ECLI:NL:PHR:2013:BZ2865
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Compensatie bij langdurige vertraging van luchtvaartpassagiers op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004
In deze zaak, die betrekking heeft op het recht op compensatie voor passagiers van Transavia Airlines C.V. bij langdurige vertraging van een vlucht, wordt een aanvullende conclusie gepresenteerd na een eerdere aanhouding van de procedure door de Hoge Raad. Deze aanhouding vond plaats in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel). De relevante feiten en het procesverloop zijn eerder uiteengezet in een conclusie van 11 mei 2012, waarin werd geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing.
De Hoge Raad heeft op 15 juni 2012 besloten de uitspraak aan te houden, omdat de bijzondere omstandigheden van de zaak dit rechtvaardigden. De stukken zijn opnieuw in handen gesteld van de Procureur-Generaal voor een aanvullende conclusie na de uitspraak van het HvJEU. Op 23 oktober 2012 heeft het HvJ EU geoordeeld dat passagiers van een vertraagde vlucht recht hebben op compensatie wanneer zij drie uur of meer vertraging oplopen, tenzij de luchtvervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen.
De advocaat van Transavia heeft afgezien van een nadere schriftelijke toelichting. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat er geen reden is om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt, met uitzondering van het feit dat Transavia geen belang meer heeft bij het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU. De motiveringsklacht van Transavia slaagt op de eerder aangegeven grond. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing.