1 Zie onderdelen 4.2 en 5.1 van de uitspraak van het Hof.
2 HR 11 juli 2008, nr. 43 144, na conclusie Wattel, LJN AZ8524, BNB 2008/245, met noot Van der Geld, V-N 2008/34.13, NTFR 2008/1383, met commentaar De Jonge, Vakstudie Highlights & Insights on European Taxation 2008/1.17, met commentaar Weber. Het arrest is ook besproken door Lambooij in NTFR Beschouwingen: M.V. Lambooij, 'Weigeringsgronden en fusie', NTFR-B 2008/46, blz. 18-22.
3 Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijk fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende Lid-Staten; Pb. L 225, blz. 1-5, opgenomen in V-N 1990/2861.8. Deze richtlijn is gewijzigd bij Richtlijn 2005/19/EG van de Raad van 17 februari 2005; Pb. 2005 L 58, blz. 19-27, opgenomen in V-N 2006/35.17. A-G bij het HvJ EU Kokott schrijft in voetnoot 5 bij haar conclusie: "Weliswaar is richtlijn 90/434 op verschillende punten gewijzigd bij richtlijn 2005/19/EG van de Raad van 17 februari 2005 (Pb. L 58, blz. 19), toch zijn deze wijzigingen in casu niet van belang aangezien de in het hoofdgeding bestreden beschikking van de Nederlandse belastingdienst nog vóór het verstrijken van de termijn voor uitvoering van deze wijzigingen (1 januari 2006 respectievelijk 1 januari 2007) werd gegeven."
4 HvJ EU 20 mei 2010, zaak C-352/08 (Modehuis Zwijnenburg), na conclusie Kokott, nog niet gepubliceerd in de Jur., LJN BM8414, V-N 2010/24.14, NTFR 2010/1562, met commentaar Van Horzen, Highlights & Insights on European Taxation september 2010, met commentaar Weber. Het arrest is besproken door Gerrits in fiscaal tijdschrift Vermogen; P.M. Gerrits, 'Mag voorkoming heffing overdrachtsbelasting de reden zijn voor een fusie', ftV 2010/24, blz. 3-4 en opgenomen in het augustusnummer van European Taxation onder EU Update.
5 V-N 2008/34.13.
6 Engelse tekst: "A Member State may refuse to apply or withdraw the benefit of all or any part of the provisions of Titles II, III and IV where it appears that the merger, division, transfer of assets or exchange of shares: (a) has as its principal objective or as one of its principal objectives tax evasion or tax avoidance; the fact that one of the operations referred to in Article 1 is not carried out for valid commercial reasons such as the restructuring or rationalization of the activities of the companies participating in the operation may constitute a presumption that the operation has tax evasion or tax avoidance as its principal objective or as one of its principal objectives;".
Franse tekst: "1. Un État membre peut refuser d'appliquer tout ou partie des dispositions des titres II, III et IV ou en retirer le bénéfice lorsque l'opération de fusion, de scission, d'apport d'actifs ou d'échange d'actions: a) a comme objectif principal ou comme un de ses objectifs principaux la fraude ou l'évasion fiscales; le fait qu'une des opérations visées à l'article 1er n'est pas effectuée pour des motifs économiques valables, tels que la restructuration ou la rationalisation des activités des sociétés participant à l'opération, peut constituer une présomption que cette opération a comme objectif principal ou comme un de ses objectifs principaux la fraude ou l'évasion fiscales;".
Duitse tekst: "Ein Mitgliedstaat kann die Anwendung der Titel II, III und IV ganz oder teilweise versagen oder rückgängig machen, wenn eine Fusion, Spaltung, Einbringung von Unternehmensteilen oder ein Austausch von Anteilen a) als hauptsächlichen Beweggrund oder als einen der hauptsächlichen Beweggründe die Steuerhinterziehung oder -umgehung hat. Vom Vorliegen eines solchen Beweggrundes kann ausgegangen werden, wenn die Fusion, Spaltung, Einbringung von Unternehmensteilen oder der Austausch von Anteilen nicht auf vernünftigen wirtschaftlichen Gründen - insbesondere der Umstrukturierung oder der Rationalisierung der beteiligten Gesellschaften - beruht;".
7 Kamerstukken II 1991/92, 22 338, nr. 3 (MvT), blz. 9 (Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 (Aanpassing aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende Lid-Staten)).
8 Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3 (MvT), blz. 115 (Wet Inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)).
9 Zie blz. 2 van het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 11 oktober 2005.
10 M.V. Lambooij, 'Weigeringsgronden en fusies', NTFR-B 2008/46, blz. 19.
11 NTFR 2009/1662.
12 NTFR 2010/1562.
13 Kamerstukken II 1999/2000, 27 030, nr. 3 (MvT), blz. 3 (Wijzigingen van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en de Natuurschoonwet 1928).
14 HR 10 juli 2009, nr. 43 363, LJN BJ2006, BNB 2009/237, met noot Verstraaten, V-N 2009/35.22, NTFR 2009/1834, met commentaar Verstijnen. Zie ook het commentaar van Van Horzen in 5.7.
15 PJW: in HR BNB 1992/308 overwoog u: "3.4. Een aandeelhouder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid handelt niet in strijd met doel en strekking van artikel 4, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet indien hij aandelen in een onroerend-goedlichaam niet zelf verkrijgt maar door de besloten vennootschap doet verkrijgen, ook niet indien hij zelf reeds aandelen in het onroerend-goedlichaam hield. Aangenomen moet worden dat als de wetgever deze voor de hand liggende ontgaansmogelijkheid had willen uitsluiten, hij daarvoor een regeling zou hebben getroffen. Toepassing van het leerstuk van de wetsontduiking kan wel aan de orde komen indien de aandeelhouder het te verwerven pakket op kunstmatige wijze uitsplitst over meer besloten vennootschappen." HR 8 juli 1992, nr. 28 211, LJN ZC5034, BNB 1992/308, met noot Van Dijck, V-N 1992/2447.
16 PJW: in HR BNB 1987/129 overwoog u: "4.2. (...) De voor de toepassing van de Wet op belastingen van rechtsverkeer aan een dochtermaatschappij als rechtspersoon toekomende zelfstandigheid laat niet toe de bezittingen van een dochtermaatschappij aan te merken als bezittingen van de moedermaatschappij. Tot de bezittingen van de moedermaatschappij behoort de deelneming in de dochtermaatschappij. 4.3. Consolidatie dient te dezen achterwege te blijven, ongeacht of de deelneming al dan niet betrekking heeft op een lichaam waarvan de aandelen als in Nederland gelegen onroerende goederen moeten worden aangemerkt. (...) 4.4. Voor een vennootschap zijn haar aandelen in een andere vennootschap waarvan de aandelen naar de in voormeld artikel 4 opgenomen maatstaf als in Nederland gelegen onroerende goederen moeten worden aangemerkt, steeds onroerende goederen. Zulks strookt met de voorheen in artikel 45 c van de Registratiewet 1917 neergelegde regeling, van welke regeling bij de behandeling van het amendement dat heeft geleid tot artikel 4, eerste lid, letter a, geen afstand is genomen." HR 26 november 1986, nr. 23 542, LJN AW7827, BNB 1987/129, met noot Scheltens, V-N 1987/235, FED 1987/1, met noot Zwemmer.
17 HR 13 maart 2009, nr. 43 946, LJN BH5619, BNB 2009/123, V-N 2009/13.29, NTFR 2009/718, met commentaar Van Beelen, FED 2009/62, met noot Van Straaten.
18 HvJ EU 5 juli 2007, zaak C-321/05 (Kofoed), na conclusie Kokott, Jur. 2007, p. I-05795, LJN BB0902, V-N 2007/34.12, NTFR 2007/1300, FED 2007/71, met noot Smit.
19 HvJ EU 21 februari 2006, zaak C-255/02 (Halifax), na conclusie Poiares Maduro, Jur. 2006, p. I-01609, LJN AV4241, BNB 2006/170, met noot Bijl, V-N 2006/13.20, NTFR 2006/359, met commentaar Nieuwenhuizen.
20 HvJ EU 12 september 2006, zaak C-196/04 (Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas), na conclusie Léger, Jur. 2006, p. I-07995, LJN AY9517, BNB 2007/54, met noot Wattel, V-N 2006/49.15, NTFR 2006/1406, met commentaar De Kroon, FED 2006/112, met noot Smit.
21 Het Hof Amsterdam 30 januari 2002, nr. 00/1358, LJN AD9549, V-N 2002/20.10, NTFR 2002/858, met commentaar Duynstee, oordeelde met richtlijnconforme uitleg van art. 14a, lid 6, Wet Vpb (anti-misbruikbepaling bij splitsing) dat uitstel onder bepaalde omstandigheden ontwijking kan opleveren (maar zag die omstandigheden niet in het berechte geval).
22 Samenvatting ontleend aan N.H. de Vries en R.J. de Vries, Cursus belastingrecht (Vennootschapsbelasting), par. 2.5.1.B.g2.
23 HvJ EU 13 november 1990, zaak C-106/89, Marleasing, na conclusie Van Gerven, Jur. 1990, p. I-04135, LJN AD3314, NJ 1993/163.
24 HvJ EU 8 oktober 1987, zaak 80/86, Kolpinghuis Nijmegen BV, na conclusie Mischo, Jur. 1987, p. I-03969, LJN AC0547, NJ 1988/1029.
25 HR 4 februari 1998, nr. 30 074, na conclusie Van Soest, LJN AA2409, BNB 1998/176, met noot Van der Geld, V-N 1998/10.10, FED 1998/472, met noot Brandsma.
26 HR 1 december 1999, nr. 34 217, na conclusie Van den Berge, LJN AA3829, BNB 2000/111, met noot Van der Geld, V-N 1999/27.21, FED 2000/65, met noot Albert.
27 HvJ EU 17 juli 1997, zaak C-28/95, Leur-Bloem, na conclusie Jacobs, Jur. 1997, p. I-04161, LJN AD2762, BNB 1998/32, met noot Van der Geld, V-N 1997/2857, FED 1997/768, met noot Weber.
28 HvJ EU 15 januari 2002, zaak C-43/00, Andersen og Jensen ApS, na conclusie Tizzano, Jur. 2002, p.I-00379, LJN AV5654, V-N 2002/8.26, NTFR 2002/236, met commentaar De redactie.
29 HvJ EU 11 september 2003, zaak C-201/01, Maria Walcher v Bundesamt für Soziales und Behindertenwesen Steiermark, na conclusie Mischo, Jur. 2003, p. I-08827, LJN AO9241, NJ 2004/246.
30 Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (Pb. L 283, blz. 23), zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (Pb. 1994, C 241, blz. 21, en Pb. 1995, L 1, blz. 1).
31 Zaak C-126/10, FOGGIA-Sociedade Gestora de Participações Sociais SA/Secretário de Estado dos Assuntos Fiscais, Pb. EU 22 mei 2010, C 134, blz. 25.
32 De antwoorden lijken overigens voorspelbaar (ad 1: te algemeen; leidt vermoedelijk tot samenvatting van de bestaande jurisprudentie en tot verwijzing naar de eigen taak van de nationale rechter; ad 2: neen).
33 HR 17 december 2004, C03/114HR, na conclusie Wattel, LJN AQ3810, BNB 2005/239, met noot Feteris, NJ 2005/361, met noot Mok, V-N 2005/5.4, NTFR 2005/313, FED 2005/26, met noot Redactie.
34 Zie ook de onderdelen 5.31 e.v. van de conclusie voor dat arrest.
35 HR 7 oktober 2005, nr. 35 729, LJN AU3929, BNB 2005/374, met noot Feteris, V-N 2005/49.5, NTFR 2005/1329, met commentaar Van de Merwe, FED 2005/100, met noot Van Eijsden.
36 Happé, Van Loon & Slijpen, Algemeen fiscaal bestuursrecht (blz. 328) schrijven: "De Hoge Raad kan (...) geen schadevergoeding toekennen, maar moet in voorkomende gevallen waarin het verzoek bij de feitenrechter is gedaan, terugwijzen naar een hof of rechtbank ter vaststelling van de schade." Pechler, Belastingprocesrecht (blz. 247) schrijft: "Art. 8:73 Awb is niet van overeenkomstige toepassing op de cassatieprocedure, zoals volgt uit art. 29 AWR. Het schadevergoedingsverzoek kan niet pas voor het eerst in cassatie worden gedaan. Als de belanghebbende door de lagere rechter in het ongelijk maar door de HR uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld, zodat het beroep (gedeeltelijk) gegrond is, moet de lagere rechter opnieuw beslissen op het eerder aan hem gedane schadevergoedingsverzoek."
In HR BNB 2005/52 overwoog u: "3.6. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Het bij het Hof ingestelde beroep moet gegrond worden verklaard. Zulks brengt mee dat de grond ontvalt aan 's Hofs afwijzing van het verzoek op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht om vergoeding van kosten. Het vierde middel slaagt derhalve eveneens. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van belanghebbendes verzoek om schadevergoeding voor in de bezwaarfase gemaakte kosten." In HR BNB 2004/391 overwoog u: "5. (...) Artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, dat ziet op schadevergoeding bij gegrondverklaring van het beroep, is niet van toepassing op het beroep in cassatie. Het verzoek kan derhalve niet worden ingewilligd." En in HR BNB 2003/27: "3.4. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift in cassatie verzocht haar op grond van artikel 8:73 dan wel artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (...) de integrale kosten van de bezwaarfase te doen vergoeden, omdat zij door het Hof grotendeels in het gelijk is gesteld. Dit verzoek kan niet worden ingewilligd. In artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt artikel 8:73 van de Wet niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de behandeling van het beroep in cassatie, terwijl art. 8:75 van de Wet slechts kan worden toegepast met betrekking tot kosten welke zijn gemaakt in de instantie waarin de zaak aanhangig is, derhalve in dit geval met betrekking tot de kosten van de cassatieprocedure."