1 Het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft blijkens zijn arrest van 25 januari 2011 dezelfde feiten aan zijn uitspraak ten grondslag gelegd (rov. 2). Een eigen weergave van deze feiten geeft het hof in rov. 3.1.
2 Het hof noemt in rov. 3.1 vier partijen die door [eisers] zijn benaderd.
3 Het hof vermeldt in rov. 3.1 dat [eisers] met Nationale Borg een afbetalingsregeling van € 300,- per maand zijn overeengekomen.
4 Dit arrest bevindt zich niet in het dossier. Dat is voor de behandeling van het middel geen bezwaar.
5 Dit uitgangspunt wordt in de literatuur niet bestreden. Zie Parl. Gesch. Boek 6 BW (1981), p. 321, 325; Parl. Gesch. Boek 6 BW Inv. (1990), p. 1260; Groene Serie Verbintenissenrecht, art. 6:91 BW, nr. 2; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* (2012), nr. 414; C.J.H. Brunner e.a., Verbintenissenrecht algemeen, Kluwer: Deventer 2011, nr. 216; H.N. Schelhaas, Het boetebeding in het Europese contractenrecht (diss. Utrecht), Kluwer 2004, p. 3-5; H.N. Schelhaas, 'Schadevergoeding, aansporing of bestraffing? De ware aard van het boetebeding', in: E.M. Hoogervorst e.a. (red.), Doel en effect van civielrechtelijke sancties (BW-krant jaarboek 19), Deventer: Kluwer 2003, p. 101-118.
6 De aansporingsfunctie van een boetebeding wordt niet erkend in bijvoorbeeld het Engelse (common law) recht en in het Belgische recht. Zij wordt wel erkend - met een matigingsbevoegdheid - in artikel 7.4.13 PICC, artikel 9:509 PECL, artikel III-3:712 lid 2 DCFR. In het Gemeenschappelijk Kooprecht wordt een dergelijk beding bij een uiteenlopen van de feitelijke schade en te betalen boete vermoed onredelijk bezwarend te zijn (artikel 85 sub e GEKR). Vgl. Schelhaas, dissertatie, p. 5-7.
7 TM, Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 321.
8 TM, Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 323; C.J.H. Brunner e.a., Verbintenissenrecht algemeen, Kluwer: Deventer 2011, nr. 219.
9 TM, Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 324.
10 MvA II, Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 325.
11 HR 27 april 2007, LJN AZ6638, NJ 2007/262 (Intrahof/Bart Smit), en na verwijzing Hof Amsterdam 13 januari 2009, LJN BH2193, NJF 2009/92.
12 A.E. de Kreuk & T.H.M. van Wechem, 'Rechterlijke matiging van contractuele boeten - buitensporig en daarom onaanvaardbaar', VrA 2007-2, p. 79-88; A. Roodenburg & J.H.M.S. van Swaaij, 'Nieuwe en harde regel voor matiging van contractuele boeten', NJB 2007, 1385; H.C.B. van der Zwan, 'Misdaad en straf: schade en (eenheids)boete', AA 2007, p. 639-640; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6- I* 2012, nr. 427. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de in HR 13 februari 1998, LJN ZC2578, NJ 1998/725 m.nt. J. Hijma (Hauer/Monda I) en HR 26 oktober 2001, LJN AB2741, NJ 2002/595 m.nt. J. Hijma (Hauer/Monda II) geformuleerde vuistregel ten aanzien van eenheidsboetes.
13 HR 16 september 2011, LJN BQ8098, NJ 2012/56 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Subat/Kost).
14 Vgl. MvA II, Parl. Gesch. Boek 6 BW, p. 325.
15 Verbintenissenrecht (Schelhaas), art. 94, aant. 6.
16 Is de boete ten dele bedongen naast de schadevergoeding op grond van de wet, dan is matiging slechts gebonden aan het minimum van het bedrag waarvoor de boete in de plaats van de schadevergoeding treedt. Aldus MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 326. Zie ook TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 322: is bedongen dat een recht bestaat op de boete en op schadevergoeding, zal de boete "[u]iteraard (...) eerder voor vermindering (...) in aanmerking komen."
17 HR 11 februari 2000, LJN AA4779, NJ 2000/277 (Kok/Schoor). De schade was in dit geval f. 210,- en het bedrag aan boetes f. 50.000,-.
18 Vgl. A.E. de Kreuk & T.H.M. van Wechem, a.w., p. 83-86, die erop wijzen dat de Hoge Raad in de zaak Intrahof/Bart Smit het hofarrest anders leest dan A-G Langemeijer; D.J. Oranje, 'Matiging van een bedongen boete', Tijdschrift overeenkomst in de rechtspraktijk (ORP) 2011, p. 40 ("Hierbij kan nog worden opgemerkt, dat in de praktijk matiging wel degelijk op haar plaats kan zijn, anders dan vaak wordt aangenomen, enkel vanwege een aanzienlijke discrepantie tussen de hoogte van de boete en die van de schade."); Verbintenissenrecht (H.N. Schelhaas), art. 94, aant. 8 ("Hoewel het uiteenlopen van boete en schade volgens de parlementaire geschiedenis (...) niet beslissend is voor de vraag of tot matiging moet worden overgegaan, zal een buitensporig uiteenlopen een - ondersteunende - factor van belang mogen zijn"); H.C.B. van der Zwan, a.w., p. 637, 639 en 640 ("Hieruit blijkt dat de feitenrechter een discrepantie tussen boete en schade - ook al is deze groot - behoort te aanvaarden wanneer de overige omstandigheden geen matigingsgronden vormen.").
Zie voorts Hof 's-Hertogenbosch 18 maart 2008, LJN BC8897, NJF 2009/3, waarin is overwogen: "8.20. De 41 overtredingen leiden tot een boetebedrag van € 465.125,- (rov. 8.16). Het laagste factuurbedrag betreffende een overtreding bedraagt € 59,30 (zie geval 27-1-2004 op lijst B) en het hoogste factuurbedrag bedraagt € 1.967,19 (f 4.335,11: zie geval 26-11-2001 op lijst A (nr. 21)). De winstderving per factuurbedrag schat het hof op 20%. 8.20.1 (...) In HR 27 april 2007, NJ 2007, 262 wijst de Hoge Raad er weliswaar op dat de rechter, indien toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, mede op alle overige omstandigheden moet letten, maar het is het hof niet duidelijk of dat nu betekent dat de rechter, na gelet te hebben op alle overige omstandigheden, een boete niet meer mag matigen uitsluitend op grond van de grote discrepantie tussen de verbeurde boete en de schade als gevolg van de overtredingen. 8.20.1. Gelet op deze onduidelijkheid volgt het hof in de onderhavige zaak de opvatting dat matiging onder omstandigheden wél uitsluitend op grond van een enorme discrepantie kan plaatsvinden. De discrepantie acht het hof in de onderhavige zaak zo uitzonderlijk dat het hof de verbeurde boete matigt tot € 250.000,-."
19 Vgl. Hof Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden) 11 augustus 2009, LJN BJ5405, NJF 2009/395: "10. (...) Het enkele uiteenlopen van de werkelijk geleden schade en de boete is onvoldoende voor matiging, maar aan de hiervoor weergegeven maatstaf kan wel zijn voldaan in het geval de bedongen boete in verhouding tot de schade buitensporig is (zie onder meer HR 27 april 2007, NJ 2007, 262)."
20 Vgl. H.N. Schelhaas, dissertatie, p. 86 e.v., i.h.b. sub g; C.J.H. Brunner e.a., Verbintenissenrecht algemeen, Kluwer: Deventer 2011, nr. 219 (p. 208).
21 Dit laat m.i. onverlet dat in extreme gevallen, zoals die van het arrest Kok/Schoor, reeds de verhouding tussen de schade en de boete een dusdanig sterke aanwijzing voor de aanwezigheid van een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat kan vormen, dat nadere motivering aan de hand van de context niet uitdrukkelijk hoeft te geschieden, omdat moeilijk denkbaar is dat de context nog tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Vgl. A-G Verkade, conclusie sub 4.26 (noot 21) voor HR 15 februari 2008, LJN BB8095, NJ 2008, 437 m.nt. A.I.M. van Mierlo.
22 In geval van vertraging wordt volgens artikel 10.3 van de NVM-akte (maar ook deze bepaling komt vaker voor) ook een boete van drie promille van de koopsom per dag verschuldigd. Daarop is in casu geen beroep gedaan. Zie over de samenloop van dergelijke boetes J.J. Dammingh, 'Matiging van een contractuele boete: terughoudendheid troef', ORP 2011, p. 34-35.
23 Soms wordt met zoveel woorden overwogen dat het beding gebruikelijk is, zoals bijvoorbeeld in Rb. Breda 22 november 2006, LJN AZ3502, NJF 2007/22, rov. 3.10; Rb. Middelburg 23 mei 2007, LJN BB6650, rov. 4.4; Hof Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden) 11 augustus 2009, LJN BJ5405, NJF 2009/395, rov. 11; Hof 's-Hertogenbosch 7 september 2010, LJN BN8054, NJF 2011/59, rov. 4.9; Hof Amsterdam 5 juli 2011, LJN BT6504, NJF 2011/455, rov. 3.5; Hof Leeuwarden 28 februari 2012, LJN BV7291, rov. 15. Zie voorts de toelichting op de NVM-akte (versies 2003 en 2008), die vermeldt dat het vaak gaat om 10 tot 20% van de koopsom. Zie voorts W.G. Huijgen, Koop en verkoop van onroerende zaken (Mon. Privaatrecht 9), 2012, nr. 27; G.T. de Jong, Handboek Registergoederenrecht, p. 325 (par. 1.7.8.11, alwaar wordt vermeld dat Art. VI.2 van het KNB-modelkoopcontract een ontbindingsboete van 10% van de koopprijs kent); A.J.V. Tierloff, Handboek Registergoederenrecht 2011/2012 - Supplement, p. 17; A.A. Van Velten, Koop van onroerende zaken (Mon. NBW B65c), 2005, p. 64. Vgl. voorts E.M. Bruggeman, 'Consumenten en de koop van nieuwbouwwoningen', in: E.H. Hondius en G.J. Rijken (red.), Handboek consumentenrecht, 2012, p. 162, 165 (t.a.v. de model koop-/aanneemovereenkomst). Vgl. voorts artikel 7:24 lid 4 BW, waarover Asser/Hijma 5-I 2007, nr. 140.
24 In het bijzonder financieringslasten en eigenaarslasten. Vaak zal sprake zijn van dubbele woonlasten, omdat de verkoper elders woonruimte koopt of huurt. Wanneer bijvoorbeeld een huis leeg uit een erfenis wordt verkocht, drukken bepaalde doorlopende lasten op de erfenis.
25 Hierbij speelt ook de eerder (bij noot 22) vermelde vraag of tevens een beroep kan worden gedaan op de vertragingsboete ter hoogte van drie promille van de koopsom per dag.
26 In de eerder genoemde toelichting bij de NVM-akte wordt vermeld: "De boete is een minimumschadevergoeding. Mocht de werkelijke schade hoger zijn dan de boete, dan kan een aanvullende schadevergoeding worden geëist."
27 Vgl. A.J.V. Tierloff, Handboek Registergoederenrecht 2011/2012 - Supplement, p. 17 (ten aanzien van boetes van 10% van de koopsom); Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012, nr 414 (ten aanzien van boetes waarbij de schuldeiser het recht behoudt ook schadevergoeding volgens de wet te vorderen); Rb. Breda 22 november 2006, LJN AZ3502, rov. 3.10.
28 De rechtspraak verwijst ook wel naar de onzekerheid en spanning die het niet doorgaan van de koop bij de verkoper teweeg brengt. Zie bijvoorbeeld Hof Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden) 26 oktober 2010, LJN BO2040; Rb. Leeuwarden 6 juli 2011, LJN BR2496, rov. 4.11.
29 De prikkelfunctie wordt bijvoorbeeld genoemd in Rb. Middelburg 23 mei 2007, LJN BB6650, rov. 4.4; Rb. Zutphen 11 februari 2009, RVR 2009/58 rov. 4.10; Hof 's-Hertogenbosch 7 september 2010, LJN BN8054, NJF 2011/59, rov. 4.9; Hof Amsterdam 5 juli 2011, LJN BT6504, NJF 2011/455. Beide functies in Hof Leeuwarden 28 februari 2012, LJN BV7291, rov. 15; Hof Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden) 11 augustus 2009, LJN BJ5405, NJF 2009/395, rov. 11; Rb. Zwolle 1 oktober 2008, LJN BH2344, rov. 4.8, 4.9 en 4.12.
30 Zie voor enige van deze gevallen waarin werd gematigd: Hof Leeuwarden 22 november 2011, LJN BU5305; Rb. Zutphen 25 november 2009, LJN BK7284, NJF 2010/80; Rb. Haarlem 25 februari 2009, LJN BI2804, NJF 2009/326. Niet gematigd werd in Hof Leeuwarden 14 december 2010, LJN BP1085, NJF 2012/179 (discrepantie tussen boete ad € 22.050 en de schade ad € 1.467,94 rechtvaardigt op zichzelf nog geen matiging).
31 Vgl. ook nog Rb. Assen 20 juli 2011, NJF 2012/195 (gevorderd is boete ad € 183.380,- berekend naar drie promille van de koopsom per dag, gematigd tot € 1.000,-. "Deze boete is gebaseerd op een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst wegens tekortkomingen van R. die bestaan uit de verzakking van de opritten en de gebreken aan de riolering en de isolatie van het dak van de zolder. Deze gebreken zijn naar het oordeel van de rechtbank beperkt van aard als ze in het geheel van de overeenkomst van koop/aanneming worden beschouwd. De met deze gebreken gemoeide schade wordt door de deskundige begroot op een bedrag van € 8.472,18 een bedrag dat circa 4% van de koop/aanneemsom uitmaakt. Daarnaast heeft J. niet weersproken dat de gebreken het woongenot niet hebben beperkt en een normaal gebruik van de woning niet in de weg staan").
32 Vgl. Rb. Utrecht 16 december 2009, LJN BK6988, RVR 2010/32 (gevorderd is boete ad € 196.500,- plus € 1.603.440,00, - berekend naar drie promille van de koopsom per dag wegens vertraging plus minder opbrengst ad € 205.000,-; matiging in verband met wanverhouding tussen de daadwerkelijk geleden schade en het gevorderde bedrag aan boetes en late moment van ontbinding tot € 300.000,-). Zie echter ook Rb. 's-Gravenhage 1 juli 2009, LJN BJ1412 (koop van een landgoed door voormalig zakenman; boete € 465.000,- plus € 2.190.150,- berekend naar drie promille van de koopsom per dag wegens vertraging; grote schade in verband met slechte verkoopbaarheid).
33 Zie over de verzekerbaarheid ervan J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering, Deventer: Kluwer 2006, p. 156-58.
34 http://www.kadaster.nl/perskamer/dashboard/default.html.
35 http://www.cpb.nl/cijfer/kortetermijnraming-maart-2012-matig-herstel-economie-na-2012.
36 Ik beperk mij tot vermogensschade. Theoretisch is weliswaar een vordering tot vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade niet uitgesloten, maar in de praktijk zal er niet of nauwelijks aanleiding zijn om in de hier besproken gevallen een daartoe strekende vordering toe te wijzen.
37 In economische zin levert dit een financieel voordeel voor de schuldeiser op. Juridisch wordt deze vermogensverschuiving uiteraard gerechtvaardigd door de gemaakte afspraak, zodat van ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 BW geen sprake is.
38 Dat kan natuurlijk op allerlei manieren gebeuren en moet aan het oordeel van rechter worden overgelaten. Een manier zou kunnen zijn om uit te gaan van ongeveer het bedrag van de werkelijke schade (in casu circa € 3.000,-) plus ongeveer de helft van het daarboven uitstijgende bedrag van de boete (in casu €9.000,-), hetgeen dan zou wijzen op matiging tot een bedrag in de orde van grootte van € 12.000,-.
39 D.J. Oranje, 'Naschrift'', ORP 2012, p. 36 (vgl. ook p. 42). Op p. 41 stelt hij: Bijna altijd zal de crediteur de omvang van zijn schade bij benadering kunnen aangeven. Stel dat de boete € 100.000 bedraagt, en de schade ergens tussen de € 10.000 en (heftig opgeklopt) € 30.000, dan is in ieder geval alles tussen € 30.000 en € 100.000 vrije ruimte." Met de vrije ruimte doelt de auteur op de in artikel 6:94 lid 1 genoemde ondergrens voor matiging.
40 J.J.Dammingh, 'Naschrift', ORP 2011, p. 42.
41 Vgl. G. de Geest en F. Wuyts, Encyclopedia of Law and Economics, 4610 Penalty clauses and liquidated damages, par. 7 (http://encyclo.findlaw.com/4610book.pdf).
42 De bedenktermijn van drie dagen, bedoeld in artikel 7:2 BW, zal veelal al verstreken zijn.
43 Verkopers hebben aangegeven dat de betaalde boete is aangewend, onder andere voor het herinrichten van hun nieuwe woningen, zodat zij een lening zouden moeten afsluiten om een eventueel bedrag aan de kopers terug te betalen. Tevens hebben zij er op gewezen, dat zij in verband met de onderhavige procedure hoge advocaatkosten hebben moeten maken. Zie het p.-v. van de comparitie bij het hof van 15 februari 2010 en de MvA nrs. 7 en 25.
44 Hiernaar wordt verwezen in de cassatiedagvaarding, p. 6.