1 Zie het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 april 2009 onder rov. 4.1 en 4.2 in verbinding met het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 juni 2007 onder rov. 2.
2 Zie hierover o.a. Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009, nrs. 64-66; S.N. de Valk, Aansprakelijkheid van leidinggevenden naar privaatrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatstaven, diss. RUG, 2009, p. 206-207; P. van Schilfgaarde, J. Winter, Van de BV en de NV, 2009, nr. 15; H. de Groot, Bestuurdersaansprakelijkheid, 2006, p. 36-39; J.B. Wezeman, Aansprakelijkheid van bestuurders, diss. RUG, 1998, p. 15-19 en p. 23-26, alle met veel verdere verwijzingen waaronder Hof 's-Hertogenbosch 1 april 1977, NJ 1977, 544 en Rechtbank Amsterdam 13 juni 1979, NJ 1980, 254.
3 Zie ook art. 2:69 BW voor naamloze vennootschappen en - met een enigszins hiervan afwijkende regel - art. 2:29 en 2:289 BW voor verenigingen resp. voor stichtingen.
4 Zie bijvoorbeeld (ook) HR 11 november 1988, NJ 1989, 606 m.nt. Ma (rov. 3.2, alwaar de Hoge Raad spreekt van een 'vergaande sanctie'); HR 4 oktober 1996, LJN ZC2160, NJ 1997, 187 m.nt. Ma (rov. 3.3.2 waarin de Hoge Raad spreekt van 'de sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid').
5 Zie over de verschillen tussen art. 2:9 BW en art. 2:180 BW: Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009, nr. 64.
6 Zie bijvoorbeeld: HR 11 juli 2003, LJN AF4595, NJ 2003, 630 m.nt. Ma (rov. 3.9).
7 Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de regeling voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht), Kamerstukken II, 2006/07, 31 058, nrs. 1-2. Het wetsvoorstel ligt thans bij de Eerste Kamer.
8 Kamerstukken II, 2006/07, 31 058, nr. 3, p. 40.
9 Kamerstukken II, 2008-09, 31 058, nr. 6, p. 41.
10 Zie bijv. Rb. 's-Gravenhage 28 juli 2004, LJN: AR7332, JOR 2004, 319, m.nt. C.J. Groffen. Zie ook A-G Asser in zijn conclusie onder 2.8 vóór HR 11 november 1988, NJ 1989, 606, m.nt. Ma, waarin erop wordt gewezen dat het in art. 2:69 en art. 2:180 BW niet primair om derdenbescherming gaat, maar om een sanctie op het niet naleven van de inschrijvingsplicht.
11 J.B. Wezeman, a.w., 1998, p. 16; S.N. de Valk, a.w., 2009, p. 206.
12 Zie H. de Groot, a.w., 2006, p. 36-37. Zie ook HR 4 oktober 1996, LJN: ZC2160, NJ 1997, 187, m.nt. Ma, waar in rov. 3.3.2 het volgende is overwogen: 'Hetgeen de Minister van Justitie daaromtrent bij de totstandkoming van het thans geldende art. 2:180 lid 2 heeft opgemerkt, te weten dat 'de bepaling beoogt degenen die met de vennootschap handelen te vrijwaren voor het nadeel van de nalatigheid van het nakomen van de stortingsplicht' (Kamerstukken II, 1981-1982, 16 551, nr. 6, p. 7 onderaan), moet evenzeer als juist worden aanvaard met betrekking tot de te dezen toepasselijke eerdere versie van die bepaling. De sanctie van hoofdelijke aansprakelijkheid is dan ook bedoeld om wederpartijen bij rechtshandelingen als in de bepaling bedoeld te beschermen'. De wetgeschiedenis, teruggaande op de ontwerpen van het Wetboek van Koophandel van 1815, komt uitgebreid aan de orde in de s.t. zijdens [verweerder] c.s. onder 3.1 t/m 3.26.
13 Zie ook de noot van L. Timmerman onder Hof Amsterdam 18 mei 1995, TVVS 1995, p. 248-249.
14 Vgl. Hof 's-Hertogenbosch 1 april 1977, NJ 1977, 544; Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009, nr. 65.
15 Zie art. 2:25 BW.
16 Ik beperk mij tot het materiële privaatrecht. In het IPR heeft de openbare orde een andere inhoud en functie.
17 Zie J.J. Vriesendorp, Ambtshalve aanvullen van rechtsgronden, 1970, p. 170-171; Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 135.
18 Aldus Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 177, p. 154.
19 J.B. Wezeman, a.w., 1998, p. 16; S.N. de Valk, a.w., 2009, p. 206.
20 Zie de noot van Maeijer onder het arrest.
21 Vgl. Rechtbank 's-Gravenhage 28 juli 2004, LJN: AR7332, JOR 2004, 319 m.nt. C.J. Groffen (afwijzing van de vordering van de curator ten aanzien van art. 2:180 lid 2 sub b BW inzake volstorting van aandelen op grond van art. 6:2 BW, omdat de rechtbank op grond van de vastgestelde feiten het verweer van de aangesproken bestuurder heeft gehonoreerd dat het hem niet duidelijk is geweest dat niet aan de stortingsplicht was voldaan); Rechtbank Utrecht 26 augustus 1998, LJN: AG3361, JOR 1999, 82 ( ten aanzien van art. 2:69 lid 2 sub a BW), waarin is aangenomen dat deze bepaling op grond van de redelijkheid en billijkheid niet van toepassing is in de situatie waarin sprake is van een termijnoverschrijding als gevolg van een door de Kamer van Koophandel nagezonden formulier, terwijl eerder op zichzelf door de notaris een juiste opgave was gedaan).
22 Verbintenissenrecht (M. Vriend), art. 6:2 BW, aant. 24.
23 Zie E.J. Bleeker in zijn noot onder het thans bestreden arrest van 21 april 2009 in JIN 2009, 486 (onder 7) alsmede (met instemming) J.J.M. Grapperhaus, Toepasselijkheid van artikel 2:180 lid 2 BW, JBN 2009, 56.
24 Zie onder meer Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2008, nr. 163; J.D.A. den Tonkelaar, Opschortende en ontbindende voorwaarden, 1994, par. 1.1 en 2.1., p. 6
25 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2008, nr. 179.