1 Rechtbank Arnhem 29 november 2007, nr. AWB 06/5834, LJN BH0103, .
2 Hof Arnhem 19 november 2008, nr. 08/00035, LJN BG6670, NTFR 2008/2437, met commentaar Egelie.
3 HR 9 mei 2008, nr. 43.849, LJN BD1108, BNB 2008/191 met noot Albert, FED 2008/58 met aantekening Te Niet, NTFR 2008/902 met commentaar Egelie, V-N 2008/23.14 met aantekening redactie, Belastingadvies 2008/12.6 met noot Daniels, en Ondernemingsrecht&Effectenrecht 2009, nr. 5, met commentaar Q.W.J.C.H. Kok. Op het arrest is voorts ingegaan in de in voetnoot 4 genoemde literatuur.
4 P.G.M. Albert, Is verlies op onzakelijke lening 'omlaag' aftrekbaar?, WFR 2008/1226; J.H.M. Arts, Het belang van het motief van een lening voor de vennootschapsbelasting, WFR 2009/921; A.C.P. Bobeldijk, Afgewaardeerde vorderingen in de vennootschapsbelasting, Amersfoort: Sdu, 2009, par. 4.3.2.3; J.N. Bouwman, Wegwijs in de vennootschapsbelasting, Amersfoort: Sdu, 2009, par. 3.4.17; Cursus Belastingrecht, Vennootschapsbelasting, met name onderdelen 2.0.5.E.e4 en 2.0.6.E.e4; W.F.E.M. Egelie, De onzakelijke lening in de vennootschapsbelasting, NTFR 2008/2375; F.A. Engelen en R. van Scharrenburg, Onzakelijke leningen in de vennootschapsbelasting, WFR 2008/705; A.J. van Lint, Niet-bancaire leningen in MKB; stimuleren of niet?, NTFR 2010/179; N.M. Ligthart, De zakelijkheid van een onzakelijke lening, NTFR Beschouwingen 2008/37; M.L. Molenaars en R.A. de Boer, Het onzakelijkeleningenarrest van 9 mei 2008; een exegese, MBB 2008/10; M.H.C. Ruijschop, Een zaak van onzakelijkheid, Belastingbrief 2008/10; P.C. van der Vegt, Borgstellingen in groepsverband, NTFR 2008/2116; J. Vleggeert, Aftrekbeperkingen van de rente in het internationale belastingrecht (diss.), 2009, p. 69-71; en Fiscale encyclopedie De Vakstudie, artikelsgewijs commentaar, winstartikelen Wet IB 2001, art. 3.8 Wet IB 2001, onderdeel 7.6 ("De onzakelijke lening").
5 HR 12 december 2003, nr. 38.124, na conclusie Van Kalmthout, LJN AH8973, BNB 2004/265, met noot Van der Geld.
6 Albert, t.a.p., WFR 2008/1226, onderdeel 4 (en dezelfde: onderdeel 7 van de noot in BNB 2008/191), Bobeldijk, a.w., par. 4.3.2.3, de Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.5.E.e4, Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.4, Ligthart, t.a.p., onderdeel 4, en Ruijschop, t.a.p.
7 Albert, t.a.p., WFR 2008/1226, onderdeel 4, en Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.4.
8 HR 5 februari 1997, nr. 32.037, LJN AA3236, BNB 1997/217, met noot Van Vijfeijken.
9 Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.4.
10 Ligthart, t.a.p.
11 Egelie, t.a.p., NTFR 2008/2375. Zie op het laatste punt ook Rechtbank Arnhem 22 januari 2009, nr. 07/3274, LJN BI5814, V-N 2009/28.8 met aantekening redactie, NTFR 2009/1472 met commentaar Albert: "Nu niet is gesteld of gebleken dat de onzakelijke elementen (...) worden gecompenseerd door een even groot zakelijk voordeel, moet ervan worden uitgegaan dat eiseres (...) het volle debiteurenrisico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar deelneming (...) in die hoedanigheid te dienen", en Rechtbank Breda 12 februari 2009, nr. 08/00261, LJN BH9972, NTFR 2009/840, r.o. 2.10: "Dergelijke bijzondere omstandigheden zouden, naar het oordeel van de rechtbank, erin gelegen kunnen zijn dat het aan het verstrekken van onderhavige lening inherente gemis aan daadwerkelijk rendement en het risico van vermogensverlies gecompenseerd wordt door een ander zakelijk voordeel."
12 Rechtbank Breda 12 februari 2009, nr. 08/00261, LJN BH9972, NTFR 2009/840. In vergelijkbare zin bijv. Rechtbank Arnhem 9 februari 2010, nrs. 08/3485 en 09/4057, LJN BM1639, NTFR 2010/1115.
13 HR 31 mei 1978, nr. 18.230, LJN AX2866, na conclusie Van Soest, BNB 1978/252, met noot Hofstra: "(...) dat het (...) opgekomen voordeel (...) zijn oorzaak niet vond in de bedrijfsuitoefening (...) doch uitsluitend in de vennootschappelijke betrekkingen (...); dat het Hof terecht dit voordeel niet tot de winst heeft gerekend, aangezien ingevolge artikel 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 daartoe alleen worden gerekend voordelen welke worden verkregen uit onderneming."
14 HR 27 januari 1988, nr. 23.919, LJN ZC3744, na conclusie Verburg, BNB 1988/217, met noot Slot.
15 Zie onder meer HR 29 november 2002, nr. C01/011HR, LJN AE7005, na conclusie Bakels, NJ 2003, 50, r.o. 3.4.5: "(...) voor het aanmerken van een overeenkomst als een overeenkomst van geldlening in de zin van art. 7A:1791 BW [is] voldoende (...) dat een verplichting tot teruggave bestaat. Deze verplichting kan zeer wel voorwaardelijk zijn aangegaan."
16 HR 8 september 2006, nr. 42.015, LJN AV2327, na conclusie Van Ballegooijen, BNB 2007/104, met noot Daniels.
17 HR 29 oktober 2004, nr. 40.296, LJN AR4761, BNB 2005/64, met noot Essers.
18 HR 11 maart 1998, nr. 32.240, LJN AA2453, na conclusie Van Soest, BNB 1998/208, met noot Slot.
19 HR 25 november 2005, nr. 40.989, LJN AT5958, na conclusie Overgaauw, BNB 2006/82, met noot Juch (Prêt participatif).
20 Aldus onder meer mijn voormalig ambtgenoot Van Kalmthout (punten 4.2 en 4.17 van zijn conclusie voor HR 12 december 2003, nr. 38.124, LJN AH8973, BNB 2004/265, met noot Van der Geld), Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.2, en Ligthart, t.a.p., par. 4.
21 Ik merk op dat een bodemloze put alleen overdrachtelijk bestaat: in de fysieke werkelijkheid lijkt een bodemloze put mij een (verticale) tunnel te zijn.
22 No pun intended.
23 Zie O.C.R. Marres, Winstdrainage door renteaftrek, FM 113, 2008, p. 26.
24 M.E.P. van der Breggen, Transfer-pricingaspecten van leningen, verstrekt binnen de groep: een nadere beschouwing, WFR 2006/737.
25 Bobeldijk, a.w., par. 4.3.2.3, Egelie, t.a.p., NTFR 2008/2375, (alsmede in NTFR 2009/402), Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.3, Ligthart, t.a.p., onderdeel 3, alsmede Rechtbank Den Haag 26 maart 2009, nr. 08/04232, LJN BI2873, NTFR 2009/1059, r.o. 4.5. De Rechtbank Arnhem liet expliciet in het midden of zich een informele kapitaalstorting voordeed en oordeelde dat een redelijke wetstoepassing meebracht dat het opgeofferd bedrag werd verhoogd: zie Rechtbank Arnhem 22 januari 2009, nr. 07/3274, LJN BI5814, V-N 2009/28.8 met aantekening redactie, NTFR 2009/1472 met commentaar Albert. Ook Albert, t.a.p., WFR 2008/1226, par. 5 (en Albert, t.a.p., NTFR 2007/1160 (nog vóór HR BNB 2008/191)), en Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 3.3 menen dat een redelijke wetstoepassing zou moeten leiden tot een verhoging van de kostprijs.
26 Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.6.E.e4.
27 Hof Arnhem 20 oktober 2009, nr. 08/00434, LJN BK1761, NTFR 2009/2402, met commentaar Egelie, V-N 2010/4.15, met commentaar redactie.
28 Rechtbank Arnhem 9 februari 2010, nrs. 08/3485 en 09/4057, LJN BM1639, NTFR 2010/1115. De eerdere andersluidende uitspraak is genoemd in voetnoot 25.
29 Egelie, t.a.p., NTFR 2008/2375. Ook Arts, t.a.p., en Bobeldijk, a.w., par. 4.3.2.3, menen dat er sprake is van een winstuitdeling.
30 Albert in onderdeel 11 van zijn noot in BNB 2008/191, Ligthart, t.a.p., onderdeel 4, en Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 3.3. Vergelijk ook de Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.2.2.B.e3.III.
31 En wellicht ook Rechtbank Den Haag 26 maart 2009, nr. 08/04232, LJN BI2873, NTFR 2009/1059. De Inspecteur stelde dat geen verlies wegens afwaardering van de lening ('omlaag') in aanmerking kon worden genomen omdat een willekeurige derde onder dezelfde omstandigheden de gelden niet zou hebben verstrekt. De Rechtbank wees die stelling af met de overweging dat "een lagere waardering van een vordering ten laste van het resultaat kan worden gebracht hetzij op grond van goed koopmansgebruik hetzij omdat de vordering in wezen als infomeel kapitaal moet worden aangemerkt en geldt als opgeofferd bedrag in de zin van artikel 13 ca, eerste lid van de Wet Vpb 1969".
32 Zie Arts, t.a.p., Bobeldijk, a.w., par. 4.3.2.3, Bouwman, a.w., par. 3.3.4.4. en 3.4.17, Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.5.E.e4 en 2.0.6.E.e4, Egelie, t.a.p., NTFR 2008/2375, Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 3.3, Ruijschop, t.a.p., Fiscale encyclopedie De Vakstudie, t.a.p., onderdeel 7.6 en 7.6.2, F.P.J. Snel, Fiscale kwalificatie van leningen, Fiscaal praktijkblad, 2008/15, p. 7 e.v., en R. Snoeij, De kunst van het kwalificeren van geldverstrekkingen voor fiscale doeleinden op basis van de civielrechtelijke vorm, WFR 2009/1582, par. 2.
33 Ligthart, t.a.p., onderdeel 3.
34 Vleggeert, diss., p. 71, alsmede J. Vleggeert, De verplichte groepsrentebox en de beperkingen van de aftrek van de rente getoetst aan twee criteria, WFR 2009/960, par. 2.1.1.
35 J. van der Geld, Hoofdzaken vennootschapsbelasting, FED fiscale studieserie, Deventer: Kluwer, 2008, p. 79: "Een wat vreemde eend in de bijt is [HR BNB 2008/191; PJW]. In dit arrest werd een lening door de Hoge Raad als onzakelijk behandeld zonder expliciete kwalificatie als eigen vermogen. Het is mij vooralsnog niet goed duidelijk wat de Hoge Raad precies heeft bedoeld en heeft willen bereiken met het niet kwalificeren van een onzakelijke lening als eigen vermogen."
36 FED 2008/58.
37 Vleggeert, a.w., p. 70. Ook Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.3, maken overigens de vergelijking met HR BNB 2004/265.
38 Bijvoorbeeld Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.6.E.e4, Egelie in NTFR 2009/2402, Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 3.3 en Fiscale encyclopedie De Vakstudie, t.a.p., onderdeel 7.6.1. Ook andere auteurs die menen dat een BNB 2008/191-achtige lening fiscaal gewoon een lening is, zullen naar ik aanneem het standpunt hebben dat de rente belast is bij de crediteur.
39 Bobeldijk, a.w., par. 4.3.2.3, Bouwman, a.w., par. 3.4.17, Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.6.E.e4, Egelie in NTFR 2009/2402, Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 3.3, Ruijschop, t.a.p., en Fiscale encyclopedie De Vakstudie, t.a.p., onderdeel 7.6.2.
40 Vleggeert, a.w., p. 70.
41 Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p.
42 In een artikel over 'borgstellingen in groepsverband', dat geïnspireerd is door HR BNB 2008/191, neemt Van der Vegt, t.a.p., par. 1.2 een vergelijkbaar standpunt in met betrekking tot 'onzakelijke borgstellingen': alle baten en lasten ter zake van een onzakelijk borgtocht worden in de kapitaalsfeer afgewikkeld: een borgstellingsprovisie moet als dividend worden behandeld.
43 Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 3.1.
44 Originele voetnoot: M.E.P. van der Breggen, Transfer-pricingaspecten van leningen, verstrekt binnen de groep: een nadere beschouwing, WFR 2006/737 (onderdeel 3.2).
45 Originele voetnoot: Eenzelfde benadering is, zoals gezegd, te vinden in het op 26 november 1986 door de Raad van de OESO aangenomen rapport over onderkapitalisatieregels. In onderdeel 76 van dit rapport wordt het volgende opgemerkt: "It may be necessary indeed to adopt an approach comparable to that which a banker would adopt, and to ask whether, considering the borrower's financial and economic condition, an independent bank would have provided the funds as a loan on the terms actually agreed between the parties."
46 M.E.P. van der Breggen, t.a.p. onderdeel 3.2.
47 Zie daarover M.E.P. van der Breggen, t.a.p.
48 HR 11 maart 1998, nr. 32.240, LJN AA2453, na conclusie Van Soest, BNB 1998/208, met noot Slot.
49 Zie het interview met Frank Bracht (Deloitte) in: Henk Bergman: 36 befaamde fiscale arresten; NOB, Amsterdam, 2009, blz. 68.
50 HR 25 november 2005, nr. 40.989, LJN AT5958, na conclusie Overgaauw, BNB 2006/82, met noot Juch.
51 Zie daarover de noot van Juch in BNB.
52 Nieuwsbericht EC 8 juli 2009, nr. IP/09/1100, NTFR 2009/1542, V-N 2009/33.17, en te vinden via .
53 Bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van 15 juni 2009, nr. DB/2009/227U, NTFR2009/1426, met commentaar Ruijschop, V-N 2009/30 (bijzonder nummer), met commentaar redactie.
54 Brief Staatssecretaris van Financiën van 5 december 2009, nr. DB2009/674 M, V-N 2009/62.14.
55 Rapport studiecommissie belastingstelsel 7 april 2010, onder meer te vinden op http://www.minfin.nl/Actueel/Kamerstukken/2010/04/Rapport_studiecommissie_belastingstelsel
56 HR 14 maart 2001, nr. 35 652, na conclusie Van Kalmthout, BNB 2001/256, met noot Essers.
57 HR 12 december 2003, nr. 38.124, na conclusie Van Kalmthout, LJN AH8973, BNB 2004/265, met noot Van der Geld.
58 Vergelijk Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.5.E.e4: de auteurs menen dat de zeer vele publicaties naar aanleiding van HR BNB 2008/191 niet geheel gerechtvaardigd worden door de nieuwswaarde van het arrest, waarbij wordt gewezen op het in de conclusie van Van Kalmthout genoemde arrest HR BNB 1998/267.
59 Van een deelnemerschapslening is sprake "indien de lening wordt verstrekt onder zodanige voorwaarden dat de schuldeiser met het door hem uitgeleende bedrag in zekere mate deelheeft in de onderneming van de schuldenaar. Aan deze voorwaarden is slechts voldaan, indien de vergoeding voor de geldverstrekking afhankelijk is van de winst, de schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en de schuld geen vaste looptijd heeft doch slechts opeisbaar is bij faillissement, surséance van betaling of liquidatie" (HR 11 maart 1998, nr. 32.240, LJN AA2453, na conclusie Van Soest, BNB 1998/208, met noot Slot). De voorwaarden zijn nader ingevuld c.q. bijgesteld in het Prêt participatif-arrest HR 25 november 2005, nr. 40.989, LJN AT5958, na conclusie Overgaauw, BNB 2006/82, met noot Juch.
60 HR 10 augustus 2001, nr. 36.662, LJN AB3238, BNB 2001/364.
61 J.G. Verseput, De totale winst in de vennootschapsbelasting, FED fiscale brochures, Deventer: Kluwer, 2004, p. 34.
62 HR 8 september 2006, nr. 42.015, LJN AV2327, na conclusie Van Ballegooijen, BNB 2007/104, met noot Daniels.
63 Zie bijvoorbeeld Daniels in zijn BNB-noot, terwijl ook de in voetnoten 3 en 4 genoemde auteurs die het arrest noemen, het arrest relevant achten voor de vennootschapsbelasting.
64 P.G.M. Albert, Is de afwaardering van een onzakelijke lening aftrekbaar? NTFR 2007/1160.
65 In vergelijkbare zin mijn voormalig ambtgenoot Overgaauw in de onderdelen 2.40-2.41 van zijn conclusie voor HR 25 november 2005, nr. 40.989, LJN AT5958, BNB 2006/82, met noot Juch, en de auteurs aangehaald in de onderdelen 2.7-2.9 van de conclusie van mijn ambtgenoot Van Ballegooijen voor HR BNB 2007/104, waarin hij ingaat op de vraag of het arm's length criterium een rol speelt bij de vraag of sprake is van een schijnlening (zijn antwoord: neen).
66 HR 24 juni 1964, nr. 15.225, LJN AX7622, BNB 1964/196.
67 HR 29 oktober 2004, nr. 40.296, LJN AR4761, BNB 2005/64, met noot Essers. Vergelijk eerder al HR 21 oktober 1992, nr. 27.476, LJN ZC5129, na conclusie Verburg, BNB 1993/32, met noot Slot.
68 Zie ook Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.3. Na behandeling van de jurisprudentie over onzakelijke leningen 'omhoog' en van HR BNB 2004/265 merken zij op: "Logischerwijs heeft dan hetzelfde te gelden wanneer een moedermaatschappij aan haar dochtervennootschap een lening verstrekt. Ingeval de lening door de moedermaatschappij is verstrekt in haar hoedanigheid van aandeelhouder, moet een eventueel verlies ten gevolge van het onvoldaan blijven van de vordering worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting en blijft het verlies op grond van de deelnemingsvrijstelling veelal bij het bepalen van de winst van de moedermaatschappij buiten aanmerking."
69 In vergelijkbare zin Albert, t.a.p., WFR 2008/1226, par. 5, alsmede Rechtbank Arnhem 22 januari 2009, nr. 07/3274, LJN BI5814, V-N 2009/28.8 met aantekening redactie, NTFR 2009/1472 met commentaar Albert, die met betrekking tot een onzakelijke lening 'omlaag' oordeelde: "(...) dat het (...) verlies weliswaar uit de onderneming van eiseres in de zin van artikel 3.8 Wet IB 2001 voortvloeit (net zoals het houden van die deelneming tot die onderneming van eiseres behoort), maar dat dit verlies moet worden behandeld volgens de regels van de artikelen 13 en volgende van de Wet Vpb. Dit brengt in beginsel met zich dat het verlies op de lening niet in aftrek van de winst kan worden gebracht."
70 Bobeldijk, a.w., par. 4.3.2.3, Bouwman, a.w., par. 3.4.17, Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.6.E.e4 (waarin onze Hof-uitspraak als voorbeeld wordt aangehaald), Egelie, t.a.p., NTFR 2008/2375, Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., en Ligthart, t.a.p., par. 3.
Anders echter Arts, t.a.p., paragraaf 6, die benadrukt dat HR BNB 2008/191 is gewezen voor een geval van een verkapte winstuitdeling. Hij motiveert een verschil tussen (onzakelijke) leningen 'omlaag' en 'omhoog' als volgt: "Bij een lening 'omhoog' leidt een verlies op de vordering bij de dochtermaatschappij bij de moedermaatschappij niet tot vermogensverlies. Weliswaar brengt het verlies (...) mee dat de moedermaatschappij een compenserend verlies lijdt, maar daar staat (...) een, potentieel, even grote winst op de schuld aan de dochtermaatschappij tegenover. Hierin schuilt een verkapte winstuitdeling. (...) Bij een lening 'omlaag' is de compensatie er niet. Tegenover het verlies op de vordering staat dan niet een potentieel even grote winstuitdeling. Het is dan immers van tweeën een: óf de financiële problemen (...) zijn van tijdelijke aard en de lening wordt uiteindelijk (...) terugbetaald, óf de financiële problemen zijn structureel en de moedermaatschappij is haar geld kwijt zoals iedere andere crediteur."
71 Rechtbank Arnhem 22 januari 2009, nr. 07/3274, LJN BI5814, V-N 2009/28.8 met aantekening redactie, NTFR 2009/1472 met commentaar Albert, en Rechtbank Arnhem 9 februari 2010, nrs. 08/3485 en 09/4057, LJN BM1639, NTFR 2010/1115. Ook Rechtbank Den Haag 26 maart 2009, nr. 08/04232, LJN BI2873, NTFR 2009/1059, lijkt ervan uit te gaan, al hoefde zij zich er niet expliciet over uit te laten omdat zij oordeelde dat de afwaardering ten laste van het resultaat kan worden gebracht hetzij op grond van goed koopmansgebruik hetzij op grond van art. 13ca Wet Vpb.
72 Rechtbank Breda 30 september 2009, nr. AWB 08/03280, LJN BK0858, NTFR 2009/2559, met commentaar Lohuis.
73 Hof Arnhem 20 oktober 2009, LJN BK1761, NTFR 2009/2402, met commentaar Egelie, V-N 2010/4.15, met commentaar redactie.
74 Rechtbank Haarlem 12 december 2008, nr. 08/01017, LJN BH1574, NTFR 2009/714, r.o. 4.7; zij kon dit doen omdat zij niet bewezen achtte dat de betrokken lening onzakelijk was. Ook in Rechtbank Haarlem 12 januari 2009, nrs. 08/03595 en 08/03596, LJN BH1580, NTFR 2009/715, was een 'lening omlaag' aan de orde; de rechtbank achtte echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt door de inspecteur dat de belanghebbende met het verstrekken van de betrokken lening een onzakelijk debiteurenrisico op zich had genomen.
75 Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.7. Een vergelijkbaar onderscheid maakt Van der Vegt, t.a.p. Ook Van Lint, t.a.p., en Lohuis (NTFR 2009/2559) lijken van een dergelijk onderscheid uit te gaan.
76 Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.5.E.e4 (en onderdeel 2.0.6.E.e4). Vergelijk ook onderdeel 2.2.2.B.e3.III: "een 'onzakelijke lening' (waaronder wij hier verstaan een lening die de BV wegens het daaraan verbonden debiteurenrisico niet - ook niet tegen een hogere rente - zou hebben verstrekt aan een onafhankelijke derde met eenzelfde vermogenspositie (...))."
77 Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 4.
78 Albert in zijn noot in BNB 2008/191; in vergelijkbare zin Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 2.1.
79 Bouwman, a.w., par. 3.4.17,
80 Ligthart, t.a.p., par. 2.
81 Egelie, t.a.p., NTFR 2008/2375.
82 Rechtbank Haarlem 12 december 2008, nr. 08/01017, LJN BH1574, NTFR 2009/714, r.o. 4.7.
83 Engelen en Van Scharrenburg, t.a.p., par. 2.3: "Ingeval de lening door de moedermaatschappij is verstrekt in haar hoedanigheid van aandeelhouder, moet een eventueel verlies ten gevolge van het onvoldaan blijven van de vordering worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting (...). (...) Indien daarentegen het verstrekken van de lening op zichzelf als zakelijk kan worden aangemerkt, dient de winst (...) slechts te worden gecorrigeerd met het verschil tussen de daadwerkelijk overeengekomen rente en de rente die in zakelijke verhoudingen zou zijn bedongen."
84 Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.5.F.b1: "Is de onzakelijkheid bij een lening met een overigens normaal risicopatroon gelegen in het te lage rentepercentage, dan wordt volstaan met een (jaarlijkse) winstcorrectie ter zake van het verschil tussen de bedongen rente en een zakelijke rente. Heeft de onzakelijkheid betrekking op het aanvaarden van een debiteurenrisico dat in de verhouding tot een onafhankelijke derde onder overigens gelijke omstandigheden nooit zou zijn aanvaard, dan vindt een winstcorrectie plaats in het jaar waarin de creditrice een afwaarderingsverlies op haar vordering constateert."
85 Ruijschop, t.a.p.
86 Fiscale encyclopedie De Vakstudie, t.a.p., onderdeel 7.6.1.
87 Ligthart, t.a.p., onderdeel 2.
88 Cursus Belastingrecht, t.a.p., onderdeel 2.0.5.E.e4; na de geciteerde tekst wordt in de Cursus overigens een cijfervoorbeeld uitgewerkt.
89 Molenaars en De Boer, t.a.p., par. 4.
90 Bouwman, a.w., par. 3.4.17,
91 Bobeldijk, a.w., par. 4.3.2.3.
92 HR 25 november 2005, nr. 40.989, LJN AT5958, na conclusie Overgaauw, BNB 2006/82, met noot Juch.