ECLI:NL:PHR:2012:BX5573

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02649
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en oproeping belanghebbenden in cassatie

In deze zaak gaat het om een verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag over een minderjarige, waarbij de vraag centraal staat of de moeder op de juiste wijze is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De minderjarige, geboren in 2003, is het kind van de moeder en de vader, die gezamenlijk het gezag uitoefenen. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 26 augustus 2011 de ouders ontheven van het gezag, waarna de moeder in hoger beroep ging. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2012 zijn de moeder, haar advocaat en de vader niet verschenen, ondanks dat zij op de juiste wijze waren opgeroepen. De moeder heeft cassatieberoep ingesteld tegen de beslissing van het hof, dat de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigde.

De advocaat van de moeder heeft in cassatie aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft vastgesteld dat de betrokkenen deugdelijk zijn opgeroepen. De advocaat heeft het hof verzocht om opheldering over de oproeping, omdat de moeder en andere belanghebbenden geen oproep hebben ontvangen. De griffier van het hof heeft echter bevestigd dat de oproepingsbrieven zijn verzonden en dat het hof tijdens de zitting heeft vastgesteld dat de oproepingen correct waren.

De Hoge Raad oordeelt dat het beginsel van een behoorlijke rechtspleging vereist dat bij de oproeping van belanghebbenden de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht wordt genomen. De Hoge Raad concludeert dat de oproepingsbrieven op de juiste wijze zijn verzonden en dat het hof niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de redenen van het niet verschijnen van de belanghebbenden. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het cassatiemiddel.

Conclusie

12/02649
Mr. P. Vlas
Zitting, 13 juli 2012
Conclusie inzake:
[De moeder]
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord- en Zuidoost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch
(hierna: de Raad)
Deze zaak houdt verband met een ontheffing van het ouderlijk gezag en betreft de vraag of de moeder als belanghebbende door de griffie van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op de juiste wijze is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak.
1. Feiten en procesverloop
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan. De minderjarige [de dochter] is op [geboortedatum] 2003 te 's-Hertogenbosch geboren uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de moeder en [de vader] (hierna: de vader). De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
1.2 Op verzoek van de Raad heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch bij beschikking van 26 augustus 2011 de moeder en de vader op grond van art. 1:266 jo. 268 lid 2 sub a BW ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige, nadat de zaak ter zitting van 27 juli 2011 was behandeld. Op die zitting is de moeder verschenen in tegenstelling tot de vader die, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. De Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de Stichting) is benoemd tot voogdes over de minderjarige.
1.3 In hoger beroep heeft de moeder het hof 's-Hertogenbosch verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de Raad tot ontheffing van het gezag over de minderjarige af te wijzen. De mondelinge behandeling van de zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012, alwaar de Raad was vertegenwoordigd. In rov. 2.4.1 van de bestreden beschikking overweegt het hof, dat de moeder, haar advocaat mr. Van Vliet en de vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting zijn verschenen. Hetzelfde geldt voor de Stichting en de familie [A], de pleegouders van de minderjarige.(1) Bij beschikking van 28 februari 2012 heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.
1.4 De moeder heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Raad heeft laten weten geen verweer te voeren.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel bestaat uit één klacht, gericht tegen rov. 2.4.1 van de bestreden beschikking waarin het hof overweegt dat de moeder, haar advocaat, de vader, de Stichting en de pleegouders van de minderjarige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting zijn verschenen.(2) De klacht houdt in dat het hof ten onrechte heeft vastgesteld dat de hiervoor genoemde personen en de Stichting deugdelijk zijn opgeroepen. Volgens het middel lijkt het erop dat kennelijk iets fout is gegaan met de oproeping, omdat de moeder, haar advocaat, de Stichting en de pleegouders geen oproep hebben ontvangen.(3)
2.2 Over de omstandigheid dat de moeder niet zou zijn opgeroepen, heeft de advocaat van de moeder op 27 februari en 13 maart 2012 faxbrieven aan het hof 's-Hertogenbosch gericht. Daarin heeft de advocaat het hof verzocht aan te geven waarom meerdere partijen de oproep niet hebben ontvangen en in de beschikking desondanks staat dat partijen wel deugdelijk zijn opgeroepen. Voorts vraagt de advocaat waarom het hof de beschikking op 28 februari 2012 heeft afgegeven, daags nadat de advocaat heeft gemeld dat de oproep niet was ontvangen en het hof derhalve niet eerst heeft nagegaan hoe een en ander heeft kunnen plaatsvinden.
2.3 Bij brief van 13 april 2012 heeft de griffier van het hof 's-Hertogenbosch als volgt gereageerd op de brief van 13 maart 2012:
'Het hof is tijdens de mondelinge behandeling van 24 januari 2012 nagegaan of partijen deugdelijk zijn opgeroepen, waarna op grond van het dossier is vastgesteld dat dat het geval was. Het hof ziet gelet op het vorenstaande geen enkele aanleiding tot een andersluidende oordeel dienaangaande dan is neergelegd in de beschikking van 28 februari 2012'.
2.4 Het beginsel van een behoorlijke rechtspleging, in het bijzonder die van hoor en wederhoor, verlangt dat bij de oproeping van belanghebbenden de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht wordt genomen. Dat geldt ook voor de oproeping van de moeder in de onderhavige zaak die, geconfronteerd met een ingrijpende maatregel als de ontheffing uit het ouderlijke gezag, haar beroepschrift ter terechtzitting mondeling wenste toe te lichten. Daarbij verdient aantekening dat het belang van het kind verlangt dat de procedure zonder onnodige vertraging plaatsvindt opdat binnen de kortst mogelijke termijn duidelijk wordt bij wie het wettelijke gezag komt te liggen. Een beroep op het recht te worden gehoord kan niet worden gepasseerd op de grond dat gebruik van dit recht toch geen effect zou hebben gehad.(4)
2.5 Op grond van art. 271 Rv geldt dat de oproeping van verzoekers of van de in de procedure verschenen belanghebbenden door de griffier geschiedt bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Het is aan de feitenrechter uit te maken welke wijze van oproeping in het gegeven geval de voorkeur verdient.
2.6 In deze zaak heb ik ambtshalve de oproepingsbrieven opgevraagd die door het hof per gewone post zijn verstuurd. De griffie van de Hoge Raad heeft bij fax van 5 juli 2012 een kopie van deze brieven bij de griffie van het hof te 's-Hertogenbosch opgevraagd. Bij fax van 9 juli 2012 heeft de griffie van het hof deze kopieën verschaft.(5) Het betreft in totaal vijf oproepingsbrieven gedateerd 14 december 2011, afkomstig van de afdeling verzoekschriften van de griffie van het hof. De brieven zijn gericht aan de vader, de Stichting, de Raad, de pleegouders van de minderjarige en aan mr. Van Vliet, de advocaat van de moeder.(6) Alle belanghebbenden zijn daarin opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak op 24 januari 2012. Uit de omstandigheid dat de Raad wel is verschenen en de overige belanghebbenden niet, kan niet worden afgeleid dat de oproepingsbrieven de overige geadresseerden niet hebben bereikt. Hoewel het niet geheel valt uit te sluiten dat een per gewone post verzonden stuk te laat aankomt of zelfs wegraakt, moet toch in het algemeen als ervaringsregel worden aanvaard dat stukken die per gewone post worden verzonden de geadresseerde zullen bereiken.
2.7 In het oordeel van het hof dat de betrokkenen deugdelijk zijn opgeroepen (rov. 2.4.1.), ligt besloten dat de oproeping heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor voorgeschreven wijze. Blijkens het proces-verbaal van de zitting (p. 1) is het hof nagegaan of de niet verschenen belanghebbenden op de juiste wijze waren opgeroepen.(7) Nadat op de zitting was geconstateerd dat de niet verschenen belanghebbenden deugdelijk waren opgeroepen, was het hof niet verplicht zijn beslissing aan te houden en een nader onderzoek in te stellen omtrent de redenen van dat niet verschijnen.(8) Ik meen dan ook dat het middel faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie ook het proces-verbaal van de zitting, p. 1.
2 Ik laat buiten beschouwing dat het verzoekschrift tot cassatie onder 1 (Inleiding en procesverloop) een gebrekkige nummering kent en onder 3.3 - na een eveneens gebrekkige zin - een opsomming geeft van overgelegde processtukken.
3 Het middel (nr. 4.5) vermeldt dat de (de advocaat van de) moeder geen contact heeft gehad met de vader inzake de oproep.
4 HR 18 oktober 1996, LJN: ZC2176, NJ 1997/67, rov. 4.2.
5 De griffie van de HR heeft deze stukken in het griffiedossier gevoegd.
6 De oproeping van de moeder heeft plaatsgevonden door oproeping bij gewone brief gericht aan haar advocaat (in vorige instantie) overeenkomstig HR 26 juni 2009, LJN: BH9287, NJ 2010/127, m.nt. H.J. Snijders.
7 Vgl. in verband met een faillissementszaak HR 29 oktober 1982, LJN: AG4466, NJ 1983/196, m.nt. BW, rov. 3.2: 'Voorts dient, indien de schuldenaar op de oproep niet verschijnt, de rechter, alvorens tot de behandeling van de aanvraag of het hoger beroep over te gaan, te onderzoeken of de oproep tijdig en overeenkomstig de ter zake geldende voorschriften is gedaan'.
8 HR 9 juni 1989, LJN: AC0928, NJ 1990/56, rov. 3.1.