Nr. 11/01972
Mr. Hofstee
Zitting: 15 januari 2013
[Verzoekster = verdachte]
1. Verzoekster is bij arrest van 14 maart 2011 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens belaging veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/01972 en 11/01913. In beide zaken zal ik heden concluderen.
3. Namens verzoekster heeft mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel richt zich - naar ik begrijp - tegen de bewezenverklaring van de aan verzoekster tenlastegelegde belaging. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verzoekster de aangeefster [betrokkene 1] vrees heeft aangejaagd dan wel heeft gedwongen iets te dulden in de zin van art. 285b Sr.
5. Ten laste van verzoekster is bewezen verklaard dat:
"zij in de periode van 01 oktober 2008 tot en met 15 januari 2009 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1], met het oogmerk [betrokkene 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft zij, verdachte [betrokkene 1] - meermalen een sms bericht gestuurd."
6. Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
(1) Het proces-verbaal van aangifte van 10 december 2008, inhoudend als de zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 1]:
"In de periode van 1 oktober 2008 tot en met 10 december 2008 ben ik stelselmatig belaagd door [verdachte]. Zij heeft in die periode in Nederland wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk gemaakt op mijn levenssfeer met het oogmerk mij te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Na de dood van mijn ex-man [betrokkene 2] op 1 oktober 2008 kreeg ik van haar vele bedreigingen naar mijn hoofd geslingerd middels SMS berichten op mijn telefoonnummer 06-[001].(1) Ik heb op geen enkele van deze SMS berichten gereageerd. In verband met de SMS'jes ben ik zeer angstig geworden dat een lid van de familie [van verdachte] mij of mijn kinderen wat zal aandoen."
(2) Het proces-verbaal van 'verhoor' van 15 januari 2009, inhoudend als de zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik word na 10 december 2008 nog steeds stelselmatig lastig gevallen door [verdachte]. Ik heb tot eergisteren nog sms-berichten op mijn GSM ontvangen."
(3) De verklaring van verzoekster afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep:
"Het klopt dat ik in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 15 januari 2009 in Nederland meerdere malen sms-berichten via mijn telefoon met het telefoonnummer 06[002] heb gestuurd naar [betrokkene 1]. Na mijn gesprek op 25 oktober 2008 met de politieambtenaar [verbalisant 1] heb ik nog sms-berichten naar haar gestuurd. Ik heb [betrokkene 1] die berichten gestuurd uit frustratie."
7. Artikel 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
8. Het aan verzoeker onder 1 tenlastegelegde feit is toegesneden op art. 285b, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "stelselmatig" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
9. De kern van de strafbepaling van art. 285b Sr wordt gevormd door de stelselmatige inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer.(2) De Hoge Raad let bij de vraag of van stelselmatigheid sprake is op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.(3) De stelselmatigheid moet van dien aard zijn dat zij de gedragingen een indringend karakter geeft, met dien verstande dat het effect van de gedragingen op het slachtoffer naar objectieve maatstaven wordt beoordeeld. Het door de Hoge Raad geconstrueerde beoordelingskader brengt mee dat de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen aspecten kunnen zijn waaruit het beeld van belaging naar voren komt.(4) Niet is steeds vereist dat de inbreuk aanmerkelijk is en niet hoeft altijd te blijken van ernstige emotionele gevolgen, van een grote verstoring van het dagelijks leven dan wel van een zeer ingrijpende of diepgaande invloed op het persoonlijke leven en de vrijheid van het slachtoffer.(5) Zo kan hier de veelheid van gedragingen die ieder op zichzelf beschouwd als een geringe inbreuk op persoonlijkheidsrechten zijn aan te merken, haar betekenis ontlenen aan de voortdurende herhaling.(6)
10. Uit de tot nu toe door de Hoge Raad gewezen arresten kan worden opgemaakt dat aan de stelselmatigheid van belaging niet al te zware eisen worden gesteld. Zeker wanneer het hinderlijk gedrag gepaard gaat met bedreiging of belediging, wordt het al snel als indringend stelselmatig lastigvallen aangemerkt. Meestal gaat het om wisselende combinaties van het versturen van brieven, het opbellen, het sms'en, het veelvuldig aan de deur of in de buurt komen, etc.(7) Waar zich de ondergrens van belaging laat trekken, valt niet in algemene bewoordingen te zeggen en hangt telkens van de omstandigheden van het concrete geval af.(8)
11. Terug naar de voorliggende zaak. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het Hof de strafbare belaging heeft aangenomen op grond van het meermalen versturen van sms berichten met vreesaanjagende inhoud in een periode van tweeënhalve maand. Onduidelijk is hoeveel berichten het precies zijn geweest en wat de inhoud van deze berichten was. Wel blijkt uit bewijsmiddel 1 (de aangifte) dat het om "vele" berichten ging en dat de aangeefster daardoor zeer angstig was geworden dat iemand van de familie [van verdachte] haar of haar kinderen iets zou aandoen. In het onderhavige geval zijn het vooral de duur en de frequentie van de gedragingen van verzoekster alsmede de invloed daarvan op het persoonlijk leven van de aangeefster die de bepalende componenten van de belaging vormen. Daarbij wijs ik erop dat, gezien het proces-verbaal terechtzitting van het Hof, de aangifte op voornoemde onderdelen door of namens verzoekster niet is bestreden. Integendeel zelfs, volgens dat proces-verbaal heeft verzoekster op de terechtzitting van het Hof onder meer verklaard dat zij in de bewezenverklaarde periode meermalen sms berichten met een "vervelende tekst" naar de aangeefster heeft verzonden, en dit zelfs nog heeft gedaan nadat zij daarover op 25 oktober 2008 door een politieambtenaar was aangesproken, en wel uit frustratie (bewijsmiddel 3).
12. Gelet op het vorengaande en het beoordelingskader zoals door de Hoge Raad in de hier relevante rechtspraak uiteengezet, meen ik dat het Hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen terecht heeft geoordeeld dat hier sprake is van belaging in de betekenis die daaraan in art. 285b, eerste lid, Sr toekomt. Het Hof heeft mitsdien geen blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting aangaande het delictsbestanddeel 'stelselmatige inbreuk op de levenssfeer', noch nagelaten de bewezenverklaring in dat opzicht toereikend te motiveren.
13. Het middel is tevergeefs voorgesteld en kan, lijkt mij, worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Uit de gedingstukken kan worden opgemaakt dat de ex-man van de aangeefster de broer was van verzoekster en dat verzoekster het de aangeefster kwalijk nam dat haar broer zelfmoord had kunnen plegen.
2 Aldus M.J.A. Duker, "De reikwijdte van het belagingsartikel", RM Themis, 2007-4, p. 146.
3 HR 29 juni 2004, LJN AO5710, NJ 2004/426 m.nt. De Jong en HR 22 maart 2011, LJN BP00960.
4 Vgl. Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3 (MvT), p. 2 en 15. Vgl. voorts HR 1 juni 2004, LJN AO7066, NJ 2004/354.
5 HR 15 november 2005, LJN AU3495.
6 Zie de conclusie van de vroegere AG Wortel vóór HR 10 januari 2006, LJN AU7081 (niet gepubliceerd).
7 Zie bijvoorbeeld HR 29 juni 2004, LJN AO5710, NJ 2004/426 m.nt. De Jong.
8 In de zaak die leidde tot het arrest van 22 maart 2011, LJN BP0096, NJ 2011/228 m.nt. Keijzer oordeelde de Hoge Raad dat het zeven keer in iets minder dan twee maanden door de straat van de aangeefster fietsen en het op twee dagen enkele keren bellen naar de aangeefster niet een "stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer" opleverden.