ECLI:NL:PHR:2011:BP4338

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01995
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van huwelijkse voorwaarden en Haviltex-maatstaf in cassatie

In deze zaak heeft de vrouw cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2010, die de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 17 september 2008 heeft bekrachtigd. Het geschil betreft de uitleg van een bijzondere regeling in de huwelijkse voorwaarden met betrekking tot de echtelijke woning. De relevante passage uit artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden stelt dat indien het huwelijk na vijf jaar wordt ontbonden, de vrouw recht heeft op een bedrag dat gelijk is aan de helft van het verschil tussen de waarde van de echtelijke woning op de dag van ontbinding en de huidige waarde, die partijen op 250.000 gulden hebben vastgesteld.

De man stelt dat deze clausule alleen betrekking heeft op de eerste echtelijke woning, terwijl de vrouw betoogt dat het om de laatste echtelijke woning gaat. Het hof heeft de uitleg van de man gevolgd, omdat deze niet door de vrouw is weersproken en ondersteund wordt door een brief van de notaris die de huwelijkse voorwaarden heeft opgesteld.

In het cassatiemiddel van de vrouw worden verschillende rechtsklachten aangevoerd, maar de A-G concludeert dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De klachten zijn voornamelijk gebaseerd op de veronderstelling dat er een leemte in de huwelijkse voorwaarden bestaat, maar de A-G oordeelt dat deze discussie in cassatie niet aan de orde kan komen, aangezien het hof zich al heeft uitgesproken over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden. De A-G concludeert dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat de klachten niet opgaan en de tekst van de huwelijkse voorwaarden meerduidig is.

Conclusie

Rolnr. 10/01995
Mr M.H. Wissink
Parket: 4 februari 2011
conclusie inzake
[De vrouw]
tegen
[De man]
1. De vrouw heeft tijdig, met een op 17 mei 2010 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift, cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2010. Bij deze beschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 17 september 2008 bekrachtigd waar het betrof een tussen partijen ontstaan geschil over de uitleg van een bijzondere regeling in de huwelijkse voorwaarden over de echtelijke woning (artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden).
2. De in cassatie van belang zijnde passage uit artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden luidt:
"Indien het huwelijk na vijf jaar wordt ontbonden hetzij door echtscheiding, hetzij door overlijden van de man tijdens een echtscheidingsprocedure, zal aan de vrouw een bedrag toekomen dat gelijk is aan de helft van het verschil tussen de waarde van de echtelijke woning op de dag van ontbinding van het huwelijk en de waarde van de echtelijke woning thans, welke laatstbedoele waarde partijen vaststellen op tweehonderd vijftig duizend gulden."
3. De man stelt dat de clausule alleen ziet op de eerste echtelijke woning, die zijn eigendom was, omdat de vrouw daarin had geïnvesteerd. Volgens de vrouw is de tekst duidelijk en behoeft die dus geen verdere uitleg meer: het gaat om de laatste echtelijke woning.
4. Het hof volgt evenals de rechtbank de uitleg van de man.(1) Het hof heeft, kort gezegd, geoordeeld dat de toelichting van de man niet door de vrouw is weersproken en dat de uitleg die de man voorstaat ook blijkt uit de door de man overgelegde brief d.d. 8 februari 2008 van de notaris die destijds de huwelijkse voorwaarden heeft opgemaakt.(2)
5. Het cassatiemiddel van de vrouw bestaat uit een uitvoerige inleiding met geciteerde passages uit verschillende processtukken (randnrs. 7.1 t/m 7.11 van het cassatierekest) en uit rov. 17 en 18 van de bestreden beschikking van het hof (randnr. 7.12). Vervolgens zijn in de randnummers 7.13 tot en met 7.19 van het cassatierekest rechtsklachten opgenomen die naar mijn mening niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het cassatieberoep leent zich derhalve, voorafgegaan door een verkorte conclusie mijnerzijds, voor verwerping met toepassing van artikel 81 RO.
6. In randnummer 7.13 van het cassatierekest wordt betoogd dat 's hofs oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting althans -toepassing. De litigieuze huwelijkse voorwaarde zou een leemte behelsen, nu het huwelijk van partijen na vijf jaar niet is ontbonden, de constitutieve voorwaarde voor de uitbetaling aan de vrouw. Partijen hebben immers geen voorziening getroffen voor het geval het huwelijk langer dan vijf jaar zou (blijven) bestaan, zodat zich een leemte voordoet welke invulling behoeft aan de hand van de huwelijke voorwaarden zelf of aan de hand van het Haviltex-criterium.
7. De klacht faalt omdat zij een nieuwe discussie in cassatie aanzwengelt, te weten die met betrekking tot de uitleg van de woorden "na vijf jaar", die in feitelijke instantie thuis hoort. Partijen hebben in feitelijke instanties slechts gedebatteerd over de hierboven bij 3 bedoelde kwestie.(3) Voor zover de rechtsklacht het hof verwijt dat het niet ambtshalve is overgegaan tot het geven van een uitleg aan de woorden "na vijf jaar", is de klacht ongegrond. Die gedachte vindt geen steun in het recht.
8. Voortbouwend op het betoog in randnummer 7.13 wordt in randnummers 7.14 en 7.15 aangevoerd dat de bovengenoemde leemte door artikel 5, leden 2 en 3, van de huwelijkse voorwaarden opgevuld zou kunnen worden. De aangevoerde klacht faalt reeds omdat het voortborduurt op een in randnummer 7.13 van het cassatierekest ten onrechte aangenomen leemte. Bovendien betreft de stelling een ongeoorloofd novum. Om deze redenen faalt ook het betoog in randnummer 7.16, dat de artikelen 7 en 8 van de huwelijkse voorwaarden dienstig kunnen zijn bij de invulling van de in randnummer 7.13 bedoelde leemte.
9. Randnummer 7.17 verbindt aan het voorgaande de conclusie dat het hof de regeling van de huwelijkse voorwaarden heeft miskend, omdat die een leemte bevatten welke invulling behoeft (aan de hand van de huwelijkse voorwaarden, niet aan de hand van het Haviltex-criterium). Gelet op het bovenstaande behoeft het hier aangevoerde verder geen behandeling.
10. Randnummer 7.18 van het cassatierekest bevat de rechtsklacht die ertoe strekt te verdedigen dat alleen uitgesproken verwachtingen worden beheerst door het Haviltex-criterium. Onder verwijzing naar nr. 10, slot, (achtste blad) van de "Reactie verweerschrift tevens verweerschrift zelfstandig verzoek" van de Mr. J.J.J. Jansen namens de vrouw, stelt de hier aangevoerde klacht dat er geen enkel overleg is gevoerd over de litigieuze huwelijkse voorwaarde ten tijde van de ondertekening van de akte bij de notaris. Wordt er niets gezegd, verklaard of toegelicht, dan houdt het voor wat betreft Haviltex op, aldus het beklag.
11. Het beklag faalt. Het berust kennelijk op de gedachte dat het hof een grammaticale uitleg had moeten hanteren omdat geen overleg met de man noch enige toelichting door de notaris op de thans aan de orde zijnde passage uit artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden heeft plaatsgehad. Het middel neemt dus voetstoots aan dat de tekst van de akte duidelijk is met betrekking tot de vraag op welke echtelijke woning artikel 10 ziet. Deze aanname is onjuist. Het hof heeft in rov. 17 van de bestreden beschikking uitdrukkelijk overwogen dat de tekst van de huwelijkse voorwaarde meerduidig is.
12. Randnummer 7.19 bevat geen klacht en behoeft daarom geen behandeling.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 2.5.5 van de beschikking van de rechtbank d.d. 17 september 2008 en rov. 17 van de beschikking van het hof d.d. 17 februari 2010.
2 Prod. 24 bij Verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig verzoek en prod. 21 bij Verweerschrift in appel tevens houdende incidenteel appel (aanwezig in het B dossier).
3 Zie Verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van de man in eerste aanleg, nr. 21 (blz. 9-10); Reactie op dat verweerschrift zijdens de vrouw (nr. 10); Proces-verbaal van de mondelinge terechtzitting bij de rechtbank; Toelichting op Grief 10 van het appelrekest van de vrouw; Verweerschrift in appel tevens houdende incidenteel appel van de man (nrs. 43 t/m 48); Proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof (blad 2, 3) en de daaraan gehechte pleitaantekeningen (blad 4, derde en vierde alinea).