1 De conclusie is onder LJN BB9087 gepubliceerd in V-N 2007/55.14 en NTFR 2007/1954.
2 HR 12 september 2008, nr. 43 761, na conclusie Overgaauw, LJN BB6415, BNB 2009/22, met noot Kavelaars, V-N 2008/43.12, NTFR 2008/1743, met commentaar Fijen, Vakstudie Highlights Insights on European Taxation 2008/1.19, met commentaar Paternotte.
3 HvJ EU 18 maart 2010, zaak C-440/08 (Gielen), na conclusie Ruiz-Jarabo Colomer, LJN BL9247, BNB 2010/179, met noot Kavelaars, V-N 2010/15.15, NTFR 2010/795, met commentaar Noordenbos, Vakstudie Highlights Insights on European Taxation 2010/6.9, met commentaar Paternotte .
4 Besluit van 8 april 2005 tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in verband met het arrest-De Groot van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (C-385/00) en in verband met enkele overige technische aanpassingen, Stb. 2005/197.
5 Rechtbank Breda 18 januari 2006, nr. 05/01341, LJN AV1228, V-N 2006/41.2.5, NTFR 2006/951, met commentaar Van Vierzen-de Boer.
6 Gerechtshof 's-Hertogenbosch 9 november 2006, nr. 06/00060.
7 Op grond van art. 3.76(2) Wet IB 2001 bedraagt de zelfstandigenaftrek voor het jaar 2001 € 2.893 bij een winst van meer dan € 50.065. Op basis van Artikel I, onderdeel I(2) van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt de zelfstandigenaftrek voor het jaar 2001 verhoogd met € 91.
8 Zie onderdeel 4.1 en 4.2 van de conclusie van voormalig A-G Overgaauw: "4.1. Belanghebbende stelt dat het Hof het recht heeft geschonden doordat het Hof heeft aangenomen dat belanghebbende akkoord is gegaan met het subsidiaire standpunt van de Inspecteur. 4.2. In zijn verweerschrift merkt de Staatssecretaris op dat de Inspecteur hem heeft bericht dat hij kan bevestigen dat belanghebbende niet heeft ingestemd met het subsidiaire standpunt van de Inspecteur."
9 Zie onderdeel 4.3 van de conclusie van voormalig A-G Overgaauw: "4.3. Het incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris houdt de klacht in dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek."
10 De conclusie is onder LJN BB9087 gepubliceerd in V-N 2007/55.14 en NTFR 2007/1954. In voetnoot 92 van genoemde conclusie is de berekening van de opgelegde aanslag opgenomen: "Uit de stukken leid ik af dat de aanslag is opgelegd naar een belastingbedrag van € 341, hetgeen overeenkomt met 2.95% over € 11.577, en dat er (derhalve) geen arbeidskorting in aanmerking is genomen." In voetnoot 94 van de conclusie is de berekening van de arbeidskorting opgenomen: "Op grond van artikel 8.11 van de Wet zou de arbeidskorting (a) 1,729% van de arbeidsgrondslag van € 11.577 met een maximum van € 129, dus € 129, plus (b) 10,751% van (€ 11.577 minus € 7.360), dus € 453, met een maximum van € 920, dus € 582 bedragen. Het inkomstenbelastingbestanddeel bedraagt dan op grond van artikel 8.3 van de Wet 2,95/32,35 * 582, dus € 53." Per saldo dient de aanslag daarom volgens mijn voormalig ambtgenoot te worden verminderd tot op € 341 - € 53 = € 288.
11 Gerechtshof 's-Hertogenbosch 21 december 2006, nr. 04/02152, V-N 2007/18.8, NTFR 2007/526.
12 Zie de aantekening van de Redactie van Vakstudienieuws in V-N 2007/18.8.
13 Blz. 1 van zijn reactie op het arrest van het HvJ EU.
14 [Toevoeging PJW:] "27. Vooraf moet worden vastgesteld dat de betrokken beroepskosten rechtstreeks verband houden met de activiteit waardoor de in Duitsland belastbare inkomsten zijn verworven, zodat ingezetenen en niet-ingezetenen in dat opzicht in een vergelijkbare situatie verkeren."
15 [Toevoeging PJW:] "20. Met betrekking tot uitgaven die rechtstreeks verband houden met de inkomsten van een beperkt belastingplichtige, heeft het Hof geoordeeld dat voor uitgaven als beroepskosten die verband houden met een activiteit in een andere lidstaat, de beperkt belastingplichtige op dezelfde manier moet worden behandeld als de onbeperkt belastingplichtige (zie arrest van 12 juni 2003, Gerritse, C-234/01, Jurispr. blz. I-5933, punt 27)."
16 [Toevoeging PJW:] "162. Zoals verzoeksters in het hoofdgeding opmerken, is een nationale regeling die het vrije verkeer beperkt immers zelfs in strijd met het gemeenschapsrecht als de toepassing daarvan facultatief is."
17 Conclusie van 27 oktober 2009, gepubliceerd onder LJN BK2487 en in V-N 2010/3.11 en in NTFR 2009/2350, met commentaar Noordenbos (onder LJN BK2063).
18 Met dagtekening 29 maart 2010 is de belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een reactie in te dienen. De reactie is op 23 april 2010 ontvangen.
19 Toevoeging PJW: die rechtsoverweging luidt als volgt: "3.11. De reikwijdte van artikel 16, lid 4, van de AWR is niet beperkt tot gevallen waarin in het buitenland gehouden of opgekomen inkomens- of vermogensbestanddelen aan het zicht van de Belastingdienst zijn onttrokken. Deze bepaling is volgens haar bewoordingen ook van toepassing indien reguliere heffing, dat wil zeggen anders dan bij wege van navordering, van Nederlandse belasting over zulke buitenlandse bestanddelen achterwege is gebleven door een andere oorzaak dan dat zij verborgen zijn gehouden voor de Belastingdienst en buiten het bereik van de controlemogelijkheden van de Belastingdienst zijn gebleven. Gesteld al dat voor die gevallen tot een door artikel 16, lid 4, van de AWR veroorzaakte strijdigheid met het EG-Verdrag zou moeten worden geconcludeerd, wil dat nog niet zeggen dat het gemeenschapsrecht verlangt dat in geen (ander) geval aan die bepaling toepassing wordt gegeven. Die conclusie volgt evenmin uit het nationale recht, nu volgens dit recht wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties (artikel 94 van de Grondwet). Een niet met laatstbedoelde bepalingen verenigbare toepassing tast de geldigheid van het betrokken wettelijke voorschrift als zodanig niet aan."
20 Toevoeging PJW: dat onderdeel van de conclusie luidde: "6.4.2. Onder het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (...) vermindert de zelfstandigenaftrek de noemer van de evenredigheidsbreuk eveneens, omdat het 'noemerinkomen' onder andere bestaat uit het inkomen uit werk en woning, waarvan de zelfstandigenaftrek onderdeel is. De invoering van de Wet IB 2001 bracht echter met zich dat de zelfstandigenaftrek voor een binnenlandse belastingplichtige niet alleen meer betrekking had op de binnenlandse onderneming; immers, de buitenlandse uren tellen wel mee voor het urencriterium en de buitenlandse winst is onderdeel van de referentiewinst (...). Dit is aanleiding geweest voor een aanpassing van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van het Bvdb 2001 - overigens pas met ingang van 1 januari 2006. In de toelichting bij het besluit van de Staatssecretaris van 15 april 2005 tot wijziging van het Bvdb 2001 is hierover te lezen: (...). De aanpassing houdt derhalve kort gezegd in dat in de teller van de evenredigheidsbreuk ook rekening dient te worden gehouden met de zelfstandigenaftrek. De vraag hoe toerekening van de zelfstandigenaftrek aan de buitenlandse winst dient plaats te vinden (in het geval er ook binnenlandse winst is), wordt niet ten principale beantwoord door de besluitgever. Vooralsnog kan de belastingplichtige een gunstige toerekening kiezen."
21 Toevoeging PJW: Dat onderdeel luidde: "5. Beoordeling principale beroep (I) 5.1. Gelet op de onderdelen 4.1 en 4.2 is materieel niet in geschil dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat belanghebbende akkoord is gegaan met het subsidiaire standpunt van de Inspecteur. Ik sta daarom voor om - al dan niet via een redenering analogisch met die in rechtsoverwegingen 3.1.1 tot en met 3.1.4 van HR 17 maart 2006, nr. 40 770, 2006/250, met noot Freudenthal - het middel gegrond te verklaren. 5.2. Gegrondverklaring van het middel behoeft nog niet tot cassatie te leiden. Behalve dat incidenteel beroep is ingesteld dat bij gegrondbevinding de grondslag voor gegrondverklaring van het principale beroep zou wegnemen, kan de Hoge Raad mogelijk zelf beslissen in het door gegrondverklaring van het middel weer openliggende geschil. Dit geschil ziet op het antwoord op de vraag naar de hoegrootheid van de zelfstandigenaftrek, aangenomen dat belanghebbende recht op zelfstandigenaftrek heeft."
22 Met dagtekening 29 maart 2010 is de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een reactie in te dienen. Zijn reactie is op 22 april 2010 ontvangen.
23 HvJ EU 12 juni 2003, zaak C-234/01 (Gerritse), na conclusie Léger, Jur. 2003, p. I-05933, LJN AV1565, BNB 2003/284, met noot Meussen, V-N 2003/32.6, NTFR 2003/1142, met commentaar Fijen, FED 2003/476, met noot Thomas.
24 Ook de zaak Turpeinen betrof een qua tarief afwijkend niet-inwonerregime, maar Turpeinen was, anders dan Gerritse en Gielen, een Schumacker-geval (nagenoeg haar gehele inkomen in de bronstaat). Het HvJ EU oordeelde dat "(...) artikel 18 EG [PJW: thans art. 21 VWEU] aldus dient te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling waarbij de inkomstenbelasting over het ouderdomspensioen dat een orgaan van de betrokken lidstaat uitkeert aan een ingezetene van een andere lidstaat, in bepaalde gevallen hoger is dan de belasting die verschuldigd zou zijn indien deze persoon een ingezetene van eerstgenoemde lidstaat was, wanneer dat pensioen (nagenoeg) het volledige inkomen van deze persoon vormt"; HvJ EU 9 november 2006, C-520/04 (Turpeinen), na conclusie Léger, Jur. 2006, p. I-10685, V-N 2006/58.12, NTFR 2006/1684, met commentaar Vrolijks. Nu het HvJ EU een Schumacker-redenering volgde ("(nagenoeg) het volledige inkomen"), en Gielen geen Schumacker-achtige is (niet nagenoeg zijn gehele inkomen in Nederland verdient), vermeld ik dit arrest slechts.
25 HvJ EU 6 juli 2006, zaak C-346/04 (Conijn), na conclusie Léger, Jur. 2006, p. I-06137, LJN AY5650, V-N 2006/38.8, NTFR 2006/972.
26 HvJ EU 14 februari 1995, zaak C-279/93 (Schumacker), na conclusie Léger, Jur. 1995, p. I-00225, LJN AV8223, BNB 1995/187, met noot Daniels, V-N 1995/1129, FED 1195/521, met noot Kamphuis,.
27 HvJ EU 6 juli 2006, zaak C-446/04 (Test Claimants in the FII Group Litigation), na conclusie Geelhoed, Jur. 2006, p. I-11753, LJN AZ6797, BNB 2007/130, met noot Wattel, V-N 2007/5.9, NTFR 2007/80, met commentaar De Kroon.
28 HvJ EU 23 februari 2006, zaak C-513/03 (Van Hilten-van der Heijden), na conclusie Léger, Jur. 2006, p. I-01957, LJN AV5214, BNB 2006/194, met noot Van Vijfeijken, V-N 2006/14.22, NTFR 2006/353, met commentaar Lucas Luijcks.
29 De redactie van Vakstudienieuws merkte bij de conclusie van A.-G. Ruiz-Jarabo Colomer al op (V-N 2010/3.11): "A-G Colomer stelt (...) dat in twee EU-lidstaten aangifte moet worden gedaan naar het wereldinkomen, dat de boekhouding in twee verschillende talen moet worden afgestemd op twee belastingstelsels en dat daarmee extra kosten zijn gemoeid. Het is echter een gegeven dat deze lasten nagenoeg geheel ook buiten de keuzeregeling om al op de buitenlandse belastingplichtige rusten. Hij moet immers in het bronland sowieso aangifte doen van de vaste-inrichtingwinst en wel naar de fiscale maatstaven en in de taal van het bronland. De daarmee samenhangende administratieve last vormt een dispariteit (...)."
30 HvJ EU 15 mei 1997, zaak C-250/95 (Futura Participations), na conclusie Lenz, Jur. 1997, p. I-02471, LJN AC4176, V-N 1997/4242, FED 1998/365, met noot Weber.
31 Afziende van mogelijk disproportionele elementen zoals de terugneemregeling bij wijziging van keuze ex art. 2.5(3) Wet IB 2001.
32 Zie de reactie van de belanghebbende op het arrest van het HvJ EU, blz. 2.
33 Op grond van art. 3.76(2) Wet IB 2001 bedraagt de zelfstandigenaftrek voor het jaar 2001 € 5.993 bij een winst van minder dan € 22.745. Op basis van Artikel I, onderdeel I(2) van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt de zelfstandigenaftrek voor het jaar 2001 verhoogd met € 91.
34 Aldus ook Paternotte, Vakstudie Highlights Insights on European Taxation 2008/1.19, blz. 108: "(...), the taxpayer wants his bread buttered on both sides. The solution of the Court of Appeal seems to be a perfectly reasonable way to remove the unequal treatment, if this remedy has simply to be found in admitting the correct independence deduction."
35 Zie voor een berekening van de hoogte van de zelfstandigenaftrek voetnoot 7.
36 Zie voor een uitwerking van de evenredige toerekening B. Opmeer, 'Zwaar weer voor de keuzeregeling voor binnenlandse belastingplicht', MBB 2009/02, blz. 76 (situatie 4).
37 Zie onderdeel 6.4.2 van de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Overgaauw voor uw verwijzingsarrest, geciteerd in voetnoot 16.
38 Opmeer, t.a.p., blz. 76, meent dat deze berekening voortvloeit uit r.o. 4.7 van uw verwijzingsarrest.
39 Zie zijn reactie in 3.5 hierboven.
40 Vergelijk onderdeel 6.10.6 van de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Overgaauw voor uw verwijzingsarrest.
41 In vergelijkbare zin, als ik het goed zie: Paternotte in Vakstudie Highlights Insights on European Taxation 2010/6.9.
42 HvJ EU 11 september 2008, zaak C 43/07 (Arens-Sikkens), na conclusie Mazák, Jur. 2008, p. I-00000, LJN BF1285, NJ 2008/603, met noot Mok, BNB 2009/48, met noot Meussen, V-N 2008/43.20, NTFR 2008/1994, met commentaar De Kroon. Uw eindarrest is HR 29 mei 2009, nr. 39 819 bis, na conclusie Wattel, LJN BH1822, BNB 2009/209, met noot Meussen, V-N 2009/27.28, NTFR 2009/1238, met commentaar Monteiro.
43 HvJ EU 28 januari 1986, zaak 270/83 (Avoir fiscal), na conclusie Mancini, Jur. 1986, p. 273, LJN BF2801, FED 1990/3, met noot Brouwer, r.o. 21 en HvJ EU 13 juli 1993, zaak C-330/91 (The Queen v. Inland Revenue Commissioners, ex parte Commerzbank AG), na conclusie Darmon, Jur. 1993, p. I-4017, LJN AV7931, BNB 1995/333, met noot Wattel, r.o. 19.
44 HvJ EU 25 februari 2010, zaak 337/08 (X Holding), na conclusie Kokott, Jur. 2010, p. I-00000, LJN BL6388, BNB 2010/166, met noot Meussen, V-N 2010/12.19, NTFR 2010/541, met commentaar Egelie, FED 2010/51, met noot Thomas.
45 Besluit van 8 april 2005 tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in verband met het arrest-De Groot van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (C-385/00) en in verband met enkele overige technische aanpassingen, Stb. 2005/197.
46 Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/2574M, Staatscourant 2010/8449.
47 Zie voetnoot 26.
48 Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 79-80.
49 PJW: te raadplegen via http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31994H0079:NL:HTML.
50 PJW: gepubliceerd in respectievelijk V-N 1990/106 en V-N 1991/795.
51 Zie ook punt 77 van de conclusie van de A-G bij het HvJ EU, geciteerd in onderdeel 8.8 hierna.
52 HvJ EU 16 oktober 2008, zaak 527/06 (Renneberg), na conclusie Mengozzi, Jur. 2008, p. I-07735, LJN BG4361, BNB 2009/50, met noot Burgers, V-N 2008/51.14, NTFR 2008/2144, met commentaar Noordenbos.
53 V-N 2010/15.15.
54 NTFR 2010/795.
55 Voetnoot in origineel: "77. Ik wil deze conclusie niet afsluiten zonder erop te wijzen dat de keuzeregeling van artikel 2.5 van de wet inkomstenbelasting hier niet ter discussie staat. (...) 78. Deze waarschuwing is geboden, aangezien het door Nederland gehanteerde stelsel duidelijke voordelen kent. (...)"
56 Voetnoot in origineel: "De hier onderzochte Nederlandse regeling voorziet in een ongeclausuleerde optie voor niet-ingezeten zelfstandigen. Een aantal lidstaten heeft wel vergelijkbare keuzeregelingen ingevoerd, maar deze voorbehouden aan degenen die een hoog aandeel van hun inkomen verwerven in een ander land van de Gemeenschap dan hun woonland. Deze maatregel is door de Commissie aangemoedigd in haar aanbeveling 94/79/EG van 21 december 1993 betreffende belastingen op bepaalde inkomsten die door niet-ingezetenen verworven zijn in een andere lidstaat dan die waarvan zij ingezetene zijn (PB 1994, L 39, blz. 22), waarin zij aangeeft dat een niet-ingezeten belastingplichtige zou moeten kunnen kiezen voor de ingezetenenregeling wanneer hij meer dan 75 % van zijn inkomen verwerft in de bronstaat."
57 Brief van de minister van Financiën van 20 april 2010, kenmerk AFP 2010/206, VN 2010/22.14, NTFR 2010/1020, http://www.minfin.nl/dsresource?objectid=80161&type=org.
58 Zie V-N 2008/60.10.
59 Besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/2574M, Staatscourant 2010/8449.
60 Gepubliceerd onder LJN BK2487 en in V-N 2010/3.11 en NTFR 2009/2350, met commentaar Noordenbos (onder LJN BK2063).
61 Voetnoot in origineel: "De hier onderzochte Nederlandse regeling voorziet in een ongeclausuleerde optie voor niet-ingezeten zelfstandigen. Een aantal lidstaten heeft wel vergelijkbare keuzeregelingen ingevoerd, maar deze voorbehouden aan degenen die een hoog aandeel van hun inkomen verwerven in een ander land van de Gemeenschap dan hun woonland. Deze maatregel is door de Commissie aangemoedigd in haar aanbeveling 94/79/EG van 21 december 1993 betreffende belastingen op bepaalde inkomsten die door niet-ingezetenen verworven zijn in een andere lidstaat dan die waarvan zij ingezetene zijn (PB 1994, L 39, blz. 22), waarin zij aangeeft dat een niet-ingezeten belastingplichtige zou moeten kunnen kiezen voor de ingezetenenregeling wanneer hij meer dan 75 % van zijn inkomen verwerft in de bronstaat."
62 Voetnoot in origineel: "Terra, B.J.M., en Wattel, P.J., European Tax Law , 4e dr., uitg. Kluwer, Deventer, 2005, blz. 80-82."
63 H.P.A.M. van Arendonk, 'Inkomstenbelasting en Europa: nationale folklore met een Europees sausje', MBB 2008/03, blz. 128.
64 Commentaar bij de conclusie van A-G Ruiz-Jarabo Colomer in de zaak Gielen; NTFR 2009/2350.
65 B.J. Kiekebeld & J.A.R. van Eijsden, Nederlands belastingrecht in Europees perspectief, Kluwer: Deventer 2009, blz. 74-80.
66 B. Opmeer, t.a.p. blz. 82-84.
67 Vakstudie Highlights Insights on European Taxation 2010/6.9.
68 PJW: zie onderdeel 8.8 hierboven.