1 De Staatssecretaris heeft bij één geschrift beroep in cassatie ingesteld tegen de twee hofuitspraken. Uw griffie heeft niettemin twee zaaknummers toegekend; één voor elk belastingjaar, vermoedelijk omdat het Hof voor beide belastingjaren separate uitspraken had gedaan.
2 Opbrengsten van vorderingen op aandeelhouders.
3 Zie - in beide zaken - bijlage 10 bij het verweerschrift in de beroepsprocedure.
4 Rechtbank 's-Gravenhage 17 september 2009, nr. AWB 08/5695 VPB, niet gepubliceerd.
5 Hof 's-Gravenhage 26 mei 2010, nr. BK-09/00793, LJN BM6503, NTFR 2010/1555, met noot Nieuweboer.
6 Rechtbank 's-Gravenhage 17 september 2009, nr. AWB 08/5696 VPB, LJN BK0374, NTFR 2009/2403, met noot Van den Bos.
7 Hof 's-Gravenhage 26 mei 2010, nr. BK-09/00794, niet gepubliceerd.
8 Toevoeging PJW: In de procedure over 2005 (10/02827) is het geschil uitgebreider omschreven. De volgende tekst was opgenomen op de plaats van deze voetnoot: "[, en zo ja, of voor de berekening van de niet in aanmerking te nemen rente de geactiveerde rentekosten in mindering moeten worden gebracht op de verschuldigde geldleningen". Ik acht dat verschil in cassatie niet relevant.
9 Toevoeging PJW: op de plaats van (...) stond in beide zaken: "Verder is in geschil of eiseres recht heeft op integrale vergoeding van proceskosten." In cassatie is dat mijns inziens niet relevant.
10 Alleen opgenomen in de zaak over 2005 (10/02827).
11 Het wordt mij uit de dossiers niet duidelijk hoe het Hof voor beide jaren uitkomt op een belastbaar bedrag van nihil. De belanghebbende concludeerde in de zaak over 2004 tot een belastbare winst de € 128.754 en in de zaak over 2005 tot een belastbare winst de € 290.523. Als verrekenbaar verlies 2002 gaf zij € 56.073 aan en als verrekenbaar verlies 2003 € 166.519 (dus in totaal € 222.592).
12 In zaak 10/02827 (2005) is geen vergoeding van griffierecht gelast, maar het dictum is identiek: "- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, - vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van nihil, - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.208."
13 In zaak 10/02827 in het Rechtbankdossier achterin het mapje "Beroepschrift" en in zaak 10/02824 als bijlage 4 bij het hoger beroepschrift bevindt zich een machtiging: J heeft op 14 mei 2009 D gemachtigd om namens de belanghebbende de procedure tot in hoogste instantie te voeren. 10/0824: blijage 4 bij hoger beroepschrift.
14 Vergelijk Kamerstukken II 2003/04, 29 210 (Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004)), nr. 25 (Nota naar aanleiding van het Nader Verslag), blz. 14. De belanghebbende is van oordeel dat de Staatssecretaris een onjuist criterium hanteert en een verkeerd voorbeeld geeft in zijn besluit van 5 juli 2007, nr. CPP2006/2514M.
15 Kamerstukken II 1986/87, 19 813 (Bijzondere bepalingen voor de geconsolideerde jaarrekening), nr. 3 (Memorie van Toelichting), blz. 3.
16 De belanghebbende wijst op Kamerstukken II 1986/87, 19 813, nr. 3, blz. 4.
17 Richtlijn van de EG-raad van 3 juni 1990, nr. 2003/49/EG, betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen, PB L 157, blz. 49-54 (26 juni 2003).
18 In beide zaken identiek.
19 De Staatssecretaris betoogt ad (i) dat de IRRichtlijn moet worden gezien in de context van belastingverdragen die lidstaten hebben gesloten, die doorgaans zijn gebaseerd op het OESO-modelverdrag. De IRRichtlijn beoogt de nadelen te mitigeren van methode (1) ter voorkoming van dubbele belasting over rentebetalingen (verlaging van de door de bronstaat maximaal te heffen bronbelasting). Die nadelen zijn: (a) juridische dubbele heffing blijft soms in stand doordat de verrekening van buitenlandse bronbelasting in de ontvangststaat doorgaans beperkt is tot de belasting die de ontvangststaat over de nettorente heft; (b) liquiditeitsnadeel; (c) extra administratieve lasten. De Staatssecretaris baseert zich op de tweede overweging van de considerans van de IRRichtlijn en de toelichting op het oorspronkelijke voorstel van 4 maart 1998, dat heeft geleid tot de IRRichtlijn. De IRRichtlijn heft die nadelen op door bronbelasting in de staat van de betalende onderneming uit te sluiten (methode 1). De Staatssecretaris schrijft:
"Gelet op de context waarbinnen de richtlijn tot stand is gekomen is het uitdrukkelijk niet de bedoeling van de Europese wetgever geweest om met de richtlijn een regeling te treffen die ook zou voorschrijven hoe bij de bepaling van de winst van de betalende vennootschap met de rentekosten rekening moet worden gehouden."
20 De Staatssecretaris voert aan dat de term "uitkeringen" impliceert dat de IRRichtlijn alleen ziet op de rente-inkomsten en niet op grondslagbepaling bij de betaler. Deze lezing stemt zijns inziens overeen met andere taalversies. De toevoeging "dan wel door aanslag" is zijns inziens geen uitbreiding van het begrip "alle belastingen" tot buiten de bronbelasting. Die toevoeging ziet slechts op de verschillende manieren waarop die bronbelasting in de praktijk kan worden geheven.
21 De Staatssecretaris wijst op de procedure voor het verkrijgen van vrijstelling of teruggaaf van belasting in art. 1(11 t/m 16) IRRichtlijn. Zulke procedurevoorschriften worden niet gegeven voor de rentebetaler, waaruit kan worden afgeleid dat de IRRichtlijn niet ziet op rente als kostenaftrek bij de betalende onderneming in de bronstaat.
22 HvJ EU zaaknummer C-397/09, Scheuten Solar Technology GmbH v Finanzamt Gelsenkirchen-Süd; uitspraak toen aangekondigd tegen 21 juli 2011. Conclusie advocaat-generaal Sharpston van 12 mei 2011, NTFR 2011/1320.
23 Conclusie van 5 oktober 2010 voorafgaande aan HR 4 februari 2011, nr. 09/05126, LJN BO2013, Fed 2011/21, met aantekening Albert, NTFR 2011/252, met noot Post, V-N 2011/11.12.
24 Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 25, blz. 14: de aanwezigheid van een groep wordt afgeleid uit de feitelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening, tenzij deze in strijd zou zijn met de toepasselijke binnenlandse dan wel buitenlandse regels voor de jaarrekening.
25 Volgens de belanghebbende was de enige manier om dat te bewerkstelligen omzetting van de lening in cumulatief preferente aandelen. Dit lag volgens de belanghebbende niet voor hand en kwam niet overeen met de uitgangspunten van de samenwerking.
26 Vrijwel identiek in beide zaken. De volgende (laatste) zin op p. 2 van de conclusie van dupliek in zaak 10/02827 komt in zaak 10/02824 niet voor: "Ook in het door belanghebbende in de conclusie van repliek gegeven voorbeeld, wat daar verder ook van zij, zou de afwijkende winstverdeling hersteld kunnen worden door te kiezen voor een lager percentage preferent dividend."
27 Bedoelde tekst in de Nota van Wijziging: "De rente-aftrek kan dan echter alsnog geweigerd worden indien hetzij de lening samenhangt met een verhanging of een kasrondje als bedoeld in artikel 10a, hetzij sprake is van een teveel aan vreemd vermogen als bedoeld in artikel 10d. Indien rente reeds op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, of artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet aftrekbaar is, wordt deze rente voor de thincapregeling uiteraard niet nogmaals in aanmerking genomen."
28 Conclusie van 15 april 2011, nr. 10/01719, LJN BQ2860, NTFR 2011/1196, met noot Nijkeuter, V-N 2011/26.10.
29 Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 25, blz. 13-14.
30 Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 25, blz. 14.
31 Kamerstukken II 2003/2004, 29 210, nr 34 (brief van de Staatssecretaris aan de vaste commissie van Financiën met antwoorden op vragen over het Belastingplan 2004), blz. 3.
32 R.P.C.W.M. Brandsma en G.W.J.M. Kampschöer: De gevolgen van de onderkapitalisatieregeling voor binnenlandse belastingplichtigen die uitsluitend in Nederland actief zijn; TFO 2004/73.
33 Relevant voor de verslaggevingsjaren vanaf 2004. Met ingang van 2005 zijn de RJ weer gewijzigd, maar mijns inziens zien die wijzigingen voornamelijk op participatiemaatschappijen en niet op de criteria die relevant zijn voor belanghebbendes zaak. Ik ga daarom niet op de wijzigingen in.
34 RJ 214.103a (editie 2003).
35 RJ 214.103b (editie 2003).
36 Toevoeging PJW: met betrekking tot golf wordt mijn kennis van het toeten slechts overtroffen door die van het blazen, maar ik geloof dat dit een zeer korte golfbaan is om afslag en putting op te oefenen.
37 Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 25, blz. 13-14
38 De belanghebbende wijst op Kamerstukken II 1986/87, 19 813, nr. 3, blz. 4.
39 Vergelijk HR 14 april 1989, nr. 13 822 (Harmonisatiewet-arrest), na conclusie Mok, LJN AD5725, AB 1989/207, met noot FHvdB, NJ 1989/469, met noot MS, V-N 1990/1777 en HR 20 maart 2009, nr. 07/10646, na conclusie Spier, LJN BG9951, GST 2009/65, met noot RJB, JB 2009/108, met noot Teunissen, NJ 2009/233, met noot Mok. Zie echter uw recente arresten over immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn van berechting waarin art. 6 EVRM niet van toepassing was: HR 14 juni 2011, nr. 09/05112, na conclusie Wattel, LJN BO5080, NTFR 2011/1367, met noot Van der Vegt, V-N 2011/31.5; HR 14 juni 2011, nr. 09/05113, na conclusie Wattel, LJN BO5087, NTFR 2011/1368, met noot Van der Vegt, V-N 2011/31.6; en waarin naar uw oordeel de toepasselijkheid van art. 6 EVRM in het midden kon blijven: HR 14 juni 2011, nr. 09/02639, na conclusie Wattel, LJN BO5046, NTFR 2011/1366, met noot Van der Vegt, V-N 2011/31.7.
40 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, Rome, 4 november 1950, Trb. 1951/154.
41 Art. 1 Twaalfde Protocol EVRM is op 1 april 2005 in werking getreden voor Nederland; zie het Trb. 2005/184.
42 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 19 december 1966, Trb. 1969/99.
43 Zie voor wat betreft art. 14 EVRM en 26 IVBPR onder meer HR 14 juni 1995, nr. 29 254, na conclusie Van Soest, LJN AA1635, AB 1995/609, met noot Drupsteen, BNB 1995/252, met noot Feteris, V-N 1995/2388. Protocol 1 verwijst in art. 1 uitdrukkelijk naar "every (...) legal person".
44 D.M. Weber. 'Debt-equity ratio om thin capitalisation problemen te voorkomen?', WFR 2003/315.
45 Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 25, blz. 16.
46 H&I 2010/3.6.
47 M.J.A. van den Honert, 'De zaak-Scheuten Solar Techonology. Een analyse en mogelijke strijdigheid van de renteaftrekbeperkingen met de EU interest- en royaltyrichtlijn', WFR 2010/998.
48 Hof 's-Hertogenbosch 19 mei 2011, nr. 10/00244, niet gepubliceerd. Cassatieberoep is aanhangig onder zaaknr. 11/02887.
49 Rechtbank Haarlem 22 oktober 2010, nr. 09/00611, LJN BO2074, NTFR 2011/58, met noot Gooijer. De zaak is in cassatie aanhangig onder nr. 10/05268.
50 HvJ EU 21 juli 2011, zaak C-397/09, (Scheuten Solar Technology GmbH), V-N 2011/38.13.
51 HR 4 februari 2011, nr. 09/05126, LJN BO2013, Fed 2011/21, met aantekening Albert, NTFR 2011/252, met noot Post, V-N 2011/11.12.
52 Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 8 (Nota van Wijziging), blz. 11-12.
53 HR 7 januari 2011, nr. 09/04375, na conclusie Wattel, LJN BO1303, Fed 2011/20, met aantekening Albert, NTFR 2011/122, met noot Post, V-N 2011/3.17.