, zullen zij van de rechter moeten komen.
2.De feiten
Conet Stiftungte Vaduz, Liechtenstein, die op 18 december 1986 is opgericht (de
Stiftung [2] ).
Beistatutenvan de
Stiftungluiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Auftraggebertot oprichting van de
Stiftungis de ABN AMRO Trust Company te Genève. Als
Repräsentant(vertegenwoordiger) van de Stiftung is aangesteld LGT Treuhand AG te Vaduz. Het document vermeldt dat het doel van de Stiftung is “Verwaltung eigenes Vermögen Bankkonto bei ABN Amro Bank Basel” en dat ABN-Amro Basel bij brief van 9 juni 1997 heeft verzocht de
Beistatutenvan de Stiftung te wijzigen (maar niet waarom of in welke zin). Voorts blijkt uit het document dat de Stiftung per 3 november 2000 is geliquideerd. [3]
Stiftung, (ii) of hij ter zake van betrokkenheid bij een Liechtensteinse Stiftung of bij enig ander (buitenlands) doelvermogen ooit aangifte had gedaan van enig inkomen en (iii) om toezending van bepaalde documenten betreffende de
Stiftung.
Conet Stiftung’. This Stiftung was founded on 2 July 1986 and ‘gelöscht’ on 3 November 2000. Enclosed please find a copy of the documents regarding this Stiftung which I received from the tax authorities in The Netherlands. Can you please inform me whether your firm has in its files information regarding the Stiftumg. If that is the case, I will send you an overview of the documents that I would like to obtain. (…)”.
Stiftungzat op het moment van haar opheffing niet kon beantwoorden en dat hij niet beschikte over stukken betreffende de
Stiftung.
Stiftungsvermogen ad € 5.000.000 (fl. 11.018.550) en een geschat bedrag aan inkomsten uit dat vermogen ad € 200.000. De vermogensschatting berustte op ervaringen met en gegevens over diverse andere Liechtensteinse Stiftungen en de inkomensschatting op een gemiddeld rendement van 4%. Daarnaast legde de Inspecteur voor beide belastingen een vergrijpboete op ad 100% van de nagevorderde belasting met als motivering dat de eiser wist of had moeten weten dat hij de beschikkingsmacht had over het
Stiftungsvermogen en dat hij dat vermogen en de inkomsten daaruit opzettelijk niet heeft vermeld in zijn aangiften inkomstenbelasting 1998/vermogensbelasting 1999. De Inspecteur schreef onder meer:
Stiftungen dier vermogen, en de bestemming van dat vermogen na de opheffing van de
Stiftung;
fair playbeginsel. De Staat heeft zich verweerd tegen deze reconventionele vordering met verwijzing naar hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd.
Stiftungte verstrekken. Bij brief van 29 april 2011 heeft Equity Trust ook aan dit tweede verzoek geen gehoor te zullen geven wegens “confidentiality matters”.
curs. In origineel):
dat de voorzieningenrechter het standpunt van [eiser] deelt dat artikel 49 AWR niet voorschrijft dat deze gegevens ook naar waarheid dienen te worden verstrekt.’ en tegen de afwijzing op die grond van de vordering van de Belastingdienst in conventie onder V [zie 3.1; PJW] voor zover in die vordering mede wordt gevorderd “
de onder I, II, III en IV omschreven gegevens, inlichtingen en/of verklaringennaar waarheid(onderstreping hof)
(...) te verstrekken.”
5.Het geding in cassatie
nemo teneturbeginsel en het daaraan verwante zwijgrecht niet in de weg staan aan een verplichting van [eiser] de Staat informatie op straffe van een hoge dwangsom te verstrekken. U heeft volgens de eiser noch in HR NJ 2009, 566, BNB 2010/21 (
X. v Staat), noch in “vaste rechtspraak” geoordeeld dat de verplichting tot informatieverstrekking ex art. 47(1) AWR voor de belastingheffing niet in strijd zou komen met het
nemo teneturbeginsel, althans niet voor een geval als dat van de eiser, dat zich erdoor kenmerkt dat: (i) de Inspecteur informatie van de eiser afdwingt op straffe van een hoge dwangsom in een civiele procedure, (ii) nadat hij de eiser al aanzienlijke navorderingsaanslagen met punitieve 100%-boetes heeft opgelegd, zich daarbij beroepende op omkering en verzwaring van de bewijslast, (iii) terwijl hij de eiser verdenkt van ‘strafrechtelijk verwijtbaar handelen’; en (iv) hij mede belang bij de informatieverstrekking kan hebben voor de oplegging van vergrijpboetes.
criminal charge(boete-oplegging) (nog) geen sprake was ten tijde van de dwanguitoefening. Bovendien heeft het Hof ten onrechte niet vastgesteld dat van de eiser alleen gegevens worden gevorderd die bestaan onafhankelijk van diens wil (
Saunders-materiaal). De Staat eist juist persoonlijke en mondelinge informatieverstrekking, hetgeen op het tegendeel duidt, zodat ’s Hofs oordeel, als het gebaseerd zou zijn op de veronderstelling dat alleen
Saunders-materiaal wordt gevorderd, niet begrijpelijk is. Het gegeven dat (ook) in een eventuele fiscale procedure de vraag onderzocht kan worden naar de toelaatbaarheid van het gebruik van de afgedwongen informatie voor beboeting of strafoplegging (r.o. 4.4.2), is onvoldoende motivering voor afwijzing van een beroep op
nemo tenetur, met name omdat de Inspecteur en de belastingrechter, vanwege de aard en de samenloop van de heffings- en boeteprocedure, tegelijk over zowel de verschuldigde belasting als de opgelegde boete moeten oordelen en het menselijkerwijs niet voorstelbaar is dat zij de afgedwongen informatie uitsluitend gebruiken bij hun oordeelsvorming over de (hoogte van de) verschuldigde belasting, maar niet bij hun simultane oordeelsvorming over de boete, waarvan de hoogte vooral wordt bepaald door de hoogte van de verschuldigde belasting. In casu is sprake van een
criminal chargeen zal, gezien de genoemde omstandigheden (i)-(iv), de van de eiser gevorderde medewerking mede gebruikt (kunnen) worden voor diens beboeting of strafvervolging. Dan is zonder nadere motivering niet begrijpelijk dat het afdwingen van de informatie in casu niet in strijd zou zijn met het
nemo teneturbeginsel en eiser’s zwijgrecht. Uit de EHRM-arresten
J.B. v Zwitserlanden
Chambazblijkt dat de in casu door de Staat jegens de eiser uitgeoefende dwang ontoelaatbaar is.
Allenen
Martinnenvolgt dat informatieverstrekkingsplichten ten behoeve van belastingheffing niet onder art. 6 EVRM vallen omdat zij een gebruikelijk en onmisbaar onderdeel zijn van de belastingsystemen van de lidstaten van de Raad van Europa waarzonder die systemen niet kunnen functioneren. De litigieuze dwangsom is bovendien niet punitief maar reparatoir van aard. Zelfs als art. 6 EVRM in casu relevant zou zijn, dan nog is het verbod op gedwongen zelfincriminatie geen algemeen recht op het niet of onjuist verstrekken van informatie om onderzoeken van de fiscus te frustreren, ook niet indien die onderzoeken zouden kunnen leiden tot een vervolging als bedoeld in art. 6(1) EVRM. Aanvaarding van eiser’s standpunt zou ertoe leiden dat een verdachte belastingplichtige zich zou kunnen onttrekken aan normale verplichtingen die elke andere belastingplichtige wel moet nakomen. De vraag of de gevorderde fiscaal relevante informatie ook gebruikt mag worden voor beboeting of strafvervolging, is in deze procedure niet aan de orde. De Hoge Raad heeft voorts al geoordeeld [10] dat de Belastingdienst geen garanties aan belastingplichtigen hoeft te geven omtrent het al dan niet gebruiken van door hen onder meewerkplicht te verstrekken informatie. Bovendien volgt uit HR BNB 2008/159 dat het gebruik van de gegevens voor beboeting niet zonder meer zou afstuiten op het
nemo teneturbeginsel, maar dat dat van de aard van de dwang en het delict afhangt. Pas in een eventuele strafrechtelijke procedure moet worden bezien of het gaat om onafhankelijk van de wil van de eiser bestaande gegevens, zodat het Hof ook daarover niet hoefde oordelen in deze procedure. De eiser is trouwens reeds zonder zijn medewerking als eerstbegunstigde bij de
Stiftunggeïdentificeerd. Een beroep op
J.B. v Zwitserlandfaalt omdat die zaak de
determination of a criminal chargebetrof en niet de vraag of de Staat zijn burgers kan verplichten informatie te geven met als doel juiste belastingheffing te verzekeren. Als prikkel tot nakoming van die verplichting mag een dwangsom aan weigering worden verbonden.
Chambazmaakt dat niet anders nu dat arrest in dezelfde lijn ligt als
J.B. v Switzerland.
6.Geannoteerde jurisprudentiële chronologie tot Chambaz
Funke v France [13] acht tegen één dat art. 6 EVRM in de weg staat aan oplegging van dwangsommen en boeten om een verdachte belastingplichtige te dwingen vermoed bewijsmateriaal van zijn vermoede wetsovertreding te produceren. Funke werd door de Franse douane-autoriteiten verdacht van deviezendelicten en het aanhouden van buitenlandse bankrekeningen. De douane wilden de bankafschriften van hem hebben. Funke werd vervolgd wegens niet-overlegging daarvan. Het EHRM achtte dat ontoelaatbaar:
chargedop het moment van dwanguitoefening en het was niet zeker dat de van hem gevorderde en hem waarschijnlijk belastende bescheiden bestonden (al blijkt mijns inziens uit de weergegeven feiten dat Funke al had toegegeven dat ze bestonden). Zijn veroordeling zag specifiek op zijn weigering om mee te werken aan bewijsproductie tegen zichzelf;
nietop de vermoede deviezendelicten. Bestraffing van het niet-produceren van bewijs van eigen wetsovertreding in een procedure die gericht is op bestraffing van die eigen wetsovertreding is dus onverenigbaar met art. 6 EVRM.
Guinness-concern en werd verdacht van beurskoersmanipulatie met het oog op een verwachte overname van
the Distillers Company Plc. Inspecteurs van het
Department of Trade and Industry(DTI) stelden een toezichtsonderzoek in naar verdachte koersbewegingen waaraan Saunders wettelijk verplicht was mee te werken. De DTI-inspecteurs gaven hun bevindingen door aan de vervolgingsautoriteiten, die Saunders’ antwoorden tegen hem gebruikten in een latere strafzaak die tot een veroordeling leidde wegens
conspiracy, false accounting and theft. Het EHRM oordeelde [14] 16 tegen 4 dat art. 6 EVRM was geschonden door het gebruik van het bij het mededingingsonderzoek onder antwoordplicht verkregen bewijsmateriaal in de latere strafzaak, ook al was ten tijde van het DTI-onderzoek nog geen sprake van enige
criminal charge. Dat gebruik tastte Saunders’ geloofwaardigheid en verklaringsvrijheid voor de jury in het strafproces aan. Het EHRM overwoog echter ook dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie zich niet uitstrekt tot het gebruik in strafzaken van bewijsmateriaal dat door toepassing van dwangmiddelen kan worden verkregen onafhankelijk van de wil van de beklaagde, zoals documenten die in beslag genomen worden op grond van een doorzoekingsbevel, alsmede bloed-, urine- en dna-monsters:
gebruikvan tijdens een
niet-punitief onderzoek onder wettelijke en strafbedreigde meewerkplicht verkregen informatie, welk gebruik diende om de positie van de onderzochte/latere verdachte in een later strafproces te ondermijnen. Dat is ontoelaatbaar, behalve voor zover het gaat om bewijsmateriaal dat ook los van de wil van de onderzochte/latere verdachte reeds bestond en door eigenmachtige toepassing van dwangmiddelen zoals doorzoeking en inbeslagneming door de autoriteiten veilig gesteld zou kunnen worden zonder diens medewerking (hierna te noemen:
Saunders-materiaal). Het EHRM maakt kennelijk onderscheid tussen een (actieve) meewerkplicht en een duldplicht; tussen materiaal voor de verkrijging of kennisneming waarvan de
actievemedewerking van de verdachte (een wilsbesluit) vereist is en materiaal dat ook verkregen kan worden door uitoefening van dwangmiddelen waarbij de verdachte ‘slechts’ iets hoeft te
ondergaan, zoals een telefoontap, doorzoeking, inbeslagneming, wangslijmafneming, ademproef, bloedproef, etc. Lenos schrijft daarover (citaat zonder noten, cursiveringen in origineel): [15]
Funke; PJW] bedoelt. Waarom is het relevant dat de autoriteiten meenden, doch niet zeker wisten, dat de gevraagde documenten bestonden? Het werkt verhelderend indien de jurisprudentie van een andere rechterlijke instantie, die zich over het nemo-teneturrecht heeft uitgelaten, in ogenschouw wordt genomen. Het EHRM beroept zich immers voor de afbakening van het nemo-teneturrecht niet alleen op het recht van de lidstaten maar ook op rechtssystemen elders. Het Amerikaanse Supreme Court is een instantie die zich eveneens gesteld zag voor de vraag welk bewijsmateriaal het
privilege against self incriminationbestrijkt. De Amerikaanse rechter beperkt het grondrecht tot bewijs van
testimonial or communicative nature. [16] Daaronder valt bijvoorbeeld niet het afnemen van bloed of het meedoen aan een schrijfproef. De plicht tot het overleggen van documenten is in beginsel evenmin in strijd met dit privilege. Echter, in sommige gevallen kan het overleggen van documenten wel
testimonial or communicativevan aard zijn. Namelijk indien het bestaan en de locatie van de documenten niet reeds uit andere bron aan de overheid bekend waren.”
Saundersde volgende oplossing (p. 800):
Abas [17] betrof een (ex-)piloot aan wie op zijn verzoek vrijstelling van loonbelasting was verleend omdat hij in Ierland zou wonen. De fiscus stelde op zeker moment op grond van art. 47 AWR vragen over zijn woonplaats, waarop Abas antwoordde. Na opening van een gerechtelijk vooronderzoek werd de woning van zijn familie in Aerdenhout doorzocht, waarbij materiaal werd gevonden waaruit bleek dat hij altijd in Aerdenhout had gewoond. In Nederland werd Abas tot in hoogste instantie veroordeeld. [18] Hij klaagde bij de (toen nog) Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM) dat met de door hem verplicht beantwoorde vragenbrief van de Inspecteur het verbod op gedwongen zelfincriminatie was geschonden. Onder verwijzing naar de zaak
Schenk [19] overwoog de Commissie preliminair dat art. 6 EVRM op zichzelf geen regels stelt over de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal in een strafproces. Dat is aan het nationale recht. De ECRM overwoog vervolgens dat onderzoek op basis art. 47 AWR gericht is op feitenvaststelling voor de belastingheffing, niet op vestiging van strafrechtelijke aansprakelijkheid en dat daaraan niet afdoet dat de verkregen informatie wellicht ook kan worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure. Hij stelde voorts vast dat Abas’ antwoorden in essentie niet afweken van reeds eerder - vrijwillig - door hem verstrekte informatie, en overwoog voorts:
nemo teneturbeginsel, omdat (i) we anders - kort gezegd - de uitvoerbaarheid van de belastingwet en andere sociaal-economische wetgeving wel kunnen vergeten, én omdat (ii) (zie de verwijzing naar
Fayeden
Saunders) het gebruik van administratief onder meewerkplicht verkregen materiaal in een eventueel latere straf(achtig) procedure van gebruik uitgesloten kan worden door de
trial judgein dat eventuele strafproces. Ik benadruk dat het Hof er kennelijk vanuit gaat, net als in
Fayeden
Saunders, dat het aanvankelijke onderzoek niet mede gericht was op bestraffing en evenmin hybride (op voor de burger onduidelijke wijze mogelijk gericht op zowel belastingheffing als administratieve beboeting of strafvervolging, zoals in de hieronder te behandelen Zwitserse zaken
J.B. v Zwitserlanden
Chambaz).
I.J.L., G.M.R. en A.K.P. v UK [20] oordeelde het EHRM - unaniem - dat het VK art. 6(1) EVRM had geschonden door hun medewerking tijdens het DTI-onderzoek tegen hen te gebruiken in een latere strafzaak. Deze drie hadden echter ook geklaagd dat de samenwerking tussen het DTI en de aanklager een zelfstandige schending van art. 6(1) EVRM opleverde omdat, gegeven die samenwerking, reeds het DTI-onderzoek onderworpen had moeten zijn aan de garanties van art. 6 EVRM. Het EHRM verwierp die klacht eveneens unaniem omdat het werk van de DTI-inspecteurs in essentie feitenvaststellend en niet oordelend van aard was en dat het resultaat door andere overheidsdiensten voor een veelheid van - mede niet-punitieve - doeleinden gebruikt zou kunnen worden:
Abas(zie 6.4): het gegeven dat de resultaten van een puur administratief controle-onderzoek later wellicht ook in een strafprocedure gebruikt zouden kunnen worden (naast administratief, reparatoir of disciplinair gebruik waar het van meet af aan primair voor bedoeld is), is geen reden voor toepassing van art. 6 EVRM reeds in de fase van dat administratieve onderzoek, dat op dat moment slechts neutraal gericht is op feitenvaststelling en mogelijk herstel van de rechtmatige toestand. De uitvoerende macht moet de feiten kunnen onderzoeken om de niet-punitieve wet te kunnen uitvoeren (om
daarna, op basis daarvan, wellicht
ookte besluiten tot verdergaand onderzoek, gericht op bestraffing). Ik merk opnieuw op dat het EHRM kennelijk uit gaat van een bestuurlijke toezichtsprocedure die afgescheiden is van punitieve trajecten.
whereabouts. Voor het EHRM voerde Ierland aan dat art. 6 EVRM niet was geschonden omdat de strafrechter vrij was om bewijsmateriaal verkregen onder art. 52 van de State Act 1939 uit te sluiten of toe te laten als hem dat “fair and equitable” voorkwam. Volgens Heaney en McGuinness was door de onduidelijk Ierse jurisprudentie en de tegenstrijdige instructie geenszins gegeven dat de strafrechter een onder art. 52 van de State Act 1939 afgedwongen verklaring van de bewijsvoering zou uitsluiten. Het EHRM achtte unaniem het recht op vrijwaring van zelfbeschuldiging inderdaad in de kern geschonden: [21]
very essence’van het zwijgrecht teniet deed:
Saunders,
Abasen
I.J.L., G.M.R. en A.K.P. v UK, die op zichzelf niet-punitieve doelen dienden, betrof de zaak
Heaneyen
McGuinnessdus strafdreiging tijdens een manifest
strafvorderlijkverhoor (gevolgd door daadwerkelijke veroordeling) om de verdachten te doen meewerken aan bewijsvergaring in een van meet af aan manifest strafvorderlijke procedure tegen hen (verdenking van terroristische activiteit), waar niets bestuurlijk-toezichthoudends aan was.
nietging om bewijsmateriaal dat onafhankelijk van J.B.’s wil bestond (para. 68), en (ii) J.B. niet kon uitsluiten dat door hem verstrekte informatie niet slechts voor correcte belastingheffing, maar ook voor fiscale beboeting of strafvervolging tegen hem zou worden gebruikt (para. 66). Dat het voor de overheid niet praktisch is om de bestuurlijke toezichtprocedure (de aanslagregeling) te moeten afscheiden van punitieve procedures, achtte het EHRM geen argument (para. 70): [22]
Saunders-materiaal beschouwde), terwijl het wél om reeds bestaande documenten ging, volgt mijns inziens dat pas van
Saunders-materiaal sprake is als aan
tweeeisen voldaan is: (i) niet alleen moet het materiaal reeds bestaan op het moment van vorderen (zodat de verdachte niet gedwongen wordt het te vervaardigen of over de strekking ervan te verklaren), maar ook moet (ii) de vorderende overheidsinstantie er de hand op kunnen leggen c.q. kennis van kunnen nemen door eigenmachtig gebruik van dwangmiddelen (zonder afgedwongen actieve medewerking van de verdachte), zoals doorzoeking en inbeslagneming (in
Saundersnoemt het Hof ‘documents acquired pursuant to a warrant’), een telefoontap, een ademproef, of de afname van urine- of bloedmonsters of wangslijm. Kennelijk levert het moeten
ondergaanvan een huiszoeking, ademproef of bloedafname geen gedwongen (actieve)
medewerkingaan bewijsvergaring op (in de VS zou deze categorie vermoedelijk
testimonial or communicative evidencegenoemd worden), [23] maar ‘slechts’ een moeten
dulden(duldplicht) waartegen geen
nemo-tenetur-bezwaren bestaan (in de VS zou deze categorie vermoedelijk
non-testimonial physical evidenceworden genoemd). Aan deze benadering ligt kennelijk ten grondslag (zie § 68) ‘s Hofs uit
Saunders(eveneens § 68) overgenomen uitgangspunt dat het recht op vrijwaring tegen dwang tot zelfincriminatie inhoudt:
Saunders-materiaal en is dwang tot actieve medewerking van de verdachte aan de kennisneming ervan in strijd met art. 6 EVRM, hoezeer ook het gevorderde mogelijk in reeds bestaande documenten te vinden zou kunnen zijn die de fiscus echter niet kan vinden zonder medewerking van de belastingplichtige/verdachte af te dwingen of die voor de fiscus niet te duiden zijn zonder medewerking van de verdachte. Het beslissende criterium lijkt mij aldus ‘coercion or oppression in defiance of the will of the accused’ (‘par la contrainte ou les pressions, au mépris de la volonté de l'accusé’). [24] Ik benadruk dat het bij J.B. ging om meewerkvorderingen en boete-oplegging in het kader van een onderzoek waarvan voor de gevorderde - en wellicht ook voor de vorderende ambtenaren - niet duidelijk was of het (slechts) belasting(na)heffing of tevens beboeting zou betreffen.
J.B.overwoog uw derde kamer in de zaak HR BNB 2002/27 [25] als volgt in een zaak waarin een belastingplichtige tijdens een controle-onderzoek (grotendeels) weigerde informatie te verstrekken, waarna de inspecteur hem een geschatte naheffingsaanslag met verhoging (boete), dus mét straf oplegde:
verklaring(
testimonial or communicative evidence) wordt echter uitgesloten van bewijs in de punitieve procedure. Uw derde kamer onderscheidde niet alleen (i) de belastingprocedure van de punitieve procedure, maar ook (ii)
Saunders-materiaal van niet-
Saunders-materiaal: nu de medewerkingsvordering zowel de belastingheffing als de beboeting bleek te dienen, mocht de verklaring c.q. de weigering om te verklaren (dus het
niet-Saunders-materiaal) niet tegen de verdachte/belastingplichtige gebruikt worden in de boetezaak, maar wél - door omkering van de bewijslast - in de belastingzaak. Saunders-materiaal daarentegen (gegevens, inlichtingen en bescheiden die hun bestaan niet danken aan de wil van de verdachte;
non-testimonial physical evidence) mag wél gebruikt worden (en de weigering het te verstrekken mag ‘bestraft’ worden met omkering van de bewijslast) óók voor de boete-oplegging:
Funke, Saunders,
J.B. v Switzerlanden
Shannon, nu uit die arresten mijns inziens volgt dat niet beslissend is of de documenten al dan niet reeds bestonden, maar of de fiscus er zonder de verdachte/belastingplichtige tegen zijn wil tot medewerking te nopen de hand op kon leggen c.q. kennis van kon nemen.
Inland Revenueschriftelijk gevraagd - op straffe van een boete ad £ 300 - om een overzicht te geven van zijn vermogen per 31 januari 1991. Hij reageerde niet, waarop
Inland Revenuehem schriftelijk een
Hansard Warninggaf, die onder meer uiteenzette dat volledige medewerking aan het onderzoek de bereidheid van
Inland Revenuezou kunnen bevorderen om mogelijk blijkende fraude niet strafrechtelijk te vervolgen. In april 1992 gaf Allen alsnog een overzicht van zijn vermogen. Hij werd uiteindelijk vervolgd voor dertien belastingfraude-delicten, en veroordeeld omdat de door hem verstrekte vermogensopstelling onjuist en onvolledig was. Het EHRM oordeelde unaniem, onder verwijzing naar het DTI-onderzoek in
Saunders, dat op zichzelf dwang niet verboden is bij bestuurlijke informatiegaring over de financiële status van een persoon:
Saunders); die valse opgave wás juist het strafbare feit ter zake waarvan hij vervolgd werd. Evenmin werd hij vervolgd wegens weigering mee te werken aan zijn eigen veroordeling (zoals
Funke,
Heaney en McGuinnessen
J.B.). Het Hof onderscheidde
Allenaldus expliciet van zowel
Saundersals van
Funke,
Heaney en McGuinnessen
J.B. v Zwitserland:
J.B. v. Switzerland; PJW] (…) af dat documenten bij nader inzien toch niet onder de
Saunders-regel vallen. In § 68 overweegt het Hof immers dat het bij de documenten die van J.B. gevorderd werden om bewijs gaat dat verschilt van het in
Saundersbedoelde bewijs dat een bestaan heeft onafhankelijk van de wil van de verdachte, (…). Kennelijk mag de overheid de verdachte niet met sancties dwingen mogelijk belastende documenten aan die overheid te verstrekken, zelfs niet als die documenten tevens of voornamelijk gevraagd worden met het oog op niet-strafrechtelijke doeleinden zoals belastingheffing. Het EHRM acht het immers voldoende voor een niet-meewerkrecht (althans vrijwaring van sancties) van J.B. dat “hij
niet kon uitsluitendat niet-aangegeven inkomen blijkende uit deze documenten het strafbare feit van belastingontduiking zou opleveren” (zie r.o. 66; vertaling en
curs. PJW).
Saundersen
J.B. v. Switzerlandslechts met elkaar rijmen als de term “documents, acquired pursuant to a warrant” in
Saunderswordt uitgelegd als: bescheiden die (bij een doorzoeking of inbeslagneming)
zonder medewerkingvan de verdachte verkregen worden. Kennelijk neemt het Hof in zijn jurisprudentie stelling tegen twee verschijnselen:
bestraffingvan weigering van actieve medewerking aan vergaring van incriminerend bewijsmateriaal door een reeds verdachte (zulks blijkt uit
Funkeen
J.B.) en
incriminerend gebruikvan bewijsmateriaal dat voor niet-strafrechtelijke doeleinden vergaard is onder een antwoordplicht toen de belanghebbende nog niet “charged” was (zulks blijkt uit
Saunders).
bestraftmag worden met (zoals in
J.B.en
Funke) “disciplinary fines” of dwangsommen, omdat zo’n bestraffing een ontoelaatbare “method of coercion or oppression” is, “in defiance of the will of the accused.” Bestraffing van niet-medewerking is kennelijk slechts mogelijk als aan de verdachte/belastingplichtige de zekerheid wordt gegeven dat zijn actieve medewerking die via sanctie(dreiging) afgedwongen wordt,
nietvoor bestraffingsdoeleinden gebruikt zal worden. (…) Uit r.o. 70 van
J.B. v. Switzerlandblijkt dat het Hof geen boodschap heeft aan het bureaucratische bezwaar van de Zwitserse regering dat alsdan de informatiegaring voor de belastingheffing en de bewijsvergaring in de straf(achtige) procedure gescheiden moeten worden.
Saundersblijkt dat kennelijk wél gebruik gemaakt mag worden van “documents, acquired pursuant to a warrant” bij een reeds verdachte, is deze rechtspraak een aanmoediging voor de Staten van de Raad van Europa om, indien van reeds verdachte burgers gegevens worden gevraagd voor administratieve doeleinden, het doorzoekingsverlof alvast bij de hand te hebben. Hoewel een dwangsom, bestuurlijke boete of strafvervolging(sdreiging) als sanctie op weigering ontoelaatbaar is omdat die de verdachte dwingt tot actieve medewerking aan zelfbeschuldiging, is kennelijk wél toegestaan een doorzoeking of inbeslagneming om de gegevens te verkrijgen, als de verdachte maar niet actief hoeft mee te werken maar slechts moet dulden (lijdzaam moet toezien hoe zijn bedoening binnenstebuiten gekeerd wordt). Deze rechtspraak dwingt de overheden om zichzelf te gaan helpen, dat wil zeggen om eerder over te stappen op strafvorderlijke dwangmiddelen buiten de medewerking van de burger om. Ik weet niet of de positie van de verdachte belastingplichtige hiermee gediend is vanuit een oogpunt van de belangen die art. 6 EVRM beoogt te beschermen. De vraag rijst ook of nog van “niet tegen de wil van de verdachte” gesproken kan worden als de verdachte weliswaar bij niet-medewerking niet bestraft mag worden met boeten of dwangsommen, maar wel met huiszoeking. Als een verdachte meewerkt om huiszoeking te voorkomen, is dan géén sprake van “coercion” of “oppression,” althans niet van “defiance of the will of the accused”?
actievemedewerking van de verdachte/belastingplichtige aan de vergaring van mogelijk bezwarend materiaal (dat wil niet zeggen dat de verdachte niets gevraagd mag worden, maar alleen dat niet-medewerking niet bestraft mag worden);
J.B.v. Switzerland.
J.B. v Switzerlandmaakte dat voor uw derde kamer niet anders omdat van J.B., anders dan van de betrokkene, de informatie niet werd gevraagd “met het enkele doel een juiste belastingheffing te verzekeren.” Omdat het bij de betrokkene in de litigieuze belastingprocedure uitsluitend om belastingheffing ging (een fiscale boete was niet opgelegd en kon ook niet opgelegd worden), achtte u niet relevant of de gevraagde informatie al dan niet Saunders-materiaal was, hoewel de betrokkene wél strafrechtelijk vervolgd werd ter zake van dezelfde feiten die van belang waren voor de belastingheffing. Uw derde kamer verwierp expliciet de benadering in onderdeel 7.13 van de conclusie (dus geen procedurele garanties voor de betrokkene):
Irish Republican Felons Club. Hij werd door een financieel rechercheur opgeroepen om opheldering te komen geven over de financiën van deze club. Tegen hem werd daarnaast een strafvorderlijk onderzoek ingesteld wegens ‘false accounting’ en organisatie van fraude. Shannon’s advocaat vroeg de autoriteiten om een schriftelijke garantie dat als Shannon zou verschijnen en verklaren, zijn verklaring niet in een strafzaak tegen hem zelf zou worden gebruikt. Die garantie kreeg hij niet, waarop Shannon niet verscheen. Voor dat niet-verschijnen werd hij vervolgens vervolgd en veroordeeld. Voor de ‘false accounting’ en organisatie van fraude daarentegen volgde geen strafvervolging. Met verwijzing naar
Funke(zie 6.2) achtte het Hof deze gang van zaken unaniem in strijd met art. 6 EVRM: [31]
Funke, Heaney and McGuinnesen
J.B. v Switzerland: dreiging met of oplegging van sancties bij niet-meewerken aan een onderzoek dat - al dan niet
mede- gericht is op strafvervolging van de gevorderde, is onverenigbaar met een
fair hearing. Uit de laatst geciteerde zinsnede blijkt dat deze schending van art. 6 EVRM tijdens een dergelijk (mede) op strafvordering gericht onderzoek niet weggenomen wordt door de bevoegdheid van de
trial judgein de eventuele uiteindelijke strafprocedure om zijns inziens
unfairafgedwongen bewijsmateriaal alsnog buiten beschouwing te laten. Het doet immers niet ter zake of daadwerkelijk strafvervolging volgt; de dwang tijdens het strafvorderlijke onderzoek is op zichzelf en reeds op dat moment ontoelaatbaar.
Jalloh [32] oordeelde het EHRM met elf tegen zes dat art. 6(1) EVRM was geschonden door dwanguitoefening jegens de verdachte, hoewel het gedwongen afgestane materiaal als Saunders-materiaal beschouwd zou kunnen worden. Ik meen dat dit de hierboven (6.7) getrokken conclusie steunt dat pas van Saunders-materiaal sprake is als het materiaal niet alleen reeds
bestaatop het moment van opvorderen (‘real evidence’; zie para. 58 in het citaat hieronder), maar de autoriteiten er ook zonder significante dwang jegens de verdachte (met hoogstens dwangmiddeluitoefening onder
duldplicht) de
beschikkingover kunnen krijgen. De Duitse politie verdacht Jalloh van drugshandel. Toen zij hem wilde vatten, slikte hij iets in. Na zijn aanhouding werd hem tegen zijn wil, terwijl hij door vier man in bedwang moest worden gehouden, door een arts via een slang in zijn neus een eerste braakmiddel en een zoutoplossing toegediend, en vervolgens via injectie een tweede braakmiddel. Jalloh gaf inderdaad een bolletje drugs op. Hij werd veroordeeld tot een half jaar voorwaardelijk. Het bolletje werd tot in hoogste instantie toegelaten als bewijs. Jalloh klaagde dat zijn behandeling, die eerder al tot twee sterfgevallen had geleid, het verbod op gedwongen zelfincriminatie schond. Het EHRM overwoog:
Funke, Heaney and McGuinness, J.B. v Switzerlanden
Shannonlijkt het Hof wel erg veel tekst nodig te hebben om tot deze beslissing te komen, hoewel duidelijk is dat de tegen Jalloh’s wil uitgeoefende dwang veel verder ging (zelfs het folterverbod werd immers overtreden) dan die tegen Funke en J.B., in wier zaken het Hof toch reeds in strijd met art. 6 EVRM achtte een boete-oplegging wegens niet-meewerken aan verkrijging van reeds bestaand bewijsmateriaal (documenten). Dat zit hem kennelijk in de aard van het materiaal in de zaak Jalloh. Bloed, wangslijm, haren én ingeslikte voorwerpen bestaan immers onafhankelijk van de wil van de verdachte (‘real evidence’), én de autoriteiten kunnen er in beginsel de hand op leggen zonder de verdachte te dwingen tot actieve medewerking: in beginsel is een
dulden(passief ondergaan) van dwangmiddelen voldoende.
AlsJalloh een bolletje in zijn maag zou blijken te hebben, zou immers niet aan de betrouwbaarheid en het bestaan van dat bewijsmateriaal getwijfeld kunnen worden en zou dat bestaan en die betrouwbaarheid geheel onafhankelijk van Jalloh’s wil vastgesteld kunnen worden. De autoriteiten hadden kunnen wachten tot het bolletje langs natuurlijke weg Jalloh’s lichaam zou hebben verlaten [33] en hadden het dus zonder enige, laat staan actieve, medewerking van Jalloh in beslag kunnen nemen. Het bolletje was dus
Saunders-materiaal, en de opvordering/verkrijging ervan viel dus - volgens ’s Hofs eigen
Saunders-regel - in beginsel geheel buiten de reikwijdte van de vrijwaring tegen gedwongen medewerking aan verkrijging van bewijsmateriaal. Dat zou in casu echter een volstrekt onaanvaardbaar resultaat zijn, nu de autoriteiten als gevolg van hun ongeduld of efficiency-denken een volstrekt excessief dwangmiddel gebruikten (Jalloh in wezen een foltering deden ondergaan). Hoewel het dus om
Saunders-materiaal ging, was
dezedwang tot dulden (in feite een foltering) toch ongeoorloofd (moest
dezeplicht tot dulden van lichaamsinvasief ingrijpen gelijk gesteld worden met gedwongen
actievemedewerking aan verkrijging van belastend bewijs). Zo extreem ver als de Duitse autoriteiten bij
Jallohgingen, strekt de duldplicht van een verdachte bij bewijsverkrijging niet.
Funkeen
J.B., jegens wie de dwang aanzienlijk ernstiger geoordeeld werd. Hun zaken hadden met de zaak
Allen(zie 6.9) gemeen dat de weigering een verklaring af te leggen op zichzelf strafbaar was gesteld (§ 61). Hij achtte (15 tegen 2) art. 6 EVRM niet geschonden: [34]
Funke, Saunders, J.B. v. Zwitserlanden
Shannonen inmiddels ook
Chambaz(zie onderdeel 7 hieronder).
Saunders) een rechtvaardiging is voor een essentiële inbreuk op het verbod van gedwongen zelfincriminatie.
Chambaz.
J.B. v Switzerlandoordeelde het Hof vijf tegen twee dat art. 6 EVRM was geschonden:
Chambazen
Allen, vermoedelijk omdat daarover - gezien de inhoud van de twee
dissenting opinions(zie hieronder) - binnen de zetel uitgebreid gediscussieerd was:
Chambazniet eenduidig, en zou het aan de
Grand Chambervan het Hof moeten zijn om duidelijkheid te scheppen. Kennelijk heeft Zwitserland zich niet tot de Grote Kamer, (mijns inziens terecht) oordelende dat het niet om een ‘exceptional case’ ging (of het 5-panel van die Kamer heeft het verzoek verworpen), [44] zodat het 7-Kamer-arrest ingevolge art. 43(1) EVRM op 5 juli 2012 definitief is geworden.
dissenting opinionsaf dat (i) de meerderheid geen inconsistentie met eerdere rechtspraak zag, (ii) de meerderheid het als inmiddels vaste EHRM-rechtspraak beschouwt dat weliswaar het niet-voldoen aan normale verplichtingen ten dienste van de belastingheffing (zoals boekhouding ter inzage geven, aangifte doen en antwoorden op vragen van de inspecteur) met straf bedreigd en vervolgd mag worden, maar dat zodra de om medewerking gevraagde belastingplichtige niet kan uitsluiten dat zijn medewerking (mede) strekt tot bewijsverwerving ten dienste van een mogelijke strafvervolging ter zake van dezelfde feiten, zijn weigering om mee te werken niet bestraft mag worden met een hogere geldsanctie dan £ 300 (
Allen) à £ 1.000 (
O’Halloran and Francis), laat staan een vrijheidsbenemende (
custodial) straf, (iii) als de Staten dat onwenselijk vinden (omdat de vermoedelijke belastingontduiker dan straffeloos zou kunnen weigeren zijn wettelijke fiscale verplichtingen na te komen waar de oppassende burger wél onder sanctiedreiging moet meewerken), zij procedurele garanties moeten inbouwen dat de afgedwongen heffingsinformatie niet gebruikt wordt voor substantiëring van een
criminal chargeter zake van dezelfde feiten en (iv) dat de meerderheid dit, anders dan de Sloveense rechter, niet onrealistisch of uiterst bezwaarlijk acht voor de uitvoering van de belastingwetgeving. Ik merk ook op dat het arrest niet in het engels beschikbaar is, maar alleen in de taal van de klager (Frans), zodat het EHRM kennelijk een routinezaak, althans geen bijzondere uitspraak zag in zijn arrest.
documentary evidencebegrijpt, ongeacht de toegankelijkheid, achterhaalbaarheid of inbeslagneembaarheid ervan voor de autoriteiten.
8.Nederlandse rechtspraak na Chambaz
Chambazertoe noopt terug te komen op uw en uw derde kamers ‘doorschuif’-leer, inhoudende dat in de civiele en de fiscale procedure - kort gezegd - niet geklaagd kan worden over
nemo tenetur, omdat eventueel strafvorderlijk gebruik van het afgedwongen controlemateriaal niet ter beoordeling staat van de rechter die gaat over de nakoming van de meewerkverplichtingen of de hoogte van de aanslag, maar alleen van de rechter die over de beboeting of vervolging van de vermoede fiscale fraude gaat.
Chambazniet afdoet aan uw in 8.1 samengevatte rechtspraak, zodat de gevorderden zonder meer moesten meewerken aan de verkrijging van de voor de belastingheffing relevante bankgegevens:
nemo teneturbeginsel, maar ook over het andere aspect van de zaak
Chambaz, nl. schending van de
equality of arms, nu het Hof Den Haag hun grieven heeft verworpen over de weigering van de Staat de op hun zaak betrekking hebbende stukken aan hen over te leggen.
Chambazgeen reden ziet om af te wijken van zijn eerder in onder meer HR BNB 2004/225 (zie 6.10) en HR BNB 2008/159 (zie 6.14) uitgezette lijn is minder duidelijk. Weliswaar heeft zij in november 2012 nog onder antwoordplicht verstrekte documenten tot bewijs toegelaten omdat zij onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige zouden bestaan, maar in die zaak werd geen beroep op
Chambazgedaan (de processtukken in cassatie stamden van vóór het wijzen van
Chambaz) en het ging bovendien om stukken die de Inspecteur al had. De zaak betrof een hercassatie in een inkomstenbelastingzaak na cassatie en verwijzing naar de feitenrechter in HR BNB 2011/206. [46] De belastingplichtige verzette zich bij het verwijzingshof tegen inbreng in de inkomstenbelastingprocedure van documenten uit een andere procedure (de vermogensbelastingprocedure). Uw derde kamer overwoog in hercassatie: [47]
andereprocedure mogelijk ‘in defiance of the will of the accused’ had verkregen.
Chambazaanleiding om te oordelen dat overtreding van de meldingsplicht in de WW-wetgeving niet beboet kan worden als de belanghebbende niet kan uitsluiten dat zijn onder die meldingsplicht verstrekte informatie gebruikt zak worden om hem een boete op te leggen. De zaak betrof A, die een WW-uitkering genoot en zich ziek meldde bij het Uwv. De WW-uitkering werd nog dertien weken doorbetaald, waarna A in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering. Het Uwv begon een onderzoek naar A. Een fraude-inspecteur van het Uwv riep hem op voor een gesprek, tijdens hetwelk hij op zijn meewerkplicht werd gewezen, waarna hij een verklaring aflegde waaruit bleek dat hij gewerkt had in het autobedrijf van zijn neef. Het Uwv vorderde zowel de WW-uitkering ad € 6.651,80 als de ZW-uitkering ad € 4.923,39 terug en legde A bovendien een boete ad € 1.040 op wegens niet-nakoming van zijn mededelingsplicht. De boete werd na bezwaar verlaagd tot € 670. De Rechtbank Zwolle-Leystad verklaarde A’s beroep ongegrond ter zake van zowel de terugvordering als de boete-oplegging. In hoger beroep stelde A dat de boete gebaseerd was op zijn verklaring en dat hij ex art. 6 EVRM een zwijgrecht had waar hij op gewezen had moeten worden. De CRvB overwoog:
testimonial evidenceopleverende), zegt deze uitspraak weinig over de vraag wat de CRvB rechtens zou hebben geacht indien het om documenten zou zijn gegaan waar het Uwv niet aan had kunnen komen zonder A’s medewerking. Ik merk overigens op dat ging om een boete ad € 1.040 die in bezwaar verlaagd werd tot € 670 en dat uit de boven (6.9 en 6.13) geciteerde zaken
Allenen
O’Halloran and Francislijkt te volgen dat bij een dergelijke bescheiden dreiging geen vragen rijzen ter zake van schending van de
very essencevan het recht op vrijwaring tegen gedwongen zelfincriminatie zodat de CRvB het beroep op art. 6 EVRM in casu wellicht zelfs had kunnen passeren. [49] De redactie van Fiscaal up to Date annoteerde (FutD 2012/51):
cashdie hij op zijn bankrekening stortte en niet opgaf voor de inkomstenbelasting. De fiscus en vervolgens de FIOD verdachten hem van belastingontduiking en witwassen. Naar aanleiding van een dalende omzet van de autohandel stelde de fiscus een (boeken)onderzoek in naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomsten- en omzetbelasting voor de jaren 2000 t/m 2004. Daarbij vroeg de fiscus de belanghebbende inzicht te geven in de totstandkoming en afwikkeling van de onroerendgoedtransacties. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt op grond waarvan aan A een navorderingsaanslag inkomstenbelasting werd opgelegd mede ter zake van het genoemde bedrag, alsmede een vergrijpboete ad 100% van de nagevorderde belasting. A betoogde voor de belastingrechter met een beroep op
Chambazdat:
9.Recente literatuur
Chambazof uw jurisprudentie strookt met die van het EHRM. Asbreuk meent dat een strikte scheiding van het heffings- en boetesysteem onvermijdelijk is. [51] Ook Pechler lijkt die conclusie te trekken, maar wijst erop dat er
dissenterswaren in de EHRM-zetel die
Chambazwees, en verwacht niet dat u terug zult komen van uw boven in onderdeel 6 geciteerde rechtspraak. [52]
Saunders-uitzondering op art. 6 EVRM vallen, (ii) dat de belastingrechter en de civiele rechter de vraag of art. 6 EVRM door dwang tijdens het controle-onderzoek geschonden is (doordat de onderzochte niet kon uitsluiten dat zijn afgedwongen medewerking mede tegen hem gebruikt zou worden in een punitieve procedure) niet meer kunnen ‘doorschuiven’ naar de boeterechter c.q. de strafrechter maar meteen zelf moet beoordelen (en in geval van dwang die de
very essencevan het
privilegeontluistert, boeten of dwangsommen wegens niet-medewerking moet uitsluiten en, indien wél is meegewerkt, het afgedwongen bewijs verboden moet verklaren voor bestraffingsdoeleinden), (iii) dat een zaak zoals de thans door u te berechten zaak ‘een (…) grote gelijkenis met de zaken Funke, J.B. en Chambaz’ vertoont, en (iv) dat - zolang de wetgever niet ingrijpt - de rechter
authoritatively(zie § 53
Heaney en McGuinness) zal moeten voorzien in waarborgen dat in strijd met art. 6 EVRM voor de belastingheffing afgedwongen materiaal niet in een punitieve procedure tegen de meewerker gebruikt zal worden. Zij achten HR BNB 2002/27 (zie 6.8) onjuist.
Chambazniet duidelijk is over de precieze reikwijdte van het zwijgrecht bij informatieverstrekking op grond van een meewerkplicht in een niet-punitieve bestuursrechtelijke procedure die later gebruikt wordt in een ‘criminal’ procedure, maar zij achten ‘in elk geval veilig’ wetgeving zoals de Zwitserse, op grond waarvan de door een belastingplichtige in een heffingsprocedure verstrekte informatie niet mag worden gebruikt in een daarop volgende ‘criminal’ procedure inzake belastingontduiking. Hendriks [54] merkt op dat Chambaz ondanks de op hem uitgeoefende boetedruk geen verklaring heeft afgelegd en dat wij dus niet weten welk gebruik van dergelijke verklaringen het EHRM al dan niet toegestaan zou hebben, maar dat als wél meegewerkt zou zijn, de oplossing vermoedelijk bewijsuitsluiting zou zijn, zoals de CRvB deed in de boven (8.4) geciteerde zaak en zoals de Zwitsers thans in hun wetgeving hebben opgenomen, alsmede dat een dergelijke garantie voor de verdachte/belastingplichtige vooraf duidelijk moet zijn:
Saunderste ruim uitlegt. Het huidige Nederlandse recht lijkt dus niet EVRM-conform. Twee benaderingen dienen zich aan:
Chambazgeen onderscheid maakt tussen het afleggen van een verklaring en overlegging van de gevorderde (bank)bescheiden. Hij maakt vervolgens onderscheid tussen documenten waar de autoriteiten de hand op kunnen leggen zonder medewerking van de verdachte/belastingplichtige en documenten waar zij zonder zijn medewerking geen kennis van kunnen nemen:
i.e.een bevel om toegang te geven tot versleutelde bestanden op computerschijf of andere digitale gegevensdrager. Hij concludeert (blz. 103):
10.Synthese en evaluatie
Abas,
Allen, I.J.L., G.M.R. en A.K.P. v UK). Als echter sprake is van een
criminal charge, en ook als dat (nog) niet het geval is (en zelfs als er nooit een
chargeblijkt te volgen (
Shannon, § 40)) maar de betrokkene kan niet uitsluiten dat de van hem in de toezichtsfeer onder dwang gevorderde informatie ook strafvorderlijk tegen hem gebruikt zal worden, dan kan hij niet zonder schending van art. 6 EVRM bestraft of met straf of boete bedreigd worden voor niet-verklaren of niet-overhandigen van
testimonial or communicative evidence, waaronder begrepen documenten waarop de autoriteiten zonder zijn actieve medewerking (minstens een wilsbesluit) niet de hand kunnen leggen (
Funke, Heaney and McGuinness, J.B., Marttinen, Shannon, Chambaz), tenzij:
non-custodialis (
O’halloran and Francis; Allen) of
Marttinen; Chambaz).
passievemedewerking aan (dulden van; ondergaan van) dwangmiddeluitoefening - tot verkrijging van
non-testimonial physical evidence- dan is geen sprake van
coercion or oppression in defiance of the will of the accuseden rijst dus geen
nemo tenetur-kwestie (
Saunders, Jalloh), tenzij dat passief doen ondergaan van dwangmiddelen ontaardt in
inhuman and degrading treatment(
Jalloh).
testimonial or communicativemateriaal ontoelaatbaar te verklaren, neemt de strijd met art. 6 EVRM niet weg (
Shannon, met name § 40). Er moeten procedurele waarborgen bestaan dat afgedwongen materiaal niet strafvorderlijk gebruikt wordt (
Marttinen, Chambaz), onder meer omdat op het moment waarop de strafrechter oordeelt, de verklaringsvrijheid al in de kern kan zijn aangetast (
Saunders). Dat betekent dat - zolang de wet het niet regelt - de belastingrechter in de aanslagprocedure c.q. de civiele rechter in de dwangsomprocedure zélf moet bepalen dat het materiaal dat onder antwoordplicht met (significante) sanctiedreiging is verkregen en tegen het strafvorderlijke gebruik waarvan de belastingplichtige zich verzet, niet bruikbaar is voor punitieve doeleinden.
Marttinen(§ 75) en
Chambaz(§ 56) met kennelijke instemming naar de recente Finse en Zwitserse wetswijzigingen, die bewerkstelligen dat de onder dwang in een schuldverhaals- of belastingprocedure verstrekte informatie niet voor punitieve doeleinden gebruikt wordt.
redelijkeschatting is die bewijslastomkering, anders dan een dwangsom of boete wegens niet-meewerken - die immers in ‘defiance of the will of the accused’ wordt opgelegd - gericht op het vermoedelijke belastingbedrag en daarom mijns inziens geen
method of coercion or oppression. De vraag of enigerlei doorwerking van die bewijslastomkering naar de boetegrondslagbepaling toelaatbaar is, door u bevestigend en door de Zwitserse federale wetgever ontkennend beantwoord, laat ik hier rusten.
11.Bespreking van het middel
testimonial or communicative evidencegeëist, óók indien men bestaande bank- of
Stiftungsdocumenten - ondanks
J.B.en
Chambaz- als Saunders-materiaal zou beschouwen, nu van hem immers verdergaande informatieverstrekking wordt gevorderd dan simpele overlegging van enige min of meer nauwkeurig aangeduide bestaande bescheiden. Hij kon voorts geenszins uitsluiten dat tegen hem een
criminal chargezou worden ingesteld. Integendeel: de Inspecteur had hem immers al twee vergrijpboeten van 100% van de nagevorderde belasting opgelegd toen hem de litigieuze gegevens en inlichtingen werden gevraagd. Hij was dus al
charged. Een dwangsom van € 2.500 per dag(deel) met een plafond van € 500.000 ten slotte, kan niet
moderategenoemd worden in de zin van
Allenen
O’Halloran and Francis; zelfs als men daar anders over denkt, blijft staan dat de eiser bedreigd wordt met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar en een geldboete (art. 69(1) AWR). Een omkering en verzwaring van de bewijslast in de navorderingsprocedure heeft hij hoe dan ook al te pakken.
Thinking fast and slow) schrikbarende onderzoeksresultaten rapporteerde ter zake van beïnvloedbaarheid van overtuigingen van - niet alleen - rechters door informatiemanipulatie, maar dát probleem lijkt mij in deze procedure wél ‘doorgeschoven’ te kunnen worden naar de rechter die over een bestuurlijke boete of strafvervolging moet oordelen (die het op zijn beurt naar de wetgever zou kunnen doorschuiven).