ECLI:NL:PHR:2012:BY3118
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vaststelling Nederlandse nationaliteit op basis van Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak hebben verzoeksters, [verzoekster 1] en [verzoekster 2], beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juni 2012, waarin hun verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster 1 op basis van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en daarmee de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Dit oordeel is in cassatie onbestreden gebleven.
De Hoge Raad bevestigde dat het verkrijgen van een Nederlands paspoort niet een van de manieren is waarop het Nederlanderschap kan worden verkregen, zoals de rechtbank terecht had overwogen. De klachten van verzoeksters werden door de Hoge Raad als niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De klacht over een besluit van de gemeente Rotterdam werd verworpen, aangezien dit besluit niet in cassatie kon worden aangevochten en de rechtbank haar beschikking niet op dit besluit had gebaseerd.
Daarnaast werd de klacht dat geen optieverklaring behoefde te worden afgelegd indien de moeder van verzoekster 1 de Nederlandse nationaliteit bezat, niet geaccepteerd. Dit betrof een oordeel over de toepasselijkheid van artikelen 6 en 27 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat door de rechtbank was gegeven. Aangezien dit oordeel een zelfstandig dragende grond vormde voor de afwijzing van het verzoek, hadden verzoeksters geen belang bij de overige klachten die tegen de beschikking van de rechtbank waren ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.