ECLI:NL:PHR:2010:BL9542
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Wijziging omgangsregeling tijdens ondertoezichtstelling en de gevolgen na beëindiging
In deze zaak gaat het om een door de kinderrechter op basis van artikel 1:263b BW gewijzigde omgangsregeling tussen de vader en zijn erkende dochter, [de dochter], tijdens een ondertoezichtstelling (OTS). De vader en de moeder hebben een langdurige en conflictueuze relatie, die heeft geleid tot een loyaliteitsconflict voor [de dochter]. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen omgangsregelingen vastgesteld, maar deze zijn niet in het belang van het kind gebleken. De moeder heeft het gezag over [de dochter] en de omgangsregeling is door Bureau Jeugdzorg Gelderland (BJZ) gewijzigd, waarbij de vader slechts tweemaal per jaar onder begeleiding contact kan hebben met zijn dochter. Dit verzoek is gedaan omdat BJZ heeft vastgesteld dat de bestaande omgangsregeling schadelijk is voor de emotionele ontwikkeling van [de dochter].
De Hoge Raad heeft in deze zaak de vraag behandeld of de gewijzigde omgangsregeling van kracht blijft na beëindiging van de OTS. De vader heeft in cassatie aangevoerd dat de OTS-beschikking onjuist was en dat de omgangsregeling niet in het belang van [de dochter] is. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de omgangsregeling, die is vastgesteld op basis van artikel 1:263b BW, ook na beëindiging van de OTS van kracht blijft. Dit betekent dat de rechter bij de beoordeling van de omgangsregeling rekening moet houden met de belangen van het kind en de rechten van beide ouders. De Hoge Raad heeft de eerdere beslissingen van de lagere rechters bekrachtigd en het beroep van de vader verworpen, waarbij het belang van [de dochter] voorop stond.