ECLI:NL:PHR:2013:BY4114

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04373
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verzoekster, de Staat der Nederlanden, tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had op 7 juni 2012 het verzoek van de verzoekster tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit afgewezen op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De verzoekster had tijdig beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.

De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzoekster de Nederlandse nationaliteit niet had verkregen, omdat de optie op grond van artikel 27 lid 2 RWN (oud) te laat was afgelegd. De klachten die door de verzoekster waren ingediend, berustten op een onjuiste lezing van de beschikking van de rechtbank. De rechtbank had niet geoordeeld dat voor de vaststelling van het Nederlanderschap vereist was dat de optant woonachtig was in het land waar geopteerd werd, noch dat een geboorteakte noodzakelijk was voor de optie.

Bovendien werd in de uitspraak benadrukt dat de wijzen waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen limitatief zijn opgesomd in de Rijkswet op het Nederlanderschap. De mogelijkheid dat ambtenaren van de burgerlijke stand alsnog het Nederlanderschap kunnen toekennen in het geval van overschrijding van de optietermijn, werd verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat de Nederlandse nationaliteit niet kan worden verkregen op basis van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot niet-ontvankelijk verklaring van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.

Conclusie

Zaak 12/04373
Mr. P. Vlas
Zitting, 16 november 2012
Conclusie inzake:
[Verzoekster],
verzoekster
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
(hierna: de Staat)
1. Bij beschikking van 7 juni 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek van verzoekster tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op de voet van art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoekster tijdig beroep in cassatie ingesteld.
2. De aangevoerde klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.(1) Daartoe geldt het volgende. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen omdat de optie op grond van art. 27 lid 2 RWN (oud) te laat is afgelegd. Voor zover de klachten al voldoen aan de eisen die aan een middel moeten worden gesteld, berusten diverse klachten op een onjuiste lezing van de beschikking van de rechtbank. De rechtbank heeft, anders dan het middel betoogt, niet geoordeeld dat voor de vaststelling van het Nederlanderschap vereist is dat de optant woonachtig is in het land waar geopteerd wordt en dat voor de optie een geboorteakte is vereist. Evenmin heeft de rechtbank in rov. 5.4 geoordeeld dat aan de ambtenaar van de burgerlijke stand op Bonaire een verwijt kan worden gemaakt. Verder miskent het middel dat de wijzen waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen limitatief zijn opgesomd in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Daartoe behoort niet de mogelijkheid dat ambtenaren van de burgerlijke stand alsnog het Nederlanderschap kunnen toekennen in het geval van overschrijding van de optietermijn. Volgens vaste jurisprudentie kan de Nederlandse nationaliteit evenmin worden verkregen op grond van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.(2)
3. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zijdens verzoekster is geen procesdossier overgelegd, zodat de beoordeling van de vraag of deze zaak voor toepassing van art. 80a RO in aanmerking komt door mij heeft plaatsgevonden aan de hand van het griffiedossier.
2 HR 16 september 1994, LJN: ZC1450, NJ 1995/563, m.nt. GRdG.