ECLI:NL:PHR:2008:BG5088

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11289
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • J. Spier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen schadevergoeding en winstberekening in onroerendgoedproject

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door [eiser] tegen een uitspraak van het Hof Amsterdam. Het Hof had eerder geoordeeld dat [verweerder] c.s. recht hadden op schadevergoeding als gevolg van de niet-nakoming van verplichtingen door [eiser] met betrekking tot de levering van onroerende zaken. De zaak betreft een schadevergoedingsrecht en de abstracte schadeberekening zoals bedoeld in artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad behandelt de vraag of de winstberekening die door het Hof is gemaakt, correct is en of de voorzienbaarheid van de explosieve prijsstijging op de onroerendgoedmarkt in de periode 1996-2000 een rol speelt in de toerekening van schade.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de schadeveroorzakende wanprestatie van [eiser] heeft geleid tot een situatie waarin [verweerder] c.s. niet hebben kunnen profiteren van de marktprijsontwikkeling. De Hoge Raad bevestigt dat de rechtbank en het Hof de juiste maatstaf voor de schadeberekening hebben gehanteerd en dat de grieven van [eiser] falen. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van [eiser] niet opgaan en dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank Amsterdam voor de afdoening van de resterende kwesties.

Conclusie

Rolnr. 07/11289
mr. J. Spier
Zitting 14 november 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerder 2]
(hierna gezamenlijk: [verweerder] c.s.)
1. Bij arrest van 5 april 2001 van het Hof Amsterdam is [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] c.s. te vergoeden alle schade ontstaan door de niet-nakoming van zijn verplichting om aan [verweerder] c.s. jegens de Stichting Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten het recht op levering te verschaffen van onroerende zaken, op te maken bij staat.(1) Het door [eiser] ingestelde cassatieberoep is door Uw Raad verworpen.(2)
2. Bij exploot van 14 oktober 2003 hebben [verweerder] c.s. een schadestaatprocedure geëntameerd waarin vergoeding wordt gevorderd van € 1.050.351, € 9.000 en € 1.350, vermeerderd met de wettelijke rente en de beslagkosten.
3. Tegen de tussenvonnissen van de Amsterdamse Rechtbank is hoger beroep ingesteld. In zijn thans bestreden arrest van 10 mei 2007 (waartegen tussentijds cassatieberoep is opengesteld bij arrest van 25 oktober 2007) heeft het Hof Amsterdam de bestreden vonnissen bekrachtigd.
4.1 Het tijdig ingestelde cassatieberoep richt zich uitsluitend tegen de navolgende passage in rov. 4.6:
"4.6 Een van de uitgangspunten die bij de winstberekening aldus in aanmerking dient te worden genomen is de explosieve marktprijsontwikkeling zoals deze zich in de periode 1996-2000 op de onroerendgoedmarkt heeft voorgedaan. Wanneer de schadeveroorzakende wanprestatie van [eiser] niet had plaatsgevonden hadden [verweerder] c.s. bij de verkoop van de appartementen na realisatie van het project redelijkerwijs ook van die prijsontwikkeling geprofiteerd. Dat deze prijsstijging in 1996 niet was te voorzien doet daaraan niet af."
4.2 Het Hof voegt daaraan nog toe:
"De rechtbank heeft dan ook terecht in rechtsoverweging 1.35 van het bestreden tussenvonnis van 26 oktober 2005 overwogen dat moet worden vastgesteld wanneer [verweerder] c.s. de verkoop van de te realiseren appartementen ter hand zouden hebben genomen en welke koopsommen [verweerder] c.s. daarvan uitgaande op welke data zouden hebben kunnen realiseren. Ook de grieven II en III falen derhalve."
5.1 Het middel (met name de onderdelen 1 en 2) strekt - samengevat - ten betoge dat het Hof heeft miskend dat de voorzienbaarheid een rol speelt bij de toerekening (in de zin van art. 6:98 BW). In dat verband wordt erop gewezen dat de litigieuze explosieve marktprijsontwikkeling niet te voorzien was.
5.2 Onderdeel 3 mondt nog uit in de klacht dat 's Hofs oordeel onvoldoende is gemotiveerd "nu voormelde omstandigheid (i.e. dat [verweerder] c.s., de wanprestatie weggedacht, van de prijsstijging hadden geprofiteerd, JS) niet kan meebrengen dat het feit dat de (explosieve) prijsstijging in 1996 niet was te voorzien, niet van belang zou zijn voor de wijze van winstberekening in het kader van schadevergoeding."
6. Blijkens rov. 4.4 heeft het Hof - in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat de grieven II en III, die in de bestreden passage worden beoordeeld, de Rechtbank verwijten een verkeerde maatstaf voor de schadeberekening te hebben gehanteerd, te weten een abstracte. Het Hof komt in rov. 4.6 tot de slotsom dat deze grieven falen.
7. 's Hofs oordeel ziet derhalve op de maatstaf van de schadeberekening. Een oordeel over de toerekening als bedoeld in art. 6:98 BW is in rov. 4.6 niet te vinden. De onder 5.1 genoemde klacht mist dan ook feitelijke grondslag.
8. De onder 5.2 geciteerde - in de s.t. niet nader toegelichte - klacht begrijp ik niet en leent zich daarom niet voor behandeling. Bovendien komt het mij voor dat het niet gaat om een motiveringskwestie maar om een rechtsvraag die niet met een motiveringsklacht kan worden bestreden zodat de klacht hoe dan ook tot mislukking gedoemd is.
9. Ten overvloede: 's Hofs oordeel in rov. 4.6 lijkt mij volkomen juist. Ik voel mij niet geroepen in te gaan op een kwestie die geheel ligt buiten 's Hofs oordeel.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO en verwijzing naar de Rechtbank Amsterdam ter afdoening van de resterende kwesties.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Rov. 1.1 van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 6 april 2005.
2 HR 6 juni 2003, LJN: AF6197.