ECLI:NL:PHR:2013:BZ2867

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/00512
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij langdurige vertraging van luchtreizen volgens Verordening (EG) Nr. 261/2004

In deze zaak, die betrekking heeft op het recht op compensatie bij langdurige vertraging van luchtreizen, wordt een aanvullende conclusie gepresenteerd na een eerdere aanhouding door de Hoge Raad. De zaak betreft de luchtvaartmaatschappij Transavia Airlines C.V. en de vraag of passagiers recht hebben op compensatie op basis van de Verordening (EG) Nr. 261/2004. De Hoge Raad had eerder op 15 juni 2012 besloten de procedure aan te houden in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel).

De Procureur-Generaal heeft in deze aanvullende conclusie de relevante feiten en het procesverloop uiteengezet, verwijzend naar een eerdere conclusie van 11 mei 2012 waarin werd geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing. De Hoge Raad heeft in het tussenarrest van 15 juni 2012 geoordeeld dat de bijzondere omstandigheden van de zaak rechtvaardigen dat de uitspraak wordt aangehouden totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan.

Op 23 oktober 2012 heeft het HvJEU in de prejudiciële beslissing geoordeeld dat passagiers van een vertraagde vlucht recht hebben op compensatie wanneer zij drie uur of meer tijdverlies lijden, tenzij de luchtvervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De advocaat van Transavia heeft afgezien van een nadere schriftelijke toelichting. De Procureur-Generaal ziet geen reden om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt, met uitzondering van het feit dat Transavia geen belang meer heeft bij het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing.

Conclusie

Zaak 12/00512
Mr. P. Vlas
Zitting, 1 maart 2013
Aanvullende conclusie inzake:
Transavia Airlines C.V.
tegen
1) [Verweerder 1]
2) [Verweerster 2]
3) [Verweerder 3]
4) [Verweerster 4]
1.1 In deze zaak over het recht op compensatie bij langdurige vertraging op grond van Verordening (EG) Nr. 261/2004(1), wordt nader geconcludeerd nadat de Hoge Raad op 15 juni 2012 (LJN: BW9932; RvdW 2012/855) tot aanhouding van de procedure heeft beslist in afwachting van de beslissing van het HvJEU in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel).
1.2 Voor de relevante feiten en het procesverloop verwijs ik naar mijn conclusie van 11 mei 2012, waarin ik op de aldaar vermelde gronden heb geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing.
1.3 Bij het genoemde tussenarrest van 15 juni 2012 heeft de Hoge Raad gemeend dat de 'bijzondere omstandigheden' van deze zaak rechtvaardigen dat de uitspraak wordt aangehouden totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel); de stukken zijn opnieuw in handen gesteld van de Procureur-Generaal voor het nemen van een aanvullende conclusie nadat het HvJEU uitspraak heeft gedaan.
1.4 Bij prejudiciële beslissing van 23 oktober 2012(2) heeft het HvJEU in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel) geoordeeld dat, zoals reeds was bepaald in het Sturgeon-arrest(3), passagiers van een vertraagde vlucht krachtens de Verordening recht op compensatie hebben wanneer zij drie uur of meer tijdverlies lijden, dat wil zeggen wanneer zij drie uur na de door de luchtvervoerder oorspronkelijk geplande aankomsttijd of later hun eindbestemming bereiken, tenzij de luchtvervoerder kan aantonen dat de langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen.
1.5 De advocaat van Transavia heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, afgezien van een nadere schriftelijke toelichting.
1.6 Ik zie geen reden om, naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van 23 oktober 2012, af te wijken van het in mijn conclusie van 11 mei 2012 ingenomen standpunt omtrent het cassatiemiddel van Transavia, met dien verstande dat Transavia gelet op de beslissing van 23 oktober 2012 geen belang meer heeft bij onderdeel 1 waarin het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU of de aanhouding van de zaak in afwachting van de uitkomst van de bij het HvJEU aanhangige procedures aan de orde komt. Onderdeel 2 slaagt op de door mij in mijn eerdere conclusie aangegeven grond.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Verordening (EG) Nr. 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, PbEU 2004, L 46/1 (hierna: de Verordening).
2 LJN: BY2173, NJ 2013/4, m.nt. M.R. Mok.
3 HvJEG 19 november 2009, gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07, Jur. 2009, p. I-10923, NJ 2010/137, m.nt. M.R. Mok.