1 Zie bijvoorbeeld de pleitnota d.d. 12 januari 2005 van de belanghebbende, waar een belang van 48% wordt genoemd, en het verweerschrift voor het Hof, blz. 1, waar sprake is van 49%.
2 Het Hof past immers art. 10 en art. 13, lid 5, van het Verdrag met België 1970 toe. Deze bepalingen gaan er respectievelijk vanuit dat sprake is van een vennootschap die inwoner is van één van de Staten (Nederland of België) of van Nederland.
3 Zie het beroepschrift blz. 1, waar wordt gesproken van een 'buitenlandse vennootschap', en de pleitnota van de fiscus van 21 januari 2005, blz. 1, waar is vermeld dat het gaat om een op de Nederlandse Antillen gevestigde vennootschap. Voor zover de Inspecteur in eerdere stukken anders heeft gesteld, is dit naar zijn oordeel niet juist.
4 In het beroepschrift in cassatie meent de Staatssecretaris daarentegen dat sprake is van aandelen in een Nederlandse vennootschap. In het verweerschrift in cassatie, blz. 1, wijst belanghebbende er wederom op dat hij aandeelhouder is in een buitenlandse vennootschap, waarna de Staatssecretaris in repliek (blz. 1) meent dat de vennootschap is gevestigd op de Nederlandse Antillen. Uit het procesdossier blijkt niet of sprake is van een NV naar Antilliaans, Belgisch of Nederlands recht en evenmin of de vennootschap op enig moment feitelijk in Nederland gevestigd is geweest. Niet beoordeeld kan worden of de vestigingsplaatsfictie van art. 49, lid 4, Wet IB 1964 (thans art. 7.5, lid 6, Wet IB 2001) van toepassing is.
5 Hof 's-Hertogenbosch 15 september 2005, nr. 03/00689, VN 2005/47.11, met aantekening van de redactie, NTFR 2005/1452, met commentaar Verstijnen.
6 Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970, Trb. 1970,192.
7 Het onderzoek terzake zal worden heropend zodra de beslissing inzake de conserverende aanslag en de heffingsrente onherroepelijk is geworden.
8 Bedoeld zal zijn art. 10; PJW.
9 HR 5 september 2005, nrs. 37 657 en 37 651, BNB 2003/380 en 379 en HR 13 mei 2005, nr. 39 144, BNB 2005/232.
10 De belanghebbende spreekt in het beroepschrift, blz. 1, van een "buitenlandse vennootschap".
11 Wet van 13 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting), Stb. 652.
12 Kamerstukken II 1995/96, 24761, nr. 3 (MvT), blz. 50.
13 Kamerstukken II 1995/96, 24 761, nr. 3 (MvT), blz. 18.
14 Zie ook de Kamerstukken II 1996/97, 24761, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het verslag), blz. 22 e.v.
15 België belast dividenden (welke onder meer alle voordelen van aandelen en winstbewijzen omvat en onregelmatige terugbetalingen van kapitaal) als "inkomen van roerende goederen". De aanmerkelijk-belangwinst is onder het Belgische systeem in principe onbelast, tenzij deze verwezenlijkt wordt in het kader van een beroepswerkzaamheid of buiten het kader van het normale beheer van een privé-vermogen of als diverse inkomsten onder specifieke cumulatieve voorwaarden (o.a. aandelen in feitelijk in België gevestigde vennootschappen die worden overgedragen aan een andere persoon dan aan een natuurlijke persoon die in België wordt belast); zie A. Tiberghien, Inleiding tot het fiscaal recht, 1980, Antwerpen, blz. 166 en Tiberghien c.s., Handboek voor Fiscaal Recht, 2004, Brussel, blz. 224-225. Vóór de Wet van 24 december 2002 vormde de inkoop van eigen aandelen (en de liquidatie van de in België gevestigde vennootschap) "een onbelaste verrichting"; zie Tiberghien, a.w., 2004, blz. 84. In Kamerstukken II, 1996/97, 24761, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het verslag), blz. 24, valt hierover te lezen: "Daarnaast is een bekend verschijnsel dat vermogende aanmerkelijk-belangondernemers door hun adviseurs op de mogelijkheid wordt gewezen de Nederlandse aanmerkelijk-belangclaim te kunnen ontgaan door zich ten minste vijf jaar in België te vestigen. In het zesde jaar wordt veelal de aanmerkelijk-belangwinst volledig belastingvrij in België getoucheerd. Vervolgens wordt in een aantal gevallen weer terug verhuisd naar Nederland."
16 Zie de Nota van wijziging (nr. 8) die gelijktijdig met de Nota naar aanleiding van het verslag (nr. 7) bij de Tweede Kamer werd ingediend.
17 De belastingheffing over het te conserveren inkomen leidde onder de Wet IB 1964 overigens niet tot een afzonderlijke aanslag inkomstenbelasting. Met ingang van 1 januari 2001 is de conserverende aanslag een afzonderlijke aanslag.
18 Kamerstukken II 1996/97, 24761, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het verslag), blz. 20.
19 Zie Kamerstukken II 2003/04, 29 758, nr. 3 (MvT), onderdeel 15.
20 Kamerstukken II 1996/97, 24761, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het verslag), blz. 20-26.
21 Zie art. 4 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (tekst 1997/1998); PJW.
22 Het te conserveren inkomen bij emigratie bestaat derhalve eveneens uit pensioenaanspraken (thans art. 3.83, lid 1 of 2 en art. 7.2, lid 8, Wet IB 2001), het rentebestanddeel in een kapitaalverzekering eigen woning (thans art. 3.116, lid 4, Wet IB 2001) en de premies en het rendement van onder meer lijfrenteverzekeringen (thans art. 3.133, lid 2, onderdeel h of j en art. 3.136, lid 1, Wet IB 2001).
23 HvJ EG 11 maart 2004, zaak C-9/02 (Hughes de Lasteyrie du Saillant v. Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie), Jur. EG blz. I-2409, na conclusie Mischo, BNB 2004/258, met noot Meussen, VN 2004/15.9.
24 Wet van 16 december 2004, Stb. 2004, 654 (overige fiscale maatregelen 2005) en ministeriële regeling van 16 december 2004, nr. WDB2004/756M, Stcrt. 2004/249; zie ook de brief van de Staatssecretaris van 13 april 2004, nr. WDB 2004/188U, VN 2004/21.8.
25 Kamerstukken II 2003/04, 29758, nr. 3 (MvT), onderdeel 15.
26 Zie Kamerstukken II 2003/04, 29 758, nr. 3 (MvT), onderdeel 15.
27 Art. 13, lid 5 (Capital Gains) van het OESO-modelverdrag luidt als volgt:
"5. Gains from the alienation of any property other than that referred to in paragraphs 1, 2, 3 and 4 shall be taxable only in the Contracting State of which the alienator is a resident."
28 Opgenomen in Nederlandse Regelingen van internationaal belastingrecht, II. B. (België), blz. 6a e.v. (suppl. 259 (oktober 2000); (1970-1971 - 11 132, nr. 1)).
29 Kamerstukken II 1997/98, 25 087, VN 1998/22.3.
30 Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001, Trb. 2001, 136.
31 Het gaat daarbij om een vennootschap waarvan de plaats van werkelijke leiding in Nederland is gelegen of een vennootschap waarvan de plaats van werkelijke leiding uit Nederland is verplaatst, mits de plaats van werkelijke leiding van de vennootschap, voorafgaande aan de verplaatsing, voor een periode van ten minste 5 jaren in Nederland was gelegen. In dat geval wordt die vennootschap voor een periode van 10 jaar na verplaatsing van zijn werkelijke leiding als inwoner aangemerkt. Vergelijk Protocol I, pt. 14.
32 MvT 2001-2002, 28 259, nr. 3, blz. 38 en NnavV 2002-2003, 28259, nr. 10, blz. 11. Zie Ned. Regelingen van internationaal belastingrecht, II. B. (België 2001), art. 13, blz. 9 e.v. (suppl. 290, augustus 2003).
33 Zie Kamerstukken II 1996/97, 24 761, nr. 7 (Nota naar aanleiding van het verslag), blz. 23-24.
34 Zoals opgemerkt, geldt deze bepaling alleen indien de vennootschap in één van de Staten is gevestigd, hetgeen in casu niet het geval is.
35 Zie P. Baker c.s., Double taxation conventions, London, (losbl.), art. 13, 13B.07: Davis (1980) 80 D.T.C. 6,056 : "The Canadian "departure tax" was amended to deem any person ceasing to be resident in Canada to have disposed of property immediately before ceasing to be resident. The Federal Court of Canada held that the double taxation convention [the US-Canada Convention of 1942] afforded no protection since the deemed alienator was still resident of Canada at the time of the deemed alienation: the Court left open whether the treaty might provide relief if the deemed disposal had taken place after the alienator had ceased to be resident."
36 Mijn voormalig ambtgenoot Van Kalmthout geeft in onderdeel 3.1 van zijn conclusie voor HR 24 oktober 2003, nr. 37 565, BNB 2004/257, met noot Rijkers, een overzicht van de literatuur. Schrijvers die het standpunt van de Staatssecretaris delen dat de conserverende aanslag bij emigratie van een a.b.-houder niet in strijd is met door Nederland gesloten belastingverdragen, zijn: G.H. de Soeten, De internationale dimensie van het wetsvoorstel ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, WFR 1996/1059, A.C. Rijkers/J. Doornebal, Het nieuwe aanmerkelijk-belangregime, TFO 1996/149, en J.W.J. de Kort, Verdragsrechtelijke bedenkingen tegen de emigratieheffing bij aanmerkelijk belang, Fiscaal Tijdschrift Vermogen, april 2002. Verdragsrechtelijke bedenkingen daarentegen hebben: W. Bon, De conserverende aanslag bij emigratie, WFR 1992/883, C.D.E.J. Nijman, Op weg naar een aanmerkelijk-belangheffing bij emigratie?, WFR 1994/1041, R.E.C.M. Niessen, Aanmerkelijk-belangheffing aan de grens, Forfaitair september 1996, en F.P.G. Pötgens/J.C. bol, De ficties uit het aanmerkelijk belang onder de belastingverdragen en het EG-Verdrag, MBB 1997/375.
37 Zie twee uitspraken van de Rechtbank Breda, 15 maart 2006, nr. 05/01048, NTFR 2006/642, en 15 juni 2006, nr. 05/00828, NTFR 2006/1140, inzake conserverende aanslagen in verband met aan de belanghebbenden toegekende pensioenaanspraken. Door het opleggen van de conserverende aanslag handelt Nederland volgens de Rechtbank in strijd met resp. het Verdrag met Frankrijk (nr. 05/01048), het Verdrag met Spanje (nr. 05/00828) en met de goede trouw die Nederland, mede krachtens het Weense Verdragsverdrag, jegens de verdragspartner betaamt. Tegen eerstgenoemde uitspraak is hoger beroep ingesteld; mij is niet bekend of dat ook met de tweede uitspraak het geval is.
38 HR 24 oktober 2003, nr. 37 565, met conclusie Van Kalmthout, BNB 2004/257, met noot Rijkers, VN 2003/52.11, NTFR 2003/1821, met commentaar Boxem, FED 2004/76, met noot Juch.
39 Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964, Stb. 425, zoals (ten tijde van het arrest) laatstelijk gewijzigd 13 december 1996, Stb. 644..
40 Bij de herziening van de BRK in 1996 (in werking 1 januari 1997) is het tweede lid van art. 12 op twee punten aangepast. In de aanhef van het tweede lid is ingevoegd dat de aanmerkelijkbelangheffing overeenkomstig de nationale wet geschiedt. Verder is de passage dat het tarief niet meer dan 20% mag bedragen geschrapt.
41 In gelijke zin P.G.H. Albert, "Verdragsrechtelijke complicaties bij de intrekking van het betalingsuitstel van een conserverende aanslag na emigratie", WFR 2004/753.
42 Zie ook onderdeel 4.3 van de conclusie.
43 C. van Raad c.s., Cursus Belastingrecht; deel Internationaal Belastingrecht, onderdeel 3.4.4, Arnhem: Gouda Quint, losbladig.
44 F.G.F. Peters, De vestigingsplaatsficties en de exitheffingen in de inkomstenbelasting, WFR 2003/668, blz. 672 en F.G.F. Peters, HvJ EG 11 maart 2004 (Hughes de Lasteyrie du Saillant): exit voor de Nederlandse emigratieheffing? (1), WFR 2004/1274, paragraaf 3.4.
45 Zie punt 12 van diens annotatie in BNB 2004/258 bij HvJ EG 11 maart 2004, zaak C-9/02, Hughes de Lasteyrie du Saillant.
46 Rijkers verwijst naar Luc de Broe, general reporter van het IFA-congres in 2002 te Oslo over het onderwerp `The tax treatment of transfer of residence by individuals' in rapport nr. XXXVIIb, blz. 65.
47 WFR 2004/1274, voetnoot 19.
48 Zie bijvoorbeeld Juch die blijkens zijn aantekening onder het arrest in FED 2004/76 meent dat de Hoge Raad bij zijn beslissing van belang heeft geacht dat art. 12 BRK de heffing aan Nederland toewijst ingeval de aanmerkelijk-belanghouder zijn aandelen binnen tien jaar na emigratie vervreemdt, zodat niet zeker is wat te gelden heeft bij een verdrag met een vijfjaarsvoorbehoud en een vervreemding na vijf jaar. Zie in die zin ook Albert, a.w., blz. 755-756 en J. Ganzeveld, Een-nul voor de conserverende aanslag, een ruststand?, NTFR 2003/1948, blz. 1-4.
49 A-G Van Kalmthout merkt over de vestingsplaats van de BV op dat uit het procesdossier niet blijkt dat in 1997 ook de plaats waar de BV feitelijk is gevestigd buiten Nederland is komen te liggen (zie onderdeel 1.3 van diens conclusie).
50 E.C.C.M. Kemmeren, Nederlandse exitheffingen anno 2005 zijn onhoudbaar, maar een passend alternatief is denkbaar, WFR 2005/1613, paragraaf 7.
51 Zie nader Marres/Wattel: Dividendbelasting, FED Deventer 2006, blz. 178-180.
52 Zie het beroepschrift blz. 1, waar wordt gesproken van een 'buitenlandse vennootschap', en de pleitnota van de fiscus van 21 januari 2005, blz. 1, waar is vermeld dat sprake is van een op de Nederlandse Antillen gevestigde vennootschap.
53 Vergelijk OESO-commentaar art. 10, par. 8: "[The article] does not, (...), apply to dividends paid by a company which is a resident of a third State (...)."
54 HR 5 september 2003, nrs. 37 651 en 37 670, BNB 2003/379 en 381, met conclusie Wattel en noot Kavelaars.
55 HR 5 september 2003, nr. 37 657, met conclusie Wattel, BNB 2003/380, met noot Kavelaars onder BNB 2003/379.
56 Verweerschrift in cassatie, blz. 6.
57 Zie het verweerschrift in cassatie (blz. 3).
58 Kemmeren, a.w., paragraaf 7.2.2.
59 (Kemmeren's voetnoot): "Vergelijk, onder andere, par. 5, 7 en 8 van het commentaar bij art. 13 OESO-modelverdrag. Vergelijk in dit verband ook Luc de Broe, General report, The tax treatment of transfer of residence of individuals (Cahiers de Droit Fiscal International Volume. XXXVIIB), blz. 65-68, The Netherlands, Kluwer 2002, HR 3 juli 1991, BNB 1991/248; HR 12 december 2003, BNB 2004/123 en A.C. Rijkers en J.E.A.M. van Dijck, De aanmerkelijkbelangregeling in de Wet IB 1964 en de Wet IB 2001 (Fed Fiscale Brochures), blz. 152-172, Fed 2000)."
60 Deze situaties doen zich niet alleen voor in het onderhavige geval (een belastingplichtige die emigreert gedurende de waarde-appreciatie en nadien realiseert), maar ook bijvoorbeeld bij vooruitbetalingen of nabetalingen van loon, bij nagekomen baten of lasten na het sluiten van een vaste inrichting, en bij het onvoorwaardelijk worden van opties in een ander tijdvak dan dat van de prestaties waarvoor de opties zijn toegekend. Zie hieromtrent de bijlage bij mijn conclusies voor HR 11 juni 2004, nrs. 37 714 en 38 112, BNB 2004/344 en BNB 2004/345, met noot Prokisch.
61 Zie ook Terra/Wattel: European Tax Law, 4th edition, Kluwer/Aspen, Deventer/Frederick, 2005, blz. 109 e.v.
62 Zie voor deze term het OESO-rapport 'Cross-border income tax issues arising from employee stock option plans', paragrafen 37-46, (multiple residence taxation).
63 Zie ook de bijlage bij mijn conclusies voor HR 11 juni 2004, nrs. 37 714 en 38 112, BNB 2004/344 en BNB 2004/345, met noot Prokisch, onderdeel 2.12.
64 Het zou mijns inziens beter zijn als het OESO-model exit-heffingen zou regelen door een step-up in de immigratiestaat of een credit in de oorsprongstaat te eisen indien ook de immigratiestaat heft. Zie ook mijn noot bij HvJ EG 21 november 2002, zaak C 436/00, (X en Y), met conclusie Mischo, BNB 2003/221, punt 9.
65 Aldus betoogt kennelijk ook de Staatssecretaris op blz. 7 van diens beroepschrift in cassatie, met het voorbeeld van de belastingheffing over het forfaitaire rendement (box 3) over de bij een Nederlandse verzekeringsmaatschappij afgesloten kapitaalverzekering van een inwoner. Indien de kapitaalverzekering eerst na emigratie tot uitkering komt, zal het nieuwe woonland de rente begrepen in de uitkering willen belasten.
66 Art. 13, lid 5, Verdrag met België 1970 is niet zo'n regel, omdat deze bepaling slechts ziet op de situatie van een inwoner die inkomsten uit buitenlandse bron geniet.
67 Zie D.J. Veegens, Cassatie in burgerlijke zaken, Deventer, 2005, blz. 316: "Het incidentele rechtsmiddel kan evenals het principale alleen worden aangewend door een partij wier stellingen in de vorige instantie geheel of gedeeltelijk ongegrond zijn bevonden (...)."
68 HvJ EG 14 december 1995, gevoegde zaken C-430/93 en C-431/93, (Van Schijndel en Van Veen), Jur. EG 1995, blz. I-4599 t/m I-4705, met conclusie Jacobs, BNB 1996/276, met noot van Feteris.
69 Zie punt 10 van mijn noot bij HvJ EG 21 november 2002, zaak C-436/00, (X & Y v. Riksskatteverket), Jur. EG 2002, blz. I-10829, met conclusie Mischo, BNB 2003/221. Zie ook de conclusie van de A.-G. Kokott in de hierna nog te bespreken zaak N. v. Inspecteur: "99. Een mogelijke discrepantie tussen de in het dubbele-belastingverdrag opgenomen termijn van vijf jaar en de termijn van tien jaar op grond van het nationale recht, verandert niets aan de beoordeling van de wettelijke regelingen in het licht van het gemeenschapsrecht. [voetnoot 57: Onduidelijk is in hoeverre hier daadwerkelijk sprake is van een tegenstrijdigheid. De belasting wordt immers reeds onmiddellijk voor het vertrek vastgesteld, en nog slechts geïnd wanneer het uitstel eindigt als gevolg van daadwerkelijke vervreemding. Men zou zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat dit geen geval is waarin artikel 13, lid 5, van het dubbele-belastingverdrag van toepassing is, aangezien de belasting formeel onmiddellijk voorafgaand aan het vertrek wordt geheven en dus nog geen sprake is van belastingheffing bij een inwoner.] Deze tegenstrijdigheid moet zo nodig veeleer worden opgelost aan de hand van het nationale recht." Toch merkt zij even verderop in de conclusie op (curs. PJW): "101. De Nederlandse bepalingen (...) hebben mede tot doel, de heffing van Nederlandse belastingen overeenkomstig de tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk overeengekomen rechtmatige verdeling van heffingsbevoegdheden feitelijk mogelijk te maken. (...)."
70 Zie de aanhangige procedure (zaak C-298/05), Verzoek van het Finanzgericht Münster van 5 juli 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Columbus Container Services B.V.B.A & Co. en Finanzamt Bielefeld-Innenstadt, PB EG C 271/14. Gevraagd wordt of het EG-recht eraan in de weg staat dat Duitsland voor bepaalde inkomsten in strijd met het Duits-Belgische belastingverdrag geen belastingvrijstelling maar verrekening verleent. Ook hier zal het antwoord naar mijn mening moeten zijn dat het EG-recht zich niet verzet tegen een frustratie van een belastingverdrag: het gaat erom of de Duitse maatregel een onevenredige belemmering van de EG-vrijheden inhoudt in vergelijking met de interne situatie.
71 HvJ EG 12 mei 1998, zaak C-336/96 (Gilly), Jur. EG 1998, blz. I-2793, BNB 1998/305, met conclusie Ruiz-Jarabo Colomer en noot Burgers.
72 HvJ EG 21 november 2002, zaak C-436/00, (X & Y v. Riksskatteverket), Jur. EG 2002, blz. I-10829, met conclusie Mischo, BNB 2003/221, met noot Wattel.
73 HvJ EG 7 september 2006, zaak C-470/04 (N. v. Inspecteur van de Belastingdienst Oost/kantoor Almelo), VN 2006/46.4. Deze zaak is ook bekend onder de naam "Van Dijk".
74 HvJ EG 11 maart 2004, zaak C-9/02 (Hughes de Lasteyrie du Saillant v. Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie), Jur. EG blz. I-2409, na conclusie Mischo, BNB 2004/258, met noot Meussen, VN 2004/15.9.
75 Om precies te zijn: het HvJ EG beval de Lidstaten aan "een systeem van waarborgsommen of andere noodzakelijke garanties om betaling van de belasting veilig te stellen bij een definitieve verhuizing van de overdrager naar het buitenland."
76 Zie bijvoorbeeld de annotatie van Meussen in BNB 2004/258. Terra/Wattel, a.w., blz. 114, betogen dat exitbelastingen voor natuurlijke personen verenigbaar zijn met de EG-Verdragsvrijheden, mits zij consistent zijn (dus minstens step up verleend wordt aan immigranten), uitsluitend de aan de binnenlandse periode toerekenbare aanwas belasten, niet louter een anti-misbruikdoelstelling hebben (maar op fiscale jurisdictionele coherentie gericht zijn) en geschoond zijn van ongeschikte en disproportionele uitvoeringsmodaliteiten zoals acute betaling, verplichte zekerheidstelling, aanwijzing van een fiscaal vertegenwoordiger, etc.
77 Zie mijn annotatie bij X & Y v. Riksskatteverket, BNB 2003/221, punt 14. (i) Onder de Franse regeling moest in de 30 dagen vóór de emigratie aangifte gedaan worden van de meerwaarde en moest om uitstel van betaling verzocht worden. Latere verzoeken om uitstel werden niet gehonoreerd; (ii) De emigrant moest een fiscaal vertegenwoordiger in Frankrijk aanwijzen; (iii) Hij moest jaarlijks de Franse fiscus op de hoogte houden van de ontwikkeling van de ongerealiseerde meerwaarde; niet-nakoming kon tot verval van het verleende uitstel leiden;
(iv) Hij moest zekerheid stellen voor de betaling van de belasting. De belanghebbende met een niet-beursgenoteerd aandelenbelang moest een bankgarantie geven, tegen hoge kosten (die later wel vergoed werden als hij vijf jaar lang geen besmette handelingen verrichte en de belasting na die termijn kwijtgescholden werd); (v) Frankrijk gaf in tegenstelling tot Nederland geen step-up aan immigrerende houders van een buitenlands aanmerkelijk belang; (vi) Frankrijk paste in tegenstelling tot Nederland zijn realisatie-fictie op het moment van emigratie niet toe als dat tot een fiscaal verlies van de vertrekkende aanmerkelijkbelanghouder zou leiden.
78 Hof Arnhem 27 oktober 2004, nr. 00/0191, VN 2004/59.8, met aantekening redactie, NTFR 2004/1698 met commentaar Albert.
79 Deze conclusie, van 30 maart 2006, is gepubliceerd op www.http://europa.eu.int/cj/nl/index.htm. Zie ook NTFR 2006/512, met commentaar Albert en VN 2006/20.6, met aantekening redactie.
80 HvJ EG 13 april 2000, C-251/98, (Baars), Jur EG, blz. I-2787, BNB 2000/242 met conclusie van Alber, met noot Van Vijfeijken.
81 We moeten ervan uitgaan dat de Nederlandse Antillen een derde land is; zie HR 13 juli 2001, nr. 35 333, BNB 2001/323.
82 In ieder geval kan N.'s woonstaat niet als vestiging van de vennootschappen gelden: het HvJ EG spreekt immers over "in een andere lidstaat gevestigde vennootschappen" (r.o. 28).
83 Zie onderdelen 107 en 108 van de conclusie.
84 Zie de redactie Vakstudie-Nieuws (VN 2006/20.6) en Peters, a.w., WFR 2003/668, paragraaf 2.3.1.
85 Terra/Wattel, a.w., blz. 114.
86 HvJ EG 28 januari 1992, zaak C-204/90 (Bachmann/België), met conclusie Mischo, Jur. EG 1992, blz. I-249 t/m I-286, VN 1992/994, FED 1992/286, met mijn noot en HvJ EG 28 oktober, 1999, zaak C-55/98 (Vestergaard/Skatteministeriet), Jur. EG 1999, blz. I-7641, VN 1999/58.23.
87 HvJ EG 26 januari 1993, zaak C112/91, (Hans Werner/Fza Aachen-Innenstadt), Jur EG 1993, blz. I-429.
88 In de procedure heeft de belanghebbende o.m. gesteld dat hij directeur was bij een Belgische vennootschap en dat hij als werknemer in dienst was bij een Belgische vennootschap.
89 Pleitnota van 21 januari 2005, blz. 3.
90 Zie bijvoorbeeld de pleitnota d.d. 12 januari 2005 van de belanghebbende, waar een percentage van 48% wordt genoemd en het verweerschrift voor het Hof, blz. 1, dat uitgaat van 49%.
91 Vgl. de nadere stukken van de fiscus d.d. 14 januari 2005, waar is vermeld (blz. 1): "Hoewel onder de wettelijke regeling, zoals deze gold voor het jaar 1998, was opgenomen dat de belastingplichtige zekerheid diende te stellen in verband met het verlenen van uitstel van betaling, staat voor de onderhavige zaak vast dat een dergelijke zekerheidsstelling door belanghebbende nooit heeft plaatsgevonden."
92 (voetnoot in het origineel:) "In zijn arrest van 8 mei 1990, Biehl (175/88, Jurispr. blz. I-1779, punt 18), heeft het Hof het voor de uitsluiting van een belemmering niet voldoende geacht wanneer het tot stand brengen van een met het gemeenschapsrecht overeenstemmende situatie tot de discretionaire bevoegdheid van de belastingdienst behoort."
93 U vergelijke het antwoord op de vierde prejudiciële vraag, waaruit valt af te leiden dat wanneer in strijd met het gemeenschapsrecht zekerheid is verlangd, de eventuele daaruit voortvloeiende schade dient te worden vergoed, maar dit aan de rechtmatigheid van de belastingheffing als zodanig geen afbreuk doet.
94 Pleitnota van 12 januari 2005, blz. 3.
95 Zie proces-verbaal van de zitting, blz. 4.
96 HvJ EG 5 juli 2005, zaak C 376/03 (D-zaak), met conclusie Colomer, Jur. EG 2005/42, blz. 321, BNB 2006/1 met noot Meussen.
97 HvJ EG 15 juli 2004, zaak C-365/02 (Marie Lindfors), NTFR 2004/1132 met noot van M.H.J. Schellekens, VN 2004/50.18, blz. 61-66.
98 HvJ EG 12 juli 2005, zaak C-403/03 (Egon Schempp/Fza Munchen), met conclusie Geelhoed, BNB 2005/342 met noot Meussen.
99 Zie Peter J. Wattel: Corporate tax jurisdiction in the EU with respect to branches and subsidiaries; dislocation distinguished from discrimination and disparity; a plea for territoriality; EC Tax Review 2003/4, blz. 194-202, alsmede Terra/Wattel, a.w., blz. 58-63 en 148-156. Conform daarmee het betoog van de A.-G. Geelhoed in zijn recente conclusies in de nog bij het HvJ EG aanhangige zaken Kerckhaert-Morres, zaak C-513/04, VN 2006/21.7, Test Claimants in Class IV of the ACT Group litigation, zaak C-374/04, VN 2006/23.14, en Test Claimants in the FII Group litigation, zaak C-446/04, VN 2006/25.13.
100 In het huidige belastingverdrag met België is dit nationaliteitscriterium overigens vervallen.
101 Zie de pleitnota van 12 januari 2005 van de belanghebbende, onder punt 6 en het proces-verbaal van de zitting, blz. 4.
102 Zie ook HR 12 augustus 2005, nr. 40 418, BNB 2006/29, met noot Aardema.
103 HvJ EG 23 februari 2006, zaak C-513/03 (Erven Van Hilten-van der Heijden v. Inspecteur), met conclusie Léger, VN 2006/14.22..
104 HvJ EG 5 juli 2005, zaak C 376/03 (D-zaak), met conclusie Colomer, Jur. EG 2005/42, blz. 321, BNB 2006/1 met noot Meussen.
105 Zie beroepschrift voor het Hof, blz. 3. Zie hieromtrent voorts onder meer het Besluit Staatssecretaris van Financiën van 14 februari 2005, nr. CPP2005/213M, VN 2005/14.25
106 Wet van 15 december 2005, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006), Stb. 2005, nr. 683, 30306.
107 Zie beroepschrift voor het Hof, blz. 1 en 11.