ECLI:NL:PHR:2013:BY4352

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01002
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Italiaans huwelijksvermogensrecht en rechtskeuze in huwelijksakte

In deze zaak, die zich afspeelt binnen het kader van het internationaal privaatrecht, staat de vraag centraal of de in Italië gehuwde partijen een geldige rechtskeuze hebben gemaakt voor het Italiaanse huwelijksvermogensrecht. De partijen, een Italiaanse vrouw en een Franse man, zijn op 8 januari 1998 in Italië getrouwd en wonen sinds april 1998 in Nederland. De rechtbank 's-Gravenhage heeft in een eerdere beschikking geoordeeld dat het regime van scheiding van goederen van het Italiaanse recht van toepassing is, op basis van een geldige rechtskeuze volgens het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. De vrouw betwist echter de geldigheid van deze rechtskeuze, wat leidt tot een hoger beroep bij het hof 's-Gravenhage.

Het hof vernietigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat er geen ondubbelzinnige aanwijzing van het toepasselijke recht is gedaan door de partijen. Het hof stelt dat de verklaring van partijen tijdens de huwelijksceremonie niet voldoet aan de vereisten van het verdrag, omdat zij onvoldoende zijn voorgelicht over de rechtsgevolgen van hun keuze. De man gaat in cassatie tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat de huwelijksakte wel degelijk een geldige rechtskeuze bevatte voor het Italiaanse recht.

De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof niet in stand kan blijven. De rechtbank had de huwelijksakte correct geïnterpreteerd als een ondubbelzinnige aanwijzing van het toepasselijke recht. De Hoge Raad benadrukt dat de formele en materiële geldigheidsaspecten van de huwelijkse voorwaarden duidelijk onderscheiden moeten worden. De zaak wordt terugverwezen voor verdere behandeling, waarbij de juiste toepassing van het Haags Huwelijksvermogensverdrag centraal staat.

Conclusie

Zaak 12/01002
Mr. P. Vlas
Zitting, 23 november 2012
Conclusie inzake:
[De man]
tegen
[De vrouw]
Deze zaak betreft de vraag of de in Italië gehuwde partijen in hun huwelijksakte een geldige rechtskeuze hebben gedaan voor het regime van scheiding van goederen van het Italiaanse Burgerlijk Wetboek, op grond van de daarvoor geldende voorschriften van het op 14 maart 1978 te 's-Gravenhage tot standgekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.(1)
1. Feiten en procesverloop
1.1 De relevante feiten in cassatie zijn als volgt.(2) Partijen zijn op 3 januari 1998 te Castelbuono (Italië) met elkaar getrouwd volgens de katholieke riten. De door de priester opgestelde originele huwelijksakte is op 8 januari 1998 door de ambtenaar van de burgerlijke stand ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
1.2 De vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit, de man heeft de Franse nationaliteit. Partijen wonen sinds april 1998 in Nederland.
1.3 Bij beschikking van 22 december 2010 heeft de rechtbank 's-Gravenhage de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts onder andere beslist dat tussen partijen het regime van scheiding van goederen van het Italiaanse recht geldt op grond van een geldige rechtskeuze krachtens het Haagse Huwelijksvermogensverdrag 1978. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
'Verdeling
(...)
Partijen verschillen van mening over welk recht van toepassing is. De man stelt dat partijen bij huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze hebben gedaan voor Italiaans recht. De man verwijst hierbij naar de door de priester opgemaakt huwelijksakte en het door hem aangevraagde en overgelegde advies van de Internationaal Juridisch Instituut van 15 januari 2010. De vrouw heeft deze rechtskeuze betwist. Zij stelt dat voor het toepasselijke recht aansluiting moet worden gezocht bij de eerste huwelijksdomicilie van partijen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, 's-Gravenhage, 14 maart 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing is. (...)
De rechtbank overweegt dat in de overgelegde huwelijksakte is aangetekend dat de echtgenoten, in aanwezigheid van derden hebben verklaard dat zij gekozen hebben voor huwelijkse voorwaarden conform artikel 162, lid 2, van het [Italiaanse] Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat partijen hebben gekozen voor het regime van scheiding van goederen conform artikel 162, lid 2, van het Italiaans Burgerlijk Wetboek, derhalve voor het Italiaanse huwelijksvermogensrecht en dat deze keuze ook conform de daaraan te stellen voorwaarden conform het Verdrag is gemaakt. Aangezien naar Italiaans recht een keuze voor het stelsel van scheiding van goederen in de vorm van een verklaring daarover opgenomen in het huwelijksakte rechtsgeldig is, concludeert de rechtbank dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen is ontstaan.
Subsidiair heeft de vrouw zich zonder nadere toelichting beroepen op wilsgebreken, te beoordelen naar Italiaans recht. De rechtbank passeert deze blote stelling van de vrouw, en acht in dat verband van belang dat de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat partijen waren overeengekomen om eventuele bedrijfsvermogen(s) gescheiden te houden. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat partijen zich bewust zijn geweest van de essentie van het gekozen regime van scheiding van goederen.
Gezien het vorenstaande zal het verzoek van de vrouw tot verdeling van de gemeenschap worden afgewezen.'
1.4 Bij beschikking van 23 november 2011 heeft het hof 's-Gravenhage, voor zover van belang, de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het huwelijksvermogensregime tussen partijen vernietigd en opnieuw rechtdoende bepaald, dat partijen binnen veertien dagen na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking dienen over te gaan tot de verdeling van de (krachtens het toepasselijke Nederlandse recht bestaande) gemeenschap van goederen. Het hof heeft als volgt overwogen:
'7. Partijen zijn op 8 januari 1998 met elkaar getrouwd in Italië. De vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit, de man de Franse nationaliteit. Partijen wonen sinds april 1998 in Nederland.
Dit betekent dat volgens Nederlands internationaal privaatrecht het hof op basis van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, welk verdrag voor Nederland op 1 september 1992 in werking is getreden, dient te beoordelen, welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst.
8. Ingevolge artikel 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht dat de echtgenoten voor het aangaan van het huwelijk hebben aangewezen.
9. Partijen verschillen van mening of er een dergelijke rechtskeuze is gedaan.
10. De man stelt - kort weergegeven - dat partijen bij huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze hebben gedaan voor Italiaans recht. Hij verwijst hiertoe - onder meer - naar de door de priester opgemaakte huwelijksakte. Volgens de vrouw is het eerste huwelijksdomicilie bepalend voor het tussen de echtgenoten geldende huwelijksgoederenregime nu partijen geen gemeenschappelijke nationaliteit bezaten ten tijde van het sluiten van het huwelijk en zij toen niet hebben aangegeven welk recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke verhouding tussen partijen.
11. Het hof stelt voorop dat artikel 11 van het Verdrag bepaalt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden.
12. Artikel 13 van het Verdrag bepaalt dat een uitdrukkelijk overeengekomen aanwijzing van het toepasselijke recht dient te geschieden in de vorm welke voor huwelijkse voorwaarden is voorgeschreven, hetzij door het aangewezen interne recht, hetzij door het interne recht van de plaats waar die aanwijzing geschiedt. De aanwijzing dient in elk geval te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk.
13. In het voornoemde artikel 11 en in het bijzonder het vormvereiste van artikel 13 van het Verdrag ligt naar het oordeel van het hof besloten dat partijen bij een uitdrukkelijke rechtskeuze zich bewust zijn van de rechtsgevolgen van een rechtskeuze en zijn voorgelicht over de rechtsgevolgen van zowel het maken van een uitdrukkelijke rechtskeuze als van het niet maken van een rechtskeuze.
14. Tijdens de behandeling ter zitting bij het hof is gebleken dat partijen niet, althans onvoldoende, zijn voorgelicht over de rechtsgevolgen van hun keuze voor huwelijkse voorwaarden conform artikel 162, lid 2, van het (Italiaanse) Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van het hof voldoet de verklaring van partijen aan de priester ter zake niet aan de aan een uitdrukkelijke aanwijzing van het toepasselijke recht te stellen eisen als bedoeld in de artikelen 11 en 13 van het Verdrag. Daarnaast is niet vast komen te staan, want betwist door de vrouw, dat partijen voorafgaand aan de huwelijkssluiting bij de burgerlijke stand een gesprek over het toepasselijke recht hebben gehad zoals de man stelt. Het hof is derhalve van oordeel dat er in het licht van de bovenstaande feiten niet gesproken kan worden van een ondubbelzinnige aanwijzing van het toepasselijke recht door partijen.
15. Artikel 4, lid 1, van het Verdrag bepaalt dat indien de echtgenoten voor het aangaan van het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zijn hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Tussen partijen is niet in geschil dat zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland hebben gevestigd, zodat op grond van artikel 4, lid 1, van het Verdrag Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is. Het tweede aanvullende verzoek van de man, waarin hij verzoek te bepalen dat het Italiaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, wordt derhalve afgewezen.'
1.5 De man is tijdig in cassatie gekomen van de beschikking van het hof. De vrouw heeft verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel keert zich met vijf klachten (a t/m e) tegen het oordeel van het hof dat niet kan worden gesproken van een (ondubbelzinnige) aanwijzing van het toepasselijke recht door partijen, met als gevolg dat sprake is van een algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht.
2.2 Op de onderhavige zaak is van toepassing het Haagse Huwelijksvermogensverdrag 1978 dat op 1 september 1992 voor Nederland in werking is getreden. Het verdrag is van toepassing op het huwelijksvermogensrecht van echtgenoten die na 1 september 1992 in het huwelijk zijn getreden.(3) Op grond van art. 2 heeft het verdrag een universeel toepassingsgebied: het verdrag is van toepassing zelfs indien de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van de echtgenoten niet die is van een verdragsluitende staat dan wel indien het recht dat op grond van de verdragsregeling van toepassing is, niet het recht is van een verdragsluitende staat. Dat Italië geen partij bij het verdrag is, doet niet af aan de toepasselijkheid van het verdrag.(4)
2.3 Onderdeel a voert aan dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de bij het huwelijk door partijen gemaakte keuze om het stelsel van scheiding van goederen naar Italiaans recht van toepassing te verklaren. De toepassing van de algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht is rechtens onjuist althans de motivering van de beslissing, die slechts betrekking heeft op de geldigheid van de rechtskeuze, is gebrekkig. Onderdeel b sluit hierop aan door te betogen dat het hof de keuze van partijen voor het stelsel van scheiding van goederen naar Italiaans recht ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, niet geldig heeft geoordeeld in het licht van art. 11 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 waaruit volgt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht ondubbelzinnig moet voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. Onderdeel c voert aan dat, voor zover het vereiste van een uitdrukkelijke rechtskeuze wordt gehanteerd, zonder nadere motivering onduidelijk is waarom het hof oordeelt dat daarvan geen sprake is. Partijen hebben immers uitdrukkelijk, op de door de Italiaanse wet bepaalde wijze, verklaard dat zij het wettelijke regime van scheiding van goederen overeenkomstig art. 162 lid 2 van de (Italiaanse) Codice Civile toepasselijk verklaren, aldus het middel. Deze onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.4 In cassatie moet tot uitgangspunt worden genomen dat de huwelijksakte van partijen vermeldt dat de bruid en bruidegom, in aanwezigheid van hun getuigen, hebben verklaard dat zij gekozen hebben voor huwelijkse voorwaarden conform art. 162 lid 2 van het (Italiaanse) Burgerlijk Wetboek ('il regime della separazione nei loro rapporti patrimoniali, a norma del l'art. 162, secondo comma, del Codice Civile').(5) In rov. 14 van de bestreden beschikking wordt deze keuze van partijen door het hof gekwalificeerd als een 'keuze voor huwelijkse voorwaarden conform artikel 162, lid 2, van het (Italiaans) Burgerlijk Wetboek'. Art. 162 lid 1 van het Italiaanse BW schrijft voor dat huwelijkse voorwaarden, op straffe van nietigheid, bij authentieke akte moeten worden gemaakt, maar volgens het tweede lid kan de keuze voor een stelsel van scheiding van goederen eveneens in de huwelijksakte worden gemaakt.(6)
2.5 Voor zover partijen al niet geacht kunnen worden het toepasselijke recht uitdrukkelijk te hebben aangewezen als bedoeld in art. 11 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, heeft het hof met zijn oordeel in rov. 14, slot, dat 'niet gesproken kan worden van een ondubbelzinnige aanwijzing van het toepasselijke recht door partijen', miskend dat de in de huwelijksakte neergelegde 'huwelijkse voorwaarden conform artikel 162, lid 2, van het (Italiaans) Burgerlijk Wetboek' een ondubbelzinnige aanwijzing van het toepasselijke recht bevatten als bedoeld in art. 11 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Een keuze voor een bepaald (regime uit een bepaald) rechtsstelsel kan immers uit de in huwelijkse voorwaarden gebruikte bewoordingen worden afgeleid, bijvoorbeeld door te verwijzen naar bepalingen uit het burgerlijk wetboek van het desbetreffende land.(7) Uit de vermelding in de huwelijksakte dat partijen overeenkomstig het vormvoorschrift van art. 162 lid 2 Codice Civile hebben gekozen voor 'il regime della separazione nei loro rapporti patrimoniali', volgt zo niet uitdrukkelijk dan in ieder geval ondubbelzinnig dat partijen een stelsel van scheiding van goederen naar Italiaans recht voor ogen hebben gehad.(8)
2.6 De beslissing van het hof is voorts onbegrijpelijk, waar het op grond van de in rov. 12 t/m 14 aan de uitdrukkelijke rechtskeuze gewijde overwegingen in de laatste volzin van rov. 14 tot de conclusie komt dat niet gesproken kan worden van een ondubbelzinnige aanwijzing van het toepasselijke recht door partijen.
2.7 Bij de beoordeling van de formele geldigheid van de huwelijkse voorwaarden heeft het hof bovendien ten onrechte materiële geldigheidsaspecten betrokken, te weten de vraag of partijen 'zich bewust zijn van de rechtsgevolgen van een rechtskeuze en zijn voorgelicht over de rechtsgevolgen van zowel het maken van een uitdrukkelijke rechtskeuze als van het niet maken van een rechtskeuze' (rov. 13). De maatstaf die het hof hier hanteert volgt, zoals onderdeel d terecht betoogt, niet uit de in art. 11 t/m 13 van het verdrag gestelde (formele) voorwaarden voor een uitdrukkelijke of stilzwijgende aanwijzing van het toepasselijke recht.
2.8 De slotsom is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. In het geding na verwijzing zal het onderscheid tussen de formele en materiële geldigheidsvereisten van (in) de huwelijkse voorwaarden (vervatte rechtskeuze) goed voor ogen moeten worden gehouden, en kan het ontbreken van de in rov. 14 door het hof genoemde voorlichting van partijen over de rechtsgevolgen van een keuze voor huwelijkse voorwaarden naar Italiaans recht hooguit aan bod komen(9) in het kader van de materiële geldigheidsvraag die - zoals onderdeel e terecht betoogt - krachtens art. 10 Haags Huwelijksvermogensverdrag beoordeeld moet worden naar het (beweerdelijk) gekozen (Italiaanse) recht.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Trb 1988, 130. Het verdrag wordt hierna afgekort als het Haagse Huwelijksvermogensverdrag 1978. Het verdrag is op 1 september 1992 voor Nederland in werking getreden.
2 Zie de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2010 onder het kopje 'Feiten', alsmede rov. 7 van de beschikking van het hof 's-Gravenhage van 23 november 2011.
3 Zie art. 21 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 in samenhang met (thans) art. 10:52 lid 1 BW.
4 Vgl. P. Vlas & F. Ibili, Ontwikkelingen IPR: huwelijksvermogensrecht (2002-2006), WPNR 2007/6714, p. 533.
5 De Italiaanse huwelijksakte en een beëdigde Nederlandse vertaling daarvan zijn te vinden als prod. I bij het inleidende verzoekschrift.
6 De eerste twee leden van art. 162 Codice Civile luiden als volgt: 'Le convenzioni matrimoniali debbono essere stipulate per atto pubblico sotto pena di nullità. La scelta del regime di separazione può anche essere dichiarata nell'atto di celebrazione del matrimonio'. De Duitse vertaling van Bergmann/Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht, p. 64, luidt als volgt: 'Die Ehevereinbarungen müssen zur Vermeidung der Nichtigkeit in öffentlicher Urkunde getroffen werden. Die Wahl des Güterstandes der Trennung kann auch in der Heiratsurkunde erklärt werden'. Zie ook cassatierekest, p. 2; verweerschrift in cassatie, nr. 2.10; rapport van 15 januari 2010 van het Internationaal Juridisch Instituut, p. 4 (prod. 10 bij het verweerschrift in eerste aanleg zijdens de man van 19 januari 2010). Zie voorts kopie hypotheekakte, in procesdossier, onder tabblad E, produktie 28, waarin staat dat partijen zijn gehuwd 'onder het maken van huwelijkse voorwaarden'.
7 Zie Explanatory Report by Alfred E. von Overbeck, Conférence de La Haye de droit international privé, Actes et Documents de la Treizième Session 1976, Tome II, Régimes Matrimoniaux, nr. 187: 'The important consequences of the choice by the spouses of the applicable law justify the requirement of an express manifestation of intent. However, it can happen that a marriage contract containing substantive clauses has been drafted in such a manner (because, for example it refers to articles of a Civil Code) that one can identify without any possible doubt the law that the spouses had in mind, even though it has not been explicitly mentioned'. Zie ook I.S. Joppe, Huwelijksvermogensrecht, Praktijkreeks IPR, deel 7, 2010, p. 51: 'Voldoende is dat de rechtskeuze impliciet - zij het vanwege de ingrijpende rechtsgevolgen die daaraan verbonden kunnen zijn, wel ondubbelzinnig - uit de bewoordingen waarin de huwelijksvoorwaarden zijn opgemaakt, kan worden afgeleid (bijvoorbeeld doordat hierin verwezen wordt naar de artikelen van een bepaald burgerlijk wetboek)'. Vgl. B.E. Reinhartz, in: T&C Personen- en familierecht, 2010, aant. op art. 11 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
8 Het regime van scheiding van goederen naar Italiaans recht is nader geregeld in art. 215 e.v. Codice Civile.
9 Dit zou slechts anders zijn wanneer het Italiaanse recht voor de formele geldigheid van de rechtskeuze als eis zou stellen dat partijen moeten zijn voorgelicht over de gevolgen van hun keuze; in de bestreden beschikking is daarvoor echter geen aanknopingspunt te vinden.