1 Mij is niet duidelijk geworden wat de rechtbank hierbij voor ogen heeft gehad. Wanneer betrokkene ingevolge de thans bestreden beschikking gedwongen is opgenomen in een zwakzinnigeninrichting, kan de officier van justitie daarna geen andere machtiging verzoeken dan een machtiging tot voortgezet verblijf.
2 De inbewaringstelling, de bepalingen voor minderjarigen en de bijzondere titels voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, genoemd in art. 53 Wet Bopz, blijven in deze conclusie buiten beschouwing.
3 Wanneer het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis zonder onderbreking tenminste vijf jaren heeft geduurd kan een machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend voor ten hoogste twee jaren (art. 19 Wet Bopz). In feitelijke aanleg is dit even ter discussie geweest.
4 In deze zin: HR 30 juni 1995, NJ 1996, 233 m.nt. JdB (de voorafgaande titel was een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing), herhaald in HR 24 juli 1995, NJ 1996, 248 m.nt. JdB. De mogelijkheid van een voorafgaande plaatsing op last van de strafrechter (art. 51 lid 1 Wet Bopz) blijft hier onbesproken.
5 Ook hier blijven de bijzondere gevallen buiten beschouwing (vgl. noot 2).
6 Op het voorblad van het behandelingsplan van De Kleine Johannes d.d 3 juli 2003 staat achter "juridische status" dan ook vermeld: "rechterlijke machtiging". De Kleine Johannes is ingevolge de Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz (bijlage C.2.1 in de losbladige uitgave De Wet Bopz) aangewezen als zwakzinnigeninrichting en valt daarmee onder het verzamelbegrip "psychiatrisch ziekenhuis" van art. 1 lid 1 onder h Wet Bopz.
7 De voortgezette machtiging is verzocht vóórdat de geldigheidsduur van de lopende machtiging was verstreken; vgl. HR 4 november 1994, NJ 1995, 126 m.nt. JdB, en HR 23 februari 1996, NJ 1996, 618 m.nt. JdB.
8 Zie art. 60, lid 1 en lid 5, en art. 61 lid 2 Wet Bopz in verbinding met de artikelen 2 en 3.
9 HR 1 juli 1994, NJ 1994, 715 m.nt. JdB onder nr. 723; HR 23 februari 1996, NJ 1996, 618 m.nt. JdB.
10 De datum van uitspraak (zie art. 286 en 287 lid 1 jo. art. 230 lid 1 onder h Rv) is niet vermeld. Desgevraagd heeft de rechtbank op 4 november 2003 aan mijn parket laten weten:
"Naar aanleiding van uw telefonisch verzoek d.d. 4 november 2003, deel ik U (nogmaals) mede dat door de rechtbank Haarlem in de zaak van [verzoeker] (zaaknummer 94795/2003) mondeling uitspraak is gedaan op 29 augustus 2003. De schriftelijke uitspraak is vervolgens op 19 september 2003 aan partijen toegezonden."
11 Hiermee blijft de rechtbank ruimschoots binnen het wettelijk toegestane maximum (6 maanden voor een voorlopige machtiging; 1 jaar voor een machtiging tot voortgezet verblijf), zelfs indien het reeds verstreken tijdvak tussen 13 augustus 2003 en 29 augustus 2003 wordt meegeteld. Het verdient i.h.a. aanbeveling de einddatum in de beschikking te vermelden.