1 De Maltese autoriteiten hebben aan belanghebbende een certificate of acknowledgement afgegeven waarop onder meer is vermeld dat de voor vestiging in Malta vereiste documenten op 15 juni 2000 zijn geregistreerd (zie bijlage 17 bij het beroepschrift in eerste aanleg).
2 A zelf was reeds in januari 2000 naar Engeland verhuisd; zie p. 3 van het verweerschrift in eerste aanleg.
3 Rechtbank Haarlem 13 oktober 2010, nr. AWB 09/1232, LJN BO1588, V-N 2011/6.11, NTFR 2011/208 met commentaar Bouwman.
4 Hof Amsterdam 2 februari 2012, nr. 10/00817, LJN BV7134, NTFR 2012/1321 met commentaar Rozendal.
5 HR 12 maart 1980, nr. 19 180, na conclusie Mok, LJN AX0028, BNB 1980/170 met noot Den Boer.
6 Kamerstukken II, 1958-1959, 5380, nr. 3, p. 37 lk en 38 rk.
7 Kamerstukken II, 1962-1963, 5380, nr. 19, p. 60 rk.
8 Wet van 29 september 1950, houdende verzachtingen voor de berekening van de belastingen naar inkomen en winst (Wet Belastingherziening 1950), Stb. 1950, K 423.
9 Kamerstukken II, 1948-1949, 1251, nr. 3, p. 7, rk.
10 HR 2 april 1947, nr. B. 8335, aantekening H.J.D. U oordeelde in dat arrest dat de partij die de onderneming van de overleden ondernemer voortzet bij het opstellen van de beginbalans niet gebonden is aan de slotbalans van de onderneming van de overleden ondernemer.
11 Kamerstukken II, 1949-1950, 1251, nr. 9, p. 42 rk - 43 lk.
12 Noot PJW: art. 39 Besluit IB 1941 regelde de buitenlandse objectieve belastingplicht en was de voorloper van art. 49 Wet IB 1964 en art. 7.2 Wet IB 2001.
13 Besluit van 22 januari 1996, nr. DGO96-0691, BNB 1996/120.
14 Resolutie van den secretaris-generaal van het departement van Financiën van 11 augustus 1942, nr. 124.
15 Kamerstukken II, 1948-1949, 1251, nr. 3, p. 10 rk.
16 Kamerstukken II, 1961-1962, 6000, nr. 6 (voorlopig verslag), p. 4 rk.
17 Kamerstukken II, 1962-1963, 6000, nr. 9, p. 7 rk.
18 Kamerstukken II, 1968-1969, 6000, nr. 22, p. 32 rk-33 lk.
19 Noot PJW: Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen (Wet van 9 maart 1967, Stb. 1967, 161) en Rijkswet zetelverplaatsing door de overheid van rechtspersonen en instellingen (Wet van 9 maart 1967, Stb. 1967, 162). Bij eerstgenoemde Rijkswet staat het belang van de betrokken rechtspersoon voorop en is het aan hem om te beslissen al dan niet de zetel te verplaatsen; bij laatstgenoemde Rijkswet staat het belang van de Staat voorop en geschiedt zetelverplaatsing (of niet) bij overheidsbesluit. Laatstgenoemde Rijkswet is te zien als een aanvulling op eerstgenoemde Rijkswet, en is bedoeld voor publiekrechtelijke lichamen en privaatrechtelijke lichamen wier bestuurders "buiten staat zijn of zich niet genoeg diligent betonen om het te dezer zake kennelijk bestaande belang van die rechtspersoon te behartigen" zodat de overheid alsnog kan ingrijpen; zie de MvT bij behandeling van laatstgenoemde Rijkswet (Kamerstukken II, 1964-1965, 8022 (R470), nr. 5). Voor de parlementaire behandeling van beide Rijkswetten, zie Kamerstukken 8022 (R470).
20 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 96.
21 Kamerstukken II, 1999-2000, 26 727, nr. 7, p. 463-464.
22 Besluit van 6 maart 2001, nr. CPP2000/3020M, BNB 2001/230.
23 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 728, nr. 3, p. 55.
24 Kamerstukken II, 1999-2000, 26 728, nr. 6, p. 78.
25 Art. 15c Wet Vpb luidde in 2001:
"Indien een belastingplichtige die feitelijk in Nederland is gevestigd bestanddelen van zijn vermogen, een zelfstandig gedeelte van een onderneming daaronder begrepen, vanuit Nederland overbrengt naar een door hem gedreven onderneming buiten Nederland en de werkelijke leiding van de belastingplichtige gelijktijdig of daarna niet meer in Nederland plaatsvindt waardoor de belastingplichtige voor de toepassing van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dan wel de Belastingregeling voor het Koninkrijk, niet meer wordt aangemerkt als inwoner, worden die bestanddelen voorzover deze nog behoren tot het vermogen van de belastingplichtige, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het ophouden van de hiervoor bedoelde inwonerschap geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer."
Art. 15d Wet Vpb luidde in 2001:
"Voordelen uit de door belastingplichtige gedreven onderneming die niet reeds uit anderen hoofde in aanmerking zijn genomen, worden gerekend tot de winst van het kalenderjaar waarin de belastingplichtige ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten. In dat geval worden de goederen voor de toepassing van de desinvesteringsbijtelling geacht aan de onderneming te zijn onttrokken."
26 Kamerstukken II, 2001-2002, 28 034, nr. 3, p. 11. Het Belastingplan 2002-II Economische infrastructuur trad met ingang van 1 januari 2002 in werking (wet van 14 december 2002, Stb. 2001, 641).
27 Kamerstukken II, 1993-1994, 23 316, nr. 7, p. 1. De Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen (13 oktober 1994, Stb. 1994, 800) vult de eerder aangehaalde Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen aan (zie voetnoot 19). De Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen was nodig omdat de Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen slechts zag op verplaatsing naar een ander land binnen het Koninkrijk en niet tevens op verplaatsing naar derde landen, met name bevriende Mogendheden.
28 Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, met Protocol en Onderlinge Overeenkomst (Trb. 2008, 201 en Trb. 2009, 123).
29 Kamerstukken I, 2010-2011, 32 145, nr. C, p. 4.
30 HR 13 november 1991, nr. 27 091, na conclusie Verburg, LJN ZC4775, BNB 1992/58 met noot Juch, V-N 1991/3484, punt 8, FED 1992/419 met aantekening van de redactie.
31 HR 17 februari 1993, nr. 28 260, na conclusie Verburg, LJN ZC5259, BNB 1994/163 met noot Nooteboom, V-N 1993/775, punt 6. In dit arrest bevestigde u dat het grensambtenarenarrest HR BNB 1980/170 ook geldt voor de vennootschapsbelasting.
32 HR 27 april 1994, nr. 28 500, na conclusie Van Soest, LJN ZC5655, BNB 1994/208 met noot Den Boer, V-N 1994/1591, punt 8, FED 1994/377 met aantekening Smit.
33 HR 27 augustus 1997, nr. 32 333, LJN AA3278, BNB 1998/50 met noot Van der Geld, V-N 1997/3542, punt 14, FED 1998/383 met aantekening Van Dun.
34 HR 15 november 2000, nr. 35 694, na conclusie Van Kalmthout, LJN AA8315, BNB 2001/61 met noot Meussen, V-N 2000/54.13, NTFR 2000/1696 met commentaar Van Beelen. In dit arrest was de vraag of op grond van art. 16 Wet IB 1964 partiële afrekening mogelijk was, in cassatie niet gesteld en u kon haar dus onbeantwoord laten.
35 HR 14 december 2001, nr. 36 365, na conclusie Van Kalmthout, BNB 2002/208 met noot De Vries, V-N 2002/8.27, NTFR 2001/1730 met commentaar Albert.
36 J.W. Bellingwout, Zetelverplaatsing in beweging (I) Eindafrekening anno 2001, WFR 2001/271, par. 7.5.
37 Zie voetnoot 25. Deze tekst is op belangrijke punten gewijzigd door het Belastingplan 2002-II Economische infrastructuur maar het heffingsmoment is niet gewijzigd (het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het ophouden inwoner te zijn in de zin van een belastingverdrag, het BRK of - thans - de Belastingregeling voor het land Nederland). Bellingwouts observaties gelden mijns inziens ook de huidige tekst van art. 15c(1) Wet Vpb.
38 E.C.C.M. Kemmeren, in: A.C. Rijkers en H. Vording, Vijf jaar Wet IB 2001, Deventer: Kluwer 2006, p. 289.
39 HR 14 december 2001, nr. 36 365, na conclusie Van Kalmthout, BNB 2002/208 met noot De Vries, V-N 2002/8.27, NTFR 2001/1730 met commentaar Albert.
40 HR 25 februari 1976, nr. 17 804, na conclusie Van Soest, LJN AX3770, BNB 1976/110 met noot Den Boer.
41 HR 4 februari 1987, nr. 23 560, na conclusie Van Soest, LJN AW7766, BNB 1987/131, met noot Den Boer, V-N 1987/854.
42 HR 27 maart 1991, nr. 26 409, na conclusie Verburg, LJN ZC4541, BNB 1991/204 met noot Van Brunschot, V-N 1991/2479, FED 1991/330 met aantekening Reuvers.
43 HR 12 juli 2002, nr. 36 954, na conclusie Groeneveld, LJN AD5801, BNB 2002/402 met noot Slot, V-N 2002/36.9, NTFR 2002/1046 met commentaar Kuypers.
44 Zie punt 32 van het 2010-commentaar bij art. 7.
45 J. Schuch, Die Zeit im Recht der Doppelbesteurungsabkommen, Wenen: Linde 2002, p. 189-19.
46 R.C. de Smit, Exitheffingen in de winstsfeer: noodzakelijk?, in: P. Kavelaars (red.) e.a., Totaalwinst, Rotterdam: Service Point Erasmus, p. 81-93.
47 K. Vogel e.a., Klaus Vogel on Double Taxation Conventions. A commentary to the OECD-, UN- and US Model Conventions for the Avoidance of Double Taxation of Income and Capital. With particular reference to German treaty practice, Den Haag: Kluwer Law International 1997 (derde editie), preface to Arts. 6 to 22, onderdeel II. (Material date), p. 360, Randziffer 6.
48 HvJ EU 29 november 2011, C-371/10 (National Grid Indus), na conclusie Kokott, nog niet gepubliceerd in Jur., BNB 2012/40 met noot Douma, V-N 2011/67.8, NTFR 2011/2856 met commentaar Emmerink, FED 2012/62 met aantekening Van den Broek, Ondernemingsrecht 2012/41 met commentaar Schutte-Veenstra.
49 Besluit van 14 december 2011, nr. BLKB 2011/2477M, BNB 2012/41, V-N 2012/4.16.
50 Voorstel tot een Wet uitstel van betaling exitheffingen, Kamerstukken II 2011/12, 33262 nr. 2 en 3.
51 Bundesfinanzhof 28 oktober 2009, IR 99/08; zie daarover Terra/Wattel, European Tax Law, 6th edition, p. 967, en Kemmeren in H&I 2010/6.10.
52 In gelijke zin M. van Dun, Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats, Fiscale Monografieën nr. 81, Deventer: Kluwer 1997, p. 49-51.
53 Art. 2 Wet IB 1964 kende wel een woonplaatsfictie voor ambtenaren maar deze was niet gegrond op oprichtingsrecht, dat zich bij natuurlijke personen niet voor kan doen.
54 Art. 2(1) van de Rijkswet zetelverplaatsing door de overheid van rechtspersonen en instellingen luidt:
"Indien in geval van oorlog, onmiddellijk oorlogsgevaar, revolutie of daarmee vergelijkbare buitengewone omstandigheden naar Ons oordeel de belangen van het Koninkrijk dit vereisen, kunnen Wij Onze Ministers van Justitie en van Financiën machtigen om bij gezamenlijke beschikking de plaats van vestiging van een of meer in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten gevestigde rechtspersonen over te brengen naar een andere, in de beschikking aan te geven, plaats binnen het Koninkrijk der Nederlanden." Vgl. art. 6(1)(a) van de Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen en art. 1(2) van de Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen.
55 In gelijke zin J.W. Bellingwout, Zetelverplaatsing van rechtspersonen (diss. KUN Nijmegen), Deventer: Kluwer 1996, p. 242.
56 Het begrip 'overbrenging' moet ruim worden opgevat. Zo omvat het in de opvatting van de medewetgever ook vermogensbestanddelen die aan de buitenlandse onderneming moeten worden toegerekend; zie de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het ontwerp van de Invoeringswet Wet IB 2001 (Kamerstukken II, 1999-2000, 26 728, nr. 6, p. 78 (zie 5.4.3)). Die opvatting betrof weliswaar art. 15c Wet Vpb maar deze bepaling is gemodelleerd naar art. 3.60 Wet IB 2001 zodat zij mijns inziens ook art. 3.60 Wet IB 2001 geldt.
57 Uit art. 2.5(2) Wet IB 2001 volgt dat de keuze voor binnenlandse belastingplicht ook geldt voor art. 3.61 Wet IB 2001.
58 Een verschil tussen beide artikelen is wel dat art. 3.60 Wet IB 2001 spreekt van binnenlandse belastingplicht en art. 15c Wet Vpb uitgaat van het inwonerschap. Dat verschil moet vermoedelijk verklaard worden doordat onder de vennootschapsbelasting ook niet-inwoners die naar Nederlands recht zijn opgericht nog steeds binnenlands belastingplichtige zijn, zij het meestal (zeer) beperkt.