Nr. 11/00190 B
Mr. Vellinga
Zitting: 6 december 2011
1. Bij beschikking van 29 oktober 2010 heeft de Rechtbank 's Hertogenbosch het beklag strekkende tot opheffing van het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag op zich onder klaagster bevindende administratie en tot opheffing van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag op volgens klaagster aan haar toebehorende auto's ten dele ongegrond verklaard en klaagster voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/00189B, 11/00190B, 11/00191B en 11/00192B. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens klaagster hebben mrs. I. Leenders en M.H.W.N. Lammers, advocaten te Breda, zeven middelen van cassatie voorgesteld. Bij brief van 24 juni 2011 heeft mr. Lammers als daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat medegedeeld dat klaagster bij die brief het zesde cassatiemiddel intrekt.
4. Deze zaak heeft betrekking op het volgende. Op de voet van art. 94 lid 3 Sv is beslag gelegd op de administratie van [klaagster 2], een in Luxemburg gevestigde rechtspersoon en klaagster in de onderhavige zaak, in verband met de verdenking van [klager 3] (klager in de zaak 11/00191B) van valsheid in geschrift, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. Voorts is in verband met die verdenking op de voet van art. 94a lid 3 Sv onder diverse (rechts)personen, waaronder klaagster, conservatoir beslag gelegd, in casu op auto's, die volgens klaagster aan haar toebehoren.
5. Het eerste middel klaagt dat de Rechtbank heeft overwogen dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen administratie hoewel de Rechtbank niet beschikte over het daartoe benodigde dossier.
6. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de onvolledigheid van het dossier blijkt uit de omstandigheid dat de Rechtbank in antwoord op de klacht dat door de rechter-commissaris geen machtiging tot het instellen van een SFO was verstrekt, heeft overwogen dat de officier van justitie slechts heeft aangevoerd dat een dergelijke machtiging was afgegeven. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het dossier waarover de Rechtbank beschikte onvoldoende was om te oordelen over het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag, dat immers los staat van de instelling van een SFO.
7. Voorts wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat de Rechtbank de rechtmatigheid en de proportionaliteit van het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag niet heeft getoetst.
8. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de Rechtbank van een dergelijke toets in haar beschikking had moeten laten blijken ook als ter zake niet is geklaagd. Gelet op het summiere karakter van de procedure in raadkamer(1) en de daarmee verbonden beperkte motiveringseisen is deze opvatting niet juist.
10. De middelen 2 en 4 klagen over ontoereikende motivering van de beslissing van de Rechtbank voor wat betreft het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag.
11. De Rechtbank heeft haar beslissing - voor zover hier van belang - als volgt gemotiveerd:
"In openbare raadkamer is namens klaagster aangevoerd dat er in verband met het reeds gevolgde fiscale traject niet meer strafrechtelijk kan worden ontnomen, zodat het gelegde conservatoir beslag op de voornoemde personenauto's moet worden opgeheven en deze voorwerpen aan klaagster moeten worden geretourneerd. De
officieren van justitie hebben aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het conservatoir beslag ter zake van de voornoemde personenauto's,vanwege het lopende SFO en de mogelijke ontnemingszaak tegen klaagster. De rechtbank is van oordeel dat het recht van verhaal voor de voordeelsontneming moet worden bewaard, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter (later oordelend) in de ontnemingszaak het wederrechtelijk verkregen voordeel - voor een bedrag dat de gezamenlijke waarde van de voornoemde personenauto's in de huidige optiek van de rechtbank zal ontstijgen - zal willen ontnemen en waarvoor de voortzetting van deze inbeslagneming noodzakelijk is. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift voor wat betreft de voornoemde personenauto's ongegrond verklaren."
12. In zijn beschikking van 28 september 2010, LJN BL2823, 2010, 654, m.nt. P.A.M. Mevis overwoog de Hoge Raad - met inbegrip van de hier niet vermelde voetnoten -:
"Art. 94a Sv: toetsingsmaatstaven
2.14. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
2.15. Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet."
13. Klaagster is een derde - tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn van de op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerpen. De Rechtbank had het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag dus dienen te toetsen aan de door de Hoge Raad onder 2.15 vermelde maatstaven. Dat heeft de Rechtbank niet gedaan. De beslissing van de Rechtbank is in zoverre dan ook ontoereikend gemotiveerd.
14. Het voorgaande brengt mee dat hetgeen overigens in het kader van de middelen naar voren is gebracht geen bespreking behoeft.
16. Het derde middel strekt ten betoge dat de Rechtbank niet zonder meer voorbij had mogen gedaan aan het verweer(2) dat het voordeel dat de Staat wenst te ontnemen reeds wordt ontnomen door een naheffing en 100% boete over de teelt op stam. Daarbij wordt gewezen op het bepaalde in art. 74 Awr, luidende:
"Ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten vindt artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing."
17. De Rechtbank heeft aan bedoeld verweer in haar beschikking geen aandacht geschonken hoewel hetgeen zijdens klaagster werd gesteld gelet op van het bepaalde in art. 74 Awr aan ontneming in de weg zou kunnen staan. Derhalve is de beslissing van de Rechtbank onvoldoende met redenen omkleed.
19. Het vijfde middel klaagt dat de Rechtbank heeft gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde, omdat zij haar oordeel mede heeft gebaseerd op een stuk dat pas na sluiting van het onderzoek aan de stukken van het geding is toegevoegd.
20. Het middel heeft het oog op het volgende. Bij aanvullend klaagschrift is aangevoerd dat de machtiging van de rechter-commissaris tot het instellen van een SFO zich niet bevindt bij de stukken van het geding. Bij de behandeling van het klaagschrift in raadkamer voert de officier van justitie te dier zake aan:
"In september 2009 is een machtiging afgegeven door rechtercommissaris mr. P.A. Buijs voor het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) ter zake van klager. Deze machtiging maakt deel uit van de betrekkelijke stukken."
21. Vervolgens overweegt de Rechtbank:
"In het beklag wordt gesteld dat het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) ter zake van klager niet rechtsgeldig is ingesteld, nu er geen machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven. De officieren van justitie hebben in openbare raadkamer slechts aangevoerd dat er weldegelijk een machtiging door de rechter-
commissaris is afgegeven. De rechtbank is met klager van oordeel dat een dergelijke machtiging een belangrijke waarborg is. Na contact met mr. P.A. Buijs, rechter-commissaris in bovenstaande rechtbank, bleek het de rechtbank dat er op 23 juli 2009 op vordering van de officier van justitie van 8 juli 2009 een (met redenen omklede) machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven onder parketnummer 01/997516-09, zodat het SFO ter zake van klaagster rechtsgeldig is ingesteld."
22. Uit een en ander, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat de machtiging tot het instellen van een SFO zich ten tijde van de behandeling van het klaagschrift niet bevond onder de gedingstukken en dat de Rechtbank zich na afloop van de behandeling tot de rechter-commissaris heeft gewend om van deze zekerheid te verkrijgen over het bestaan van de onderwerpelijke machtiging.
23. Door deze wijze van handelen heeft de Rechtbank aan procespartijen, in het bijzonder klaagster, de gelegenheid ontnomen zich uit te laten over bedoelde machtiging. Daarmee heeft de Rechtbank gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder met het beginsel dat partijen zich moeten kunnen uitlaten over alle stukken die de Rechtbank bij het nemen van haar beslissing ter beschikking heeft en/of aan haar beslissing ten grondslag legt. Voorts komt door de handelwijze van de Rechtbank het bepaalde in art. 23 lid 4 Sv ten aanzien van bedoelde machtiging niet tot zijn recht. Daarbij teken ik aan dat zich hier niet het geval voordoet dat het onderhavige stuk aan klaagster in het belang van het onderzoek is onthouden (art. 23 lid 5 Sv).
25. Gelet op de onder 3 genoemde brief van mr. Lammers heeft klaagster geen belang bij bespreking van het zesde middel. Dit middel zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
26. Het zevende middel houdt in dat de Rechtbank niet zonder meer voorbij had mogen gaan aan het bij brief van 30 september 2010 gevoerde verweer dat de Nederlandse strafwet niet op klaagster van toepassing is en het derhalve niet mogelijk is wederrechtelijk verkregen voordeel aan haar te ontnemen.
27. Zoals vermeld in het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 1 oktober 2010 en in de bestreden beschikking hebben klaagsters raadslieden gepersisteerd bij het klaagschrift en de aanvullende klaagschriften. Daarmee heeft de Rechtbank kennelijk het oog op het klaagschrift van 15 juli 2010 en de brieven van 2 september 2010 en 29 september 2010, geschreven ter aanvulling van het klaagschrift respectievelijk in aanvulling op de brief van 2 september 2010.
28. Gelet hierop heeft het middel kennelijk(3) het oog op hetgeen bij brief van 29 september 2010 onder 1.27 is gesteld:
"1.27. Daarbij geldt dat artikel 2 Sr bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Klaagster is niet in Nederland gevestigd, voert geen administratie in Nederland en wordt niet vanuit Nederland bestuurd. Ook het op naam stellen van de auto's heeft niet in Nederland plaatsgevonden. Nu de Nederlandse strafwet toepassing mist kan van een ontneming geen sprake zijn."
29. Nu klaagster aldus geacht moet worden bij klaagschrift een bezwaar tegen voortduring van het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag te hebben aangevoerd als hiervoor aangehaald(4) had de Rechtbank niet stilzwijgend aan dit bezwaar mogen voorbijgaan. De Rechtbank had dit bezwaar overigens slechts kunnen verwerpen. Het onderhavige beslag is immers niet gelegd met het oog op een aan klaagster op te leggen ontnemingsmaatregel maar met het oog op verhaal van een eventueel door [klager 3] aan de Staat te betalen bedrag ter zake van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. In dat verhaal is niet voorzien in het Wetboek van Strafrecht maar in het Wetboek van Strafvordering.
30. Het middel is tevergeefs voorgedragen.
31. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
32. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's Hertogenbosch teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 28 september 2010, BL2823, 2010, 654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.2.
2 Proces-verbaal van de behandeling in raadkamer, p. 2
3 In de toelichting op het middel wordt verwezen naar punt 1.27 van een brief van 30 september. Die brief is er wel, punt 1.27 bevat die brief niet.
4 Hier doet zich dus niet het geval voor dat in het kader van de schriftelijke voorbereiding verweren zijn gevoerd die bij de behandeling in raadkamer niet zijn herhaald en waaraan de Rechtbank deswege voorbij had kunnen gaan; in die laatste zin voor een ontnemingszaak HR 22 februari 2011, LJN BM6159, NJ 2011, 356, m.nt. J.M. Reijntjes.