ECLI:NL:PHR:2012:BY3118

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/03554
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlandse nationaliteit op basis van Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak hebben verzoeksters, [verzoekster 1] en [verzoekster 2], beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juni 2012, waarin hun verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster 1 op basis van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en daarmee de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Dit oordeel is in cassatie onbestreden gebleven.

De Hoge Raad bevestigde dat het verkrijgen van een Nederlands paspoort niet een van de manieren is waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen, zoals de rechtbank terecht had overwogen. De klachten van verzoeksters werden door de Hoge Raad als niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De klacht over een besluit van de gemeente Rotterdam werd verworpen, aangezien dit besluit niet in cassatie kon worden aangevochten en de rechtbank haar beschikking niet op dit besluit had gebaseerd.

Daarnaast werd de klacht dat geen optieverklaring behoefde te worden afgelegd indien de moeder van verzoekster 1 de Nederlandse nationaliteit bezat, niet geaccepteerd. Dit betrof een oordeel over de toepasselijkheid van artikelen 6 en 27 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat door de rechtbank was gegeven. Aangezien dit oordeel een zelfstandig dragende grond vormde voor de afwijzing van het verzoek, hadden verzoeksters geen belang bij de overige klachten die tegen de beschikking van de rechtbank waren ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Conclusie

Zaak 12/03554
Mr. P. Vlas
Zitting, 9 november 2012
Conclusie inzake art. 80a inzake:
1. [Verzoekster 1] en
2. [Verzoekster 2]
(hierna gezamenlijk: verzoeksters)
tegen
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst, hierna: de Staat)
1. Bij beschikking van 7 juni 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek van verzoeksters tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op de voet van art. 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen. Tegen deze beschikking hebben verzoeksters tijdig beroep in cassatie ingesteld.
2. In cassatie is onbestreden het oordeel van de rechtbank dat [verzoekster 1] op grond van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (Trb. 1975, 132) op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit heeft verloren (rov. 5.1). Het verkrijgen van een Nederlands paspoort is niet een van de wijzen waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen (rov. 5.2).
3. De aangevoerde klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daartoe geldt het volgende. De klacht over een besluit van de gemeente Rotterdam treft geen doel, omdat over een dergelijk besluit in cassatie niet kan worden geklaagd en overigens de rechtbank haar beschikking niet op dit besluit heeft gebaseerd. De klacht dat geen optieverklaring behoefde te worden afgelegd indien de moeder van [verzoekster 1] de Nederlandse nationaliteit bezat, bestrijdt niet het in rov. 5.4 gegeven oordeel over art. 6 resp. art. 27 RWN (oud). Daarmee blijft het oordeel van de rechtbank overeind dat verzoekers niet op grond van de optieverklaring de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Aangezien rov. 5.4 voor de afwijzende beschikking een zelfstandig dragende grond is, hebben de verzoekers geen belang bij de overige tegen rov. 5.3 gerichte klachten.
4. De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G