ECLI:NL:PHR:2012:BX7852

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03965
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschillen over ontbinding en ontruiming van woonruimte met achterstallige huurbetalingen

In deze zaak, die zich afspeelt in het huurrecht, gaat het om een geschil tussen de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SEGESTA VASTGOED II B.V., en de huurder, die sinds 1996 een woning huurt van de rechtsvoorganger van Segesta. De huurder heeft in het verleden te maken gehad met ontruimingsvonnissen die na betaling niet zijn uitgevoerd. In 2009 heeft Segesta een verstekvonnis van de kantonrechter te Amsterdam verkregen, waarbij de huurovereenkomst werd ontbonden vanwege een betalingsachterstand van € 993,08. De zoon van de huurder heeft echter op 19 februari 2009 een bedrag van € 1.000,00 betaald, en de huurder heeft ook huur over de maanden april, mei en juni 2009 betaald, maar deze betalingen zijn door Segesta gerestitueerd.

Na een vonnis van de kantonrechter op 3 september 2009, dat het verstekvonnis vernietigde en Segesta verplichtte de woning weer ter beschikking te stellen, heeft de huurder vanaf maart 2009 weer in de woning gewoond. In de onderhavige procedure heeft Segesta de huurder opnieuw gedagvaard, met vorderingen tot ontbinding en ontruiming wegens achterstallige huur. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, en het hof Amsterdam heeft dit vonnis bekrachtigd.

De huurder heeft in cassatie aangevoerd dat zij geen huur verschuldigd was voor de periode waarin zij geen huurgenot had door de ontruiming. Het hof heeft dit verweer verworpen, en de Hoge Raad heeft in cassatie de klachten van de huurder beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de huurder geen vordering tot ontbinding heeft ingesteld en dat Segesta in beginsel nakoming van de huur kan vorderen. De Hoge Raad verwerpt de klachten van de huurder en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Conclusie

Rolnr. 11/03965
Mr M.H. Wissink
Zitting: 14 september 2012
conclusie inzake
[Eiseres],
wonende te [woonplaats]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SEGESTA VASTGOED II B.V.,
gevestigd te Alkmaar
(hierna Segesta)
1. Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2. In rov. 3.2 van zijn in cassatie bestreden arrest van 24 mei 2011 geeft het hof Amsterdam een samenvatting van de zaak. Zeer in het kort speelt het volgende.
[Eiseres] huurt sedert 1996 van (de rechtsvoorganger van) Segesta een woning. Ontruimingsvonnissen uit 2004 en 2007 zijn, na betaling, niet uitgevoerd. Segesta heeft op 20 februari 2009 een verstekvonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 20 januari 2009, waarbij de huurovereenkomst was ontbonden op grond van een betalingsachterstand € 993,08, wel ten uitvoer gelegd. De zoon van [eiseres] had op 19 februari 2009 een bedrag van € 1.000,00 op het kantoor van de gemachtigde van Segesta betaald. Hij heeft ook de huur over de maanden april, mei en juni 2009 betaald. Segesta heeft deze betalingen gerestitueerd. Bij vonnis van 3 september 2009 van de kantonrechter te Amsterdam is het verstekvonnis vernietigd en is Segesta veroordeeld het gehuurde weer aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Segesta heeft in dat vonnis berust. De zoon van [eiseres] heeft in elk geval vanaf 22 maart 2009 weer zijn intrek in de woning genomen. [Eiseres] heeft zelf betalingen verricht vanaf september 2009.
3. In de onderhavige procedure heeft Segesta [eiseres] wederom gedagvaard en ontbinding en ontruiming gevorderd met betaling van de achterstallige huur. De kantonrechter te Amsterdam heeft bij vonnis van 11 november 2010, hersteld bij vonnis van 22 december 2010, de vorderingen toegewezen. Het hof Amsterdam heeft dit vonnis bekrachtigd.
4. [Eiseres] heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld, dat zij geen huur verschuldigd was over de periode dat zij ten gevolge van de executie van het verstekvonnis van 20 januari 2009 niet in het genot is geweest van de woning. Hieraan legde zij ten grondslag (i) een tekortkoming van Segesta om het gehuurde daadwerkelijk ter beschikking te stellen, (ii) verrekening van de huurtermijnen met een schadevordering op Segesta in verband met de onrechtmatige ontruiming en (iii) een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft dit verweer verworpen.
5. Bij dagvaarding van 23 augustus 2011 is [eiseres] tijdig in cassatie gekomen. Tegen Segesta is verstek verleend.
6. In cassatie worden onder A t/m C drie klachten voorgedragen die zich achtereenvolgens richten tegen de verwerping van de drie hierboven bedoelde gronden waarop [eiseres] haar verweer heeft gebaseerd.
7. In onderdeel A wordt aangevoerd dat het hof zich ten onrechte heeft beroepen op vaste rechtspraak en daartoe verwijst naar HR 19 februari 1988, LJN AD0206, NJ 1989/343 m.nt. C.J.H. Brunner (Droog/Bekaert). Door de vernietiging van het verstekvonnis is weliswaar de huurovereenkomst herleefd, maar dat neemt niet weg dat [eiseres] en haar zoon enige maanden het huurgenot niet gehad hebben door toedoen van Segesta, en Segesta de huurbetalingen die zij in die periode heeft ontvangen (van de zoon van [eiseres]) geweigerd heeft in ontvangst te nemen en aldus zelf een huurachterstand heeft veroorzaakt.
8. Doordat de huurovereenkomst, na vernietiging van het verstekvonnis op 3 september 2009, tussen partijen in stand is gebleven, blijft ook de verplichting van [eiseres] tot betaling van haar huur bestaan. [Eiseres] heeft geen vordering tot (partiële) ontbinding ingesteld als gevolg van de gestelde tekortkoming aan de zijde van Segesta voor het niet verschaffen van huurgenot aan [eiseres] (rov 3.4). Segesta kon daarom in beginsel nakoming vorderen.
9. De weigering van Segesta van de huurbetalingen van de zoon van [eiseres] maakt dit niet anders. In de eerste plaats, omdat de onderhavige procedure ziet op achterstallige betalingen tot aan 8 maart 2010 (rov. 3.7), terwijl de betalingen door de zoon van [eiseres] niet op die hele periode zagen. In de tweede plaats, omdat het blijkens rov. 3.9 Segesta vrijstond die betalingen te weigeren om te voorkomen dat de zoon van [eiseres] zich de positie van huurder kon aanmeten. Het hof heeft deze (aangeboden) betalingen dus niet opgevat als een (aanbod tot) betaling door een derde van de door de huurder ([eiseres]) verschuldigde huurtermijnen (artikel 6:30 lid 1 BW). Door deze betalingen te weigeren geraakte Segesta dan ook niet in schuldeisersverzuim (artikel 6:58 BW). Onderdeel A faalt daarom.
10. In onderdeel B wordt aangevoerd dat het hof in rov. 3.5 ten onrechte tot het oordeel komt dat het beroep op verrekening door [eiseres] faalt. Het hof heeft miskend, aldus het onderdeel, dat de brief van mr. H.F.M. Struycken (de gemachtigde van [eiseres]) aan Segesta van 12 november 2010 (waarmee kennelijk wordt bedoeld: 16 november 2010), uitsluitend betrekking had op kosten die door [eiseres] zijn gemaakt en derhalve niet ziet op kosten gemaakt door de zoon van [eiseres]. Het oordeel van het hof dat de vordering tot schadevergoeding van [eiseres] op Segesta minstens voor een substantieel gedeelte, zo niet geheel in het vermogen van de zoon valt, is derhalve onjuist.
11. Het onderdeel keert zicht tegen een feitelijke, en dus aan het hof voorbehouden, lezing van de processtukken. De bedoelde brief, productie B bij MvG, wordt besproken in MvG nr. 14. Uit de MvG blijkt dat het gaat om een vordering tot schadevergoeding van zowel [eiseres] als haar zoon. De aangehaalde brief van mr. H.F.M. Struycken heeft het hof ook zo kunnen lezen (zij vermeldt bijvoorbeeld dat het gaat om een schadevergoedingsvordering van "familie [van eiseres]"). Gelet hierop, faalt de klacht dat het hof heeft miskend dat de schade uitsluitend betrekking had op kosten die door [eiseres] zijn gemaakt. Daarmee ontvalt ook de basis aan de klacht aangaande de mate waarin de schade in het vermogen van de zoon viel. Onderdeel B faalt daarom.
12. In onderdeel C wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte niet het beroep van [eiseres] op de redelijkheid en billijkheid heeft gehonoreerd. [Eiseres] meende immers niet de huur te hoeven betalen in de periode tussen het verstekvonnis van 20 januari 2009 en de vernietiging ervan op 3 september 2009, omdat zij het huurgenot niet had. Het hof had met het oog op de huurbescherming [eiseres] deze misvatting moeten vergeven.
13. Het onderdeel richt zich tegen rov. 3.6. De verwerping door het hof van het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid getuigt m.i. niet van een onjuiste rechtsopvatting in het licht van het feitelijk gebruik dat de zoon van [eiseres] van de woning heeft gemaakt gedurende de periode van de ontruiming. Daarmee faalt de klacht uit onderdeel C.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G