1 Grief 1 is gegrond, maar leidt niet tot vernietiging (rov. 4.3). Grieven 2, 3 en 4 worden door het hof in zijn afweging verdisconteerd en uiteindelijk verworpen (rov. 4.4, 4.5 en 4.91). Grief 5 leidt niet tot vernietiging (rov. 4.5).
2 Het hof heeft hierbij overwogen dat deze omschrijving geen juridisch waterdichte omschrijving, doch slechts een ruwe aanduiding beoogt te geven.
3 Vanaf dat moment zijn [verweerder] c.s. feitelijk een eigen praktijk begonnen (rov. 2.19 van het vonnis van 19 december 2007).
4 Nu de rechtbank een deelvonnis heeft gewezen, zoals het hof in rov. 1 opmerkt, konden [eiser] c.s. zonder toestemming van het hof in cassatie komen tegen de bekrachtiging van het vonnis door het hof (er is niet sprake van de situatie dat de cassatieklachten uitsluitend zijn gericht tegen het gedeelte van de uitspraak dat het karakter van een tussenuitspraak heeft). Zie HR 23 januari 2004, LJN: AL7051, NJ 2005, 510 m.nt. DA; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein, Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 36; S.M. Kingma, 'Tussentijds beroep tegen tussenuitspraken en deeluitspraken', TCR 2010, p. 6.
5 De personenvennootschap, waaronder de maatschap, zijn onderwerp van een tweetal, reeds enige tijd aanhangige, wetsvoorstellen namelijk: "Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek" en "Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek". Beide wetsvoorstellen zijn thans aanhangig bij de Eerste Kamer. De Vaste Commissie voor Justitie heeft op 22 februari 2011 het voornemen uitgesproken deze wetsvoorstellen te combineren met de behandeling van de wetsvoorstellen betreffende vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht, teneinde de wetsvoorstellen in samenhang te kunnen bespreken (zie de korte aantekeningen van de vergadering van de vaste commissie voor Justitie van 22 februari 2011, kenmerk: 41818/KvD). Deze wetsvoorstellen kunnen bij de behandeling van het onderhavige cassatieberoep buiten beschouwing worden gelaten.
6 Groene Serie Personenassociaties (W.J. Slagter), I-1.4, vat de kenmerken samen in de elementen: overeenkomst; gericht op een doorgaans duurzame samenwerking van twee of meer personen; teneinde een gemeenschappelijk vermogensrechtelijk voordeel te behalen; ter bereiking van welk doel de partijen zich jegens elkaar verbinden om geld, goederen, arbeid, goodwill en/of rechten in gemeenschap te brengen. Vgl. voorts Asser/Maijer 1989, nr. 28; Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nrs. 29, 31, 34; V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 18.
7 Aldus Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 29. Zie ook V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 16, 18; Groene Serie Personenassociaties (W.J. Slagter), I-3.1.
8 Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 29; V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 18; Groene Serie Personenassociaties (W.J. Slagter), I-3.2.
9 Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 39; Groene Serie Personenassociaties (W.J. Slagter), I-8.1; HR 24 juni 1932, NJ 1932, p. 1587 m.nt. PS (stilzwijgend totstandgekomen (nieuwe) maatschap tussen weduwe en voormalig vennoot van haar overleden man). Zie ten aanzien van samenwerkende musici nog Rb.Utrecht 6 februari 1974, NJ 1974, 381; Rb. Breda 7 augustus 1991, LJN: AH3837, KG 1992, 67; Rb. Arnhem, 13 januari 1994, KG 1994, 71.
10 HR 21 november 1956, NJ 1957, 524.
11 Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 28. Omgekeerd geldt voorts dat partijen niet door het gebruiken van het woord maatschap of door een "uitgewogen" doelomschrijving de materiële kenmerken van de vennootschap kunnen ontlopen en tot vennootschap "bestempelen" wat in wezen geen vennootschap is. Zie Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 35 (op p. 59).
12 V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 12-13.
13 Vgl. V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 18.
14 Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 29.
15 Zie voorts Losbl. Personenassociaties (W.J. Slagter), I-3.2.
16 Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 29.
17 Zie ook HR 10 december 2004, LJN: AP2651, NJ 2005, 239 (Diosynth/[...]); HR 14 april 2006, LJN: AU9722, NJ 2007, 447 (beurspromovendi); HR 13 april 2007, LJN: BA6231, NJ 2007, 449 m.nt. E Verhulp (Thuiszorg Rotterdam/PGGM). Vgl. A-G Groeneveld, conclusie sub 3.3.1.5 voor HR 15 oktober 2004, LJN: AI0676, BNB 2005, 73 m.nt. H.W.M. Van Kesteren.
18 De s.t. wijst onder 2.2 ook op HR 10 december 2004, LJN: AP2651, NJ 2005, 239, maar geeft aan dat het daarin niet ging om een geruisloze overgang.
19 Zie in verband daarmee echter ook o.m. rov. 4.80, zesde gedachtestreepje.
20 Het hof heeft daarbij in het midden gelaten of [verweerder] c.s. wel (aldus [verweerder] c.s.) of niet (aldus [eiser] c.s.) ook deelden in het verlies, nu een afspraak krachtens welke sommige maten niet deelnemen in het verlies niet per se strijdig is met het gegeven dat sprake is van een maatschap (rov. 4.32). Hiertegen richt het middel zich niet.
21 HR 7 mei 1952, NJ 1953, 363 m.nt. Ph.A.N.H onder HR 27 februari 1952, NJ 1953, 362.
22 Personenassociaties (W.J. Slagter), I-6.1; Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 37; V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 42.
23 Personenassociaties (W.J. Slagter), I-6.2; V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 44, 49; Asser-Kamphuisen (1950), p. 443-444; Asser-Maeijer I, nr. 151-153; Asser/Maeijer & Van Olffen 7-VII* 2010, nr. 36. Zie voorts HR 29 oktober 1952, NJ 1953, 557 m.nt. Ph.A.N. Houwing; HR 7 december 1955, NJ 1956, 163 alsmede HR 9 april 2010, LJN: BL1127, NJ 2010, 594 m.nt. F.M.J. Verstijlen, JOR 2010, 222, m.nt. Blanco Fernández, rov. 3.6.1.
24 Vgl. over het verschieten van het karakter van de goodwill van individueel naar gezamenlijk V.A.E.M. Meijers, A.L. Mohr. Van Personenvennootschappen, 2009, p. 69-70; Personenassociaties (W.J. Slagter), I-6.9.
25 Zie voor dit woordgebruik ook rov. 4.37. In rov. 4.14 wordt dit ook aldus verwoord "dat er op grond van de gegroeide situatie en alle omstandigheden van het geval geacht moet worden een maatschap tot stand te zijn gekomen" en in rov. 4.15 aldus "dat er vanaf enig moment een maatschap bestond".
26 Vgl. rov. 4.10, want wijzigingen welke in 1987 of 1994/1995 zijn ingetreden waren toen reeds lang bestendigd.
27 In overeenstemming hiermee overweegt het hof in rov. 4.37 "Voor de kwalificatie van de huidige situatie is dus die vroegere afspraak [door de [eiser] c.s. gestelde afspraak in 1987 en daarna dat [betrokkene 1] en later [eiser 3] de winst zou vaststellen en verdelen; rov. 4.36] niet meer zo belangrijk en gaat het vooral om de concrete invulling in de periode waarom het nu nog gaat, te weten de periode van 2000-2005.".
28 De rechtbank had geoordeeld dat er toen al wel een maatschap was.
29 A. Wendels en H.J. Snijders, Civiel appel, 2009, nr. 207, met verdere verwijzingen aldaar.
30 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 210; H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel appel, 2009, nr. 209.
31 HR 14 november 2003, LJN: AK4841, NJ 2005, 269; HR 3 december 2004, LJN: AQ8089 (A./London Verzekeringen), NJ 2005, 160 m.nt. MMM. Zie hierover W.D.H. Asser in zijn noot onder HR 9 juli 2004, LJN: AO7817, NJ 2005, 270.
32 Mon BW A6b (R.P.J.L. Tjittes), nr. 18. Zie o.m. HR 29 september 1995, LJN: ZC1827, NJ 1996, 89.
33 HR 21 juni 2002, LJN: AE1529 , NJ 2002, 540; HR 29 september 1995, LJN: ZC1827, NJ 1996, 89.
34 HR 29 november 1996, LJN: ZC2212, NJ 1997, 153; Mon BW A6b (R.P.J.L. Tjittes), nr. 19.
35 Mon. BW A6b (Tjittes), 2007, nr. 19.
36 O.m. HR 11 juni 2010, LJN: BL8297, NJ 2010, 331; HR 23 maart 2007, LJN: AZ3531, NJ 2007, 176
37 TM, Parl. gesch. Boek 7 (Inv. Boeken 3, 5 en 6), p. 146.
38 De schuldenaar zal zich op zijn beurt in verband met de gebreken mogelijk weer tot een derde willen wenden (toeleverancier, hulppersoon, verzekeraar). Vgl. R.P.J.L. Tjittes, `De klacht- en onderzoeksplicht bij ondeugdelijke prestaties', RMTh 2007, p. 16.
39 A-G Wuisman, conclusie sub 3.1 voor HR 29 juni 2007, LJN: AZ7617, NJ 2008, 606 m.nt. Jac. Hijma (Pouw/Visser); Asser-Hijma, nr. 541.
40 O.m. in HR 29 juni 2007, LJN: AZ7617, NJ 2008, 606 m.nt. Jac. Hijma ([...]/[...]) en t.a.v. artikel 6:89 BW HR 8 oktober 2010, LJN: BM9615, NJ 2010, 545.
41 HR 25 maart 2011, LJN: BP8991.
42 De term ontleen in aan V. van den Brink , 'Een beetje te laat', NTBR 2011/14, p. 113.
43 V. van den Brink, a.w., p. 114; C. Bollen en T. Hartlief, 'De klachtplicht van de teleurgestelde contractant', NJB 2009/2192.
44 In het algemeen wordt daaronder verstaan een geven, een doen of een niet doen (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2008, nr. 20), maar het is de vraag of artikel 6:89 BW ziet op al die vormen van presteren.
45 De opkomst van artikel 6:89 BW is ook tamelijk recent. Zie C.E. Drion, 'Wie niet klaagt, die niet wint; op weg naar een klaagcultuur?', NJB 2008, p. 375 (die spreekt van het "perfecte Zwaard van Damocles").
46 Zie TM, VV II en MvA II, alle te vinden op p. 317 van de Parl. Gesch. Boek 6. Vgl. ook de MvA II op artikel 7:23, Parl gesch. Boek 7 (Inv. Boeken 3,5 en 6), p. 152.
47 HR 23 maart 2007, LJN: AZ3531, NJ 2007, 176.
48 Hierover bijvoorbeeld Katan, t.a.p.
49 Vgl. de conclusie sub 9 van A-G De Vries Lentsch-Kostense voor HR 5 september 2003, LJN: AF8253 (art. 81 RO). Zie voorts de conclusie van A-G Langemeijer onder 2.23 vóór HR 20 januari 2006, LJN: AU4122, NJ 2006, 80.
50 Niet van toepassing: R.P.J.L. Tjittes, 'De klacht en onderzoeksplicht bij ondeugdelijke prestaties', RMTh 2007, p. 15; Losbl. Verbintenissenrecht (Wissink), art. 89. aant. 7. Met een slag om de arm N.W.A. Tollenaar, 'Beschouwingen over artikelen 6:89 en 7:23 BW in het bijzonder bij aandelenkoop', NTBR 2005. p. 436 ("in principe niet van toepassing op geldschulden"). Wel van toepassing:: T.S. Jansen, 'Het verval van art. 6:89 BW, Tijdschrift voor de ondernemingsrechtpraktijk 2010, p. 185; B.M. Katan, 'De ondergrens van artikel 6:89 BW', Contracteren 2007, p. 47.
51 Zie Katan, t.a.p.
52 HR 23 maart 2007, LJN: AZ3531, NJ 2007, 176. De moeilijkheid van dergelijke indelingen blijkt overigens ook daaruit dat in het kader van het verzuim (artikel 6:81 BW) al datgene "vertraging" wordt genoemd, dat niet is onmogelijkheid van nakoming (artikel 6:74 lid 2 respectievelijk 6:265 lid 2 BW), dus bijvoorbeeld ook herstelbaar gebrekkig presteren.
53 Ook de bijzondere gebrekenregelingen bij huur (artikel 7:204 e.v. BW) en aanneming van werk (artikel 7:758 e.v. BW) zien alleen op gebreken in de prestaties van de verhuurder respectievelijk de aannemer.
54 HR 20 januari 2006, NJ 2006, 80 ([...]/[...]). Zie over stelplicht en bewijslast in dit opzicht mijn conclusie sub 2.17-2.19 voor HR 17 december 2010, LJN: BO2873, met verdere verwijzingen, waaraan is toe te voegen E.J. Bellaart en D.E. Alink, Omkering van de bewijslast, MvV 2011, p. 69-74.