ECLI:NL:PHR:2013:BZ2864

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/00509
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij langdurige vertraging van vluchten op basis van Verordening (EG) Nr. 261/2004

In deze zaak, die betrekking heeft op het recht op compensatie bij langdurige vertraging van een vlucht, wordt een aanvullende conclusie gepresenteerd na een eerdere aanhouding van de procedure door de Hoge Raad in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). De zaak betreft Martinair Holland N.V. en is van belang voor passagiers die te maken hebben met vertragingen van drie uur of meer, zoals geregeld in de Verordening (EG) Nr. 261/2004. De Hoge Raad had eerder op 15 juni 2012 besloten de procedure aan te houden totdat het HvJEU uitspraak zou doen in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel).

De relevante feiten en het procesverloop zijn eerder uiteengezet in een conclusie van 11 mei 2012, waarin werd geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van deze zaak rechtvaardigen dat de uitspraak wordt aangehouden. Na de prejudiciële beslissing van het HvJEU op 23 oktober 2012, waarin werd bevestigd dat passagiers recht hebben op compensatie bij langdurige vertraging, is de advocaat van Martinair niet verder gegaan met schriftelijke toelichting.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat er geen reden is om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt, met de opmerking dat Martinair geen belang meer heeft bij het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep, wat betekent dat de eerdere beslissing van de kantonrechter niet wordt herzien.

Conclusie

12/00509
Mr. P. Vlas
Zitting, 1 maart 2013
Aanvullende conclusie inzake:
Martinair Holland N.V.
tegen
1) [Verweerster 1]
2) [Verweerder 2]
1.1 In deze zaak over het recht op compensatie bij langdurige vertraging op grond van Verordening (EG) Nr. 261/2004,(1) wordt nader geconcludeerd nadat de Hoge Raad op 15 juni 2012 (LJN: BW9929; RvdW 2012/858) tot aanhouding van de procedure had beslist in afwachting van de beslissing van het HvJEU in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel).
1.2 Voor de relevante feiten en het procesverloop verwijs ik naar mijn conclusie van 11 mei 2012, waarin ik op de aldaar vermelde gronden heb geconcludeerd tot verwerping van het ingestelde cassatieberoep.
1.3 Bij het genoemde tussenarrest van 15 juni 2012 heeft de Hoge Raad gemeend dat de 'bijzondere omstandigheden' van deze zaak rechtvaardigen dat de uitspraak wordt aangehouden totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel); de stukken zijn opnieuw in handen gesteld van de Procureur-Generaal voor het nemen van een aanvullende conclusie nadat het HvJEU uitspraak heeft gedaan.
1.4 Bij prejudiciële beslissing van 23 oktober 2012(2) heeft het HvJEU in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson) en C-629/10 (TUI Travel) geoordeeld dat, zoals reeds was bepaald in het Sturgeon-arrest(3), passagiers van een vertraagde vlucht krachtens de Verordening recht op compensatie hebben wanneer zij drie uur of meer tijdverlies lijden, dat wil zeggen wanneer zij drie uur na de door de luchtvervoerder oorspronkelijk geplande aankomsttijd of later hun eindbestemming bereiken, tenzij de luchtvervoerder kan aantonen dat de langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen.
1.5 De advocaat van Martinair heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, afgezien van een nadere schriftelijke toelichting.
1.6 Ik zie geen reden om, naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van 23 oktober 2012, af te wijken van het in mijn conclusie van 11 mei 2012 ingenomen standpunt omtrent het cassatiemiddel van Martinair, met dien verstande dat Martinair gelet op de beslissing van 23 oktober 2012 geen belang meer heeft bij onderdeel 1 waarin het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU of de aanhouding van de zaak in afwachting van de uitkomst van de bij het HvJ EU aanhangige procedures aan de orde komt.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Verordening (EG) Nr. 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, PbEU 2004, L 46/1 (hierna: de Verordening).
2 NJ 2013/4, m.nt. M.R. Mok.
3 HvJEG 19 november 2009, gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07, Jur. 2009, p. I-10923, NJ 2010/137, nt. M.R. Mok.