ECLI:NL:PHR:2013:BZ2867
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Compensatie bij langdurige vertraging van luchtreizen volgens Verordening (EG) Nr. 261/2004
In deze zaak, die betrekking heeft op het recht op compensatie bij langdurige vertraging van luchtreizen, wordt een aanvullende conclusie gepresenteerd na een eerdere aanhouding door de Hoge Raad. De zaak betreft de luchtvaartmaatschappij Transavia Airlines C.V. en de vraag of passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) Nr. 261/2004. De Hoge Raad had eerder op 15 juni 2012 besloten de procedure aan te houden in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel).
De Procureur-Generaal heeft in deze aanvullende conclusie de relevante feiten en het procesverloop uiteengezet, verwijzend naar een eerdere conclusie van 11 mei 2012 waarin werd geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing. De Hoge Raad heeft in het tussenarrest van 15 juni 2012 geoordeeld dat de bijzondere omstandigheden van de zaak rechtvaardigen dat de uitspraak wordt aangehouden totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan.
Op 23 oktober 2012 heeft het HvJEU in de prejudiciële beslissing geoordeeld dat passagiers van een vertraagde vlucht recht hebben op compensatie wanneer zij drie uur of meer tijdverlies lijden, tenzij de luchtvervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De advocaat van Transavia heeft afgezien van een nadere schriftelijke toelichting. De Procureur-Generaal ziet geen reden om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt, met uitzondering van het feit dat Transavia geen belang meer heeft bij het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing.